Historisch Archief 1877-1940
W O. 2654
De Qroene i Amsterdammer van 13 Januari 1934
Armlastige spoorwegen
J. 'Waterman
Minister Kal f f heeft Itocb gelijk.
De heer Klaaese heeft in het nummer van 30
December de verkeersbelasting becritiseerd en zijn
afkeuring er over uitgesproken dat de wegen- en
motorrijtuigenbelasting niet meer was een zuivere
retributie, maar nu gebruikt zal worden om den
.aftandschen concurrent ,,de ijzeren weg" op de
been te houden. Want die werkt nu met zoo zware
verliezen, dat hij, volgens het principe van laissez
faire en volgens de strenge wetten der economische
?wetenschap, reeds lang een roemvollen dood had
moeten sterven, op eigen terrein ten grave had
moeten worden gedragen en voorgoed bijgezet.
Maar daar heb je nu dien lastigen minister van
? "waterstaat en die wil dat nou maar niet. Er staat
?wel niet met zooveel woorden dat dat geen wonder
is, omdat Z. Excellentie nog een oud spoorwegman
is op den koop toe, maar er staat toch wel in
'sheeren Klaasse's artikel te lezen dat de theorie
dat het verkeer een eenheid is en er in samen
werking alleen een goed resultaat is te verkrijgen,"
alleen maar is uitgevonden omdat.... de staat
garant is voor de dividenden (eigenlijk rente
betaling) op het kapitaal der spoorwegen.
Het zij zoo. Het kan werkelijk wel zijn, dat dit
het dwingende argument is, dat deze theorie van
de bedrijfseenheid ditmaal heeft doen zegevieren.
En het is zeker dat deze leerstelling de grofste
inbreuk maakt op de principes van de
Manchestereconomie.... waarmee generatie en school van
den heer Kalff zijn groot gebracht en groot
ge_ worden.
De principes en wetten der economie zijn bedacht
om de praktijk te verklaren. Niet om er de praktijk
mee te wurgen. Wanneer nu een groote en
samen. hangende serie maatregelen (heel de huidige pro
tectie en productie-steun) geheel tegen de bestaande
economische Wetten indruischt, zou het dan ook
niet eens aanbeveling verdienen om even stil te
staan en te bedenken of die wetten wellicht
amen.deering behoeven? Het is volstrekt niet noodig om
volgens de bekende wijze van autarkisten en
andere schreeuwleelijken te gaan verkondigen, dat
de liberale economie morsdood is, om toe te geven,
dat een enkel amendement dat de werkelijkheid
nóg dichter benadert dan in vroeger tijden be
schreven wetten", volstrekt geen kwaad kan.
Maar laat ik met heel iets anders beginnen
en wel met de voorafgaande tegenpolige con
junctuur-golf, die in October 1920 omsloeg.
Wij hadden toen «en korte reeks van jaren achter
ons, die zich kenmerkte door heel veel, dat de
moeite der herinnering waard is, maar in econo
misch opzicht vooral door n groote resultante
der medespelende krachten: door de waarde
vermindering van het geld. Men kon voor een
gulden heel wat minder goederen koopen dan
vroeger, dan voor 1914, of zelfs voor 1917 het
geval was. Maar het was gek, de gevolgen daarvan
waren niet eens zoo verschrikkelijk. Men verdiende
eenvoudig mér guldens (in de landen die niet tot
monetaire manipulaties hun toevlucht hoefden te
nemen, weigerde men eenvoudig dat natuurver
schijnsel inflatie te noemen) en de productie der
verbruiksgoederen paste zich heel aardig bij dien
toestand aan. Een belangrijke categorie van
goederen, die der vaste goederen n.L, paste zich daar
heelemaal niet bij aan. Zij verdwenen uit de markt
en er ontstond een plotselinge en niet door bevol
kingsaanwas verklaarbare woningnood. D.w.z. alle
menschen die lang loopende huren hadden van
zoo-en-zooveel per jaar hamsterden" eenvoudig
woonruimte, die zij verbruikten" (gedurende den
looptijd van hun huurcontract) voor minder dan de
actueele marktwaarde, want de contraprestatie, de
huur, werd voldaan in guldens die minder waard
waren geworden. En het kwam er niets op aan of
dat nu guldens of dollars of ponden of Zwitsersche
franken Waren, \vant het verschijnsel van de waar
dedaling van het geld reikte verder dan de
grijpvingers der disconto- en papiermanipulaties ooit te
omspannen vermochten.
Dit verdwijnen van de toch nog overal zicht
bare vaste goederen werd door talrijke neven
verschijnselen begeleid.
Huurcommissie-wetgevinvan goederen direct zooveel hoogere kosten zooveel,
zwaarder vaste lasten" meebrengt, dat de exploi
tatie verliesgevend wordt. En toch moet en zal
de voltallige outilleering er wezen, en, in sommige
gen sprongen in de verschillende landen uit den
grond, zonder dat ze om zoo te zeggen iets van
elkaar afwisten. Er kwamen gedwongen huren, op
niet veel meer dan de verouderde
huurwaarde-ingeld gefixeerd, die natuurlijk in theorie, en ge
deeltelijk ook in werkelijkheid, de zaak verergerden,
daar zij nog meer goederen aan de vrije markt
onttrokken. Maar zonder die dwang-wetgeving
ging het ook weer niet, want men kon toch niet
toelaten dat de huurders eenvoudig uit hun huizen
gezet werden op het gevaar af dat een heel groot
aantal van hen dan, wegens de veranderde omstan
digheden, geen dak meer boven het hoofd zou
vinden! Andere bij-verschijnselen ontstonden:
sleutelgeld, overheidssteun aan het bouwbedrijf,
enfin, te veel om op te noemen.
In de overige vaste-goederen-markt, die niet op
verhuur van woonruimte gericht was, was de
toestand mutatis mutandis al precies eender. Ver
dere uitweiding is overbodig. Laat ik besluiten met
er op te wijzen dat de vreemdsoortige toestand in de
vaste-goederen-markt bij uitstek het opvallende symp
toom was van de periode der geldswaarde-vermin
dering en dat geen toestand denkbaar ware geweest,
waarin niet een aantal maatregelen die lijnrecht tegen
de klassieke economie indruischten, aan de praktijk
te hulp hadden moeten komen. De praktijk is namelijk
onvermurwbaar. Zinnen uit boekjes, in de vorige
eeuw gedrukt, niet. En ware er voor vijftien jaar
geen huurcommissiewetgeving geweest, dan was
wel de wet van vraag en aanbod blijven bestaan,
maar met het woningvraagstuk had het er nóg
treuriger uitgezien.
En nu de kam van de tegenovergestelde golf. Of
liever: de val daarna, de crisis. Sprak men een tijd
lang over den ouwen tijd als ,,de tijd dat een gulden
nog een gulden was" .... nu zien we echter vol
schrik, dat die tijd weer dreigt tei'ug te komen. We
zijn midden in. of wellicht aan 't eind van, de
waardevermeerdering van het geld. En ook nu zien
we, wél geheel andere, maar toch bij uitstek
symptomatieke verschijnselen, eigen aan dit geheel tegen
overgestelde tijdsgewricht. (Zie hiervoor het artikel
De Put en de Slinger door Mr. M. Kann in het
winternummer Mensch en Machine van De
Groene, lledactie).
Weer zien we ongekende ontwrichtingen en
remedies die toegepast worden, lijnrecht in strijd
met het boekje" maar in het besef dat, als
men die niet toepaste, alles f al i-kant spaak zou
loopen. Laten we echter nog even teruggrijpen
op die periode van de Waardevermindering van
het geld. We zagen dat bepaalde kapitaalgoederen.
n.l. vaste goederen, van Staatswege niet meer
mochten meedoen aan het vrije spel van vraag en
aanbod. Door kunstgrepen werd de sociale functie
van dit kapitaal in het leven gehouden maar
men offerde daaraan de mogelijkheid op dat dit
kapitaal tenslotte deelde in de waardestijging
die de geldsWaarde-vermindeting meebracht. Dat
was geen bijzondere knapheid van vadertje Staat.
Die kon eenvoudig niet anders. En al kon hij
aan den anderen kant ook al weer niet verhinderen
dat de huurwoningen uit de markt verdwenen.
hij wist er voor te .zorgen dat. al boette dit bij
zondere deel van het Algemeene Kapitaal zijn
economische functie tijdelijk in, hel dan toch zijn.
sociale functie terdege nakwam.
De ontwrichtingen die de huidige periode van
waardestijging van het geld (den tijd dien we hebben
doorgemaakt, dat alles plotseling goedkooper
werd) kenmerken, zijn anders'?en toch weer niet.
Hier zien wij ook dat bepaalde soorten kapitaal
door een soort verstarring worden bevangen. Laten
we kort zijn, negen ti enden o verslaan,en een beschrij
ving van het mechanisme der depressie overlaten
aan iemand die de ruimte heeft om een boek te
schrijven. Waar het op neer komt is dit: ons in
dustrieel tijdvak heeft sommige soorten kapitaal
goederen geschapen, waarin zóó groote
investeeringen gestoken zijn, dat een kleiner productie,
geringer omzet, langzamer omloop, kleiner omslag'
takken van bedrijf, in stand gehouden worden,
omdat zij op dit oogenblik misschien wel niet
in zijn geheel in de strikte oude beteekenis van
het woord economisch gerechtvaardigd is, maar
zeer zeker sociaal wél.
Als dit ooit sterk spreekt, dan is dat het geval bij
spooswegen. Men zou daar zelfs kunnen volhouden
dat een kunstmatig in het leven houden gedurende
een zeker tijdperk ook in engeren zin economisch
gerechtvaardigd is. Mag het symptoom, dat bij
eenheden met geweldige investeeringen drastische
versobering tot een verliesgevend peil van vaste
lasten leidt, kenmerkend zijn voor een conjunctuur
van geldswaardevermeerdering, en in zoo verre
van algemeene strekking bij een spoorweg
bedrijf is het zelfs den leek duidelijk, dat men
daaruit niet te haastige conclusies trekken mag.
Massa-ontslag, inkrimping van het bedrijf, ver
vallen van late en nacht-diensten, rijden met de
helft van de treinen en met de helft van het perso
neel .... het zou tot resultaat hebben dat het
verkeer tot een kwart gereduceerd Wordt en niet
meer aan zijn doel zou beantwoorden. Een spoor
wegbedrijf is geen schoenfabriek. Bovendien, op
het eerste gezicht ziet men dat de onkosten aller
minst evenredig zouden verminderen. Navigare
necesse est, en rijden, met stoom of electriciteit, ook.
Dwangmaatregelen houden de sociale functie van
dit kapitaal in stand en verhindeven het economisch
proces der kapitaalvernietiging tengevolge van de
geldswaardevermeerdering. Precies het omgekeerde
dus van hetgeen we vroeger opmerkten.
Het zou volkomen logisch zijn, wanneer voor
schotten op langen termijn dit alles financieren
zouden. Maar zoover zijn we nog niet. Ook in
Amerika schijnen sommigen nog scrupules te
hebben voor dergelijke doeleinden staatscrediet
te scheppen. Bij ons zijn wij gewoon dergelijke
credieten slechts aan.... Duitschland te ver
strekken. Dus moet de steun aan de spoorwegen
afgezien van heel of half overheidsbedrijf langs
budgettairen weg. Waarom dan niet omgezien
naar de opbrengsten van andere verkeersmiddelen?
De scheepvaart, de binnenvaart, dat gaat niét.
Het motorverkeer.... dat gaat best. Nog altijd
is hier te lande dat verkeer niet belast zooals dat
elders het geval is. In landen met zeer veel
hooger benzinebelasting is er nog een zeer bloeiend
personen- en vrachtautoverkeer. Zoolang wij nog
zoo ver verwijderd zijn van het maximum waarmee
het bedrijf dus belast kan worden om nog
te zwijgen van het roode cijfer op den
manometer, waarbij het vrachtautobedrijf onrendabel
wordt blijven we met belastingverhooging aan
den veiligen kant. Het is volkomen logisch hier een
verband te constateeren en naar draagkracht"
het bedrijf te belasten. Dat zou veel minder ver
dedigbaar zijn, wanneer de spoorwegen niet door
de tijdsomstandigheden, maar door de duurzame
en werkelijke concurrentie van den motor een
belangrijken uitval hadden. Dat is echter aller
minst bewezen. Door de omstandigheden heeft het
eene bedrijf nadeel, het andere voordeel (lage
benzineprijs), en, als dat verschil bijdraagt tot
de vernietiging van zóó belangrijke kapitaalgoe
deren, die door de crisis toch al op het spel staan,
dan moet de staat nivelleerend ingrijpen.
Het verkeer is inderdaad een eenheid. Het
dient tot het transporteeren en dóórgeven van
reizigers en goederen. Tot verkeer. Als de boot niet
gaat, heb ik niets aan den trein die mijn goederen
naar de haven brengt.
Intusschen en dat is het belangrijkste van
alles de sociale eisch dat sommige investeermgeti
niet aan economische zelf-vernietiging mogen
worden prijs gegeven, is iets waarmee de toekomst
terdege rekening zal houden. Onverschillig of dat
nu in het boekje" staat, of niet.
Deze sociale eisch is zelfs een van de hoofd
punten die het economisch reconstructieprogram
van de komende jaren zal kenmerken: de staal
mag geen zelfvernietiging van sociaal noodzakelijk
kapitaal toelaten.