De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 20 januari pagina 12

20 januari 1934 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 De Groene Amsterdammer van 20 Januari 1934 N o. 2955 Dramatische kroniek Tcekening B. van Vlijmen Meesterschap van het effect " i' * ; : -f i s Henrik Scholte Tournee Maïs Reinhardt: ,,Dtener Zweier Herren". Het leven heeft den zestigjarigen Reinhardt alle kansen geboden, die een kunstenaar van zijn «xpansiviteit kon droomen. Geboren aan den voor avond van een prachtlievenden, theatrophielen tijd, die tegenover een hard, stroef, noordduitsch getuigend naturalisme deze zuidduitsche acteursvergoding behoefde, geld gaf en het willig verloor voor de pronkstukken van theatermechaniek en ?de duivelskunsten der individualistische despotenregie, vulde hij een menschenleeftijd met grandioze probeerselen en stijlen, als een architect, die geheel alleen een stad kan bouwen en ongestraft mag verloochenen wat hij een decennium tevoren als zijn heiligste overtuiging verkondigde. De wilhelminische rijkdom van een vooroorlogsch Duitschland, dat als een Germaansche Renaissance het tooneel tot een kunst voor Zon dagen en hoogtij maakte, gaf Reinhardt het duur ste speelgoed, dat een genie behoeft: schouwburgen, die aan de stijlen" zijner ? ontwikkeling beant woordden, levend materiaal, dat hem vaak met opoffering van geluk en persoonlijkheid gebracht werd, decors, die men hem schilderde, stukken die men hem schreef. Hij wrochtte in circussen en ciseleerde in kleinkunst en Kammerspiele", hij evoceerde op marktpleinen en celebreerde satansmissen in onbespeelbaar verklaarde schouwburgen. Berlijn de stad, die hem, den Weener, gaf wat Weenen hem niet kon geven ging met hem mee. Hij hield zich staande, na den oorlog. Een geslacht, dat thans jong is, zag wellicht zijn breedste werk. Niet meer zijn pantomimes en revue-monteeringen, die door een wordend Hollywood achterhaald en met andere middelen overtroffen werden. Maar zijn neo-classicisme in luisterrijken stijl, zijn geperfec tioneerd draaitooneel, waarop een stuk als Phaea" liep als een wonder zonder stuk. En thans, des te bitterder en ondragelijker voor den geheel in droomen en vizioenen levenden kunstenaar, keert aan den avond van de orgie, die zijn kunstenaarsleven was, zijn land, zijn stad zich van. hem af en stuurt hem in den vreemde. Als Oostenrijker begonnen, is hij weer Oostenrijker. Een levenswerk ligt daartusschen als een fantoom in den nevel van het Noorden. Reinhardt reist, zooals hij aan het begin van zijn leven gereisd zou hebben: rondom Duitschland, met de kleine muziek van acteurs, die in hem gelooven en door hem aan gevuurd en in letterlijken zin bespeeld worden, en met het gereedschap dat men hem liet. Wat hij thans geeft: Goldoni, commedia dell' arte, is fabuleus van virtuositeit, maar het is oud. Zooals hij begon, als een fantastische reactie tegen ««n doodgeredeneèrd verisme, zoo sluit hij thans daarop aan. Maar in een machtig wederkeerend rythme van den tijd komen van elders, van de film «n ook van het tooneel, golven van een nieuw realisme, dat met het kostbaar tinkeien van een porceleinen speeldoos geen genoegen meer neemt en sterk genoeg wil zijn, de nooden van een hard en ontluisterd geworden leven ook op het tooneel te zien, zij het niet meer als een ? zelfs en juist in haar perfectie onhoudbaar gebleken illusie", maar als een weerklank van den Novembertij d daar buiten. Wat Reinhardt thans gaf, nadat hij in zeventien jaar ons land niet had bezocht, was een divertisseKUNSTZAAL VAN LIER DOORLOOPEND T E NTOONGESTELD ROK IN AMSTERDAM KUN STWERKEN VAN JONGE HOLLANDSCHE EN BUITENL. MEESTERS ment en een poging tot ballet. Iets dergelijks moet dat eerste theater van hem geweest zijn., ,.Schall und Rauch", Shakesperiaansch als zijn citaat, burlesk als het antwoord op een vraag, die toen geen vraag meer was, doch thans weer is: Was ist Nahme ?'' Wat is het stuk, wat is inhoud voor hem? Schall und Rauch. Wat ik dezen avond op het tooneel gezien heb, weet ik eigenlijk niet. Het heet Goldoni en dan moet het 't zelfde stuk zijn, waarin eens Johan Kaart op ons tooneel zijn capriolen maakte. Het had ook een ander stuk kunnen zijn. Van het stuk is niets heel gebleven, en, wat dit stuk betreft, terecht. Het mist de vleezigheid van Molière, de grandioze humaniteit van Shakespeare, het is alleen maar een gegeven. met vaste typen, die mogen, neen moeten improviseeren. Tekst-improvisaties want geen woord wordt aan den tooneelspeler zelf overgelaten waren van ouds het privilege van Reinhardt, den regis seur, die aanviel ap een woord, een enkel woord, waarachter niemand een beteekenis gezocht zou hebben, doch waarvan Reinhardt een uitgangs punt maakte van een serie variaties op n thema, overgaand in het volgend thema, rijk en wulpsch van invallen, voortvloeiend uit den hoorn des overvloeds, die zijn fantastische geest voor het tooneel, beter gezegd: voor het theater, voor de ,.planken" is. Het woord is hem uitgangspunt, ..Stichwort" noemt de Duitscher het. Een inhoud heeft het niet, maar het is vruchtbaar aan wat het oplevert aan Schall und Rauch". Hij jaagt het woord door zijn tooneelspelers heen, in de film zou men zeggen: hij monteert het woord. En met meer recht dan hem een tooneelspeler te noemen, die regisseur werd omdat hem physiek de middelen tot het zelf uitbeelden van zijn chimaeren ont braken en hij zich daarin wreekte op zijn spelers. zou men hem kunnen beschrijven als een ontijdig geboren filmregisseur, die evenwijdig werkt aan de film, met de ingeboren minachting van den eerstgeborene. * * * Wat Reinhardt in dit stuk doet, is wat Taïroff zijn heele leven gedaan heeft en waarin deze met zijn troep meer bereikt heeft. Ik heb een serie van Taïroff gezien, het eene stuk als het andere, ook daar kwam het er niet op aan. Maar zijn tooneel spelers waren vederlichter, meer het corps de ballet, dat op den tekst jongleerde om de bezeten voorliefde van den regisseur voor dynamiek en rythme. Deze dynamiek bereikt Reinhardt hier niet, hoe prachtig soms zijn materiaal zich ook vormen liet, hoe vol en talrijk ook zijn invallen en arabesken. Wat men ook in deze vertooningmerkte, was in tegenstelling tot de oude Lust am Fabuliren" die hem in den wezenlijken zin van het dichterwoord althans in dit stuk volkomen vreemd was de Lust am Gestikuliren": een drift van gebaar, een brio van leven, waarin hij zijn acteurs opzweepte, soms tot boven hun kracht, of althans tot buiten hun grenzen. Vandaar dat het stuk, dat als gén stuk drie uur lang op effecten kan drijven, tusschendoor soms krampachtig en gefor ceerd werd, waarbij men de leegheid van het thema te zeer merkte en zich van den gestikuleerenden clown afwendde. Anderzijds, op de hoogte punten zelf, een meesterschap in het lanceeren van een scène, zooals de niet te evenaren spaghettiscène van den vreetzak Truffaldino, de vrijage der harlekijnen en over 't geheel de derde acte, die veel brillanter uit den vorm kwam dan de gansche inzet van het stuk. En daarnaast: tal van tierelantijnen, in het decor, lat als een. lichte Spaansche wand bij open doek veranderd werd en waarbij een verrukkelijke kleine harlekijn (Natalie Diakanowa) met haar spitse danspassen kleur verleende en de spelers zelf changeerden. . . . impromptu's, voor treffelijk in hun effect berekend, en a parts tot het publiek, die een zaal enthousiasmeerden en iets van de oude glorie van het getheatraliseerde Max Reinhardt theater bereikten, waarin de toeschouwer geen oogenblik vergat dat hij in het theater was, maar juist daarom de bijna mystieke werking van het spel deelde. Gespeeld werd er door meer dan een op bewon derenswaardige wijze, en men gelooft het dezen acteurs, dat zij Reinhardt verafgoden en hem met liefde volgen. Herman Thimig, op de film altijd een wat mak acteur, ontpopte zich hier en min of meer dunkt mij tegen zijn natuur in als een clown van onweerstaanbare dwaasheid en daar naast onweerstaanbare charme. Zooiets vriendelijks in zijn onbeschaamdheid, zooiets driftigs in zijn absurditeit ziet men zelden in een acteur vereenigd en het is door Thimig vooral, dat deze op voering, ondanks doode stukken, boeit en vaak meesleept. Maar de vertooning had meer. Er was een franke, nobele en jonge Beatrice van Margarete Melzer, een travesti, die Rosalinde en Viola in zich vereenigde en meer scheen te geven dan de rol inhield, een zoo scherp en intensief gespeelde rol, dat het tooneel scheen te leven als zij opkwam. Voorts een wijs en. ironisch gespeelde TPantalone, geen gebaar te veel, geen detail te weinig, van Josef Danegger; een brieschende Italiaan, die de reve latie was van het talent van Raoul de Lange, ver geleken bij het werk, dat hij hier vroeger wel eens heeft gespeeld; en een goddelijke dwaas van een herbergier, een rol, die aan het stuk aangekoppeld scheen en met een paar gebaren en grijnzen aan de eettafereelen een grotesken kleur gaf. En dan verder, in hun soort verdienstelijk, Dagny Servaes en Camilla Spira. En zoo was er, ook in het bescheiden formaat, dat deze voorstelling après tout toch had, veel te zien, weinig echter te hooren. Doch wellicht had het hooren tevens de dissonant beteekend in dit spel van louter gesierde Hoofdletters. OLS ec Alenthe Vjrlaciaie Curacao Brand Koopt NedcrI. fabrikaat!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl