Historisch Archief 1877-1940
OOSTERSCHE EN
Steun aan Kunstenaars < J
Voorjaarstentoonstellin^
NetzukéKunstzaal van Lier
De steun aan kunstenaars
Het is dezen tijd eigen, alle groepen sociaal te
zien of te willen zien. Dat is te prijzen, wanneer
het gaat om deze groepen voor te barren nood te
schutten; tevens lijkt het mij echter noodzakelijk
dezen steun niet voor niets te verleenen, dus
indirect het lui-zijn en het leegloopen te bevor
deren, maar voor den verleenden steun arbeid te
eischen, werken bv. van openbaar nut te doen
uitvoeren, een bepaalden arbeidsdwang dus in te
stellen, welke dwang met de noodige gratie geeischt
kan worden. Naast den lijfelijken arbeid bestaat
de geestelijke arbeid en iemand, die geestelijken
arbeid wezenlijk verricht en arbeid van den
hoogsten graad, noemen wij een kunstenaar.
Wanneer deze gesteund moeten worden, beginnen
de moeilijkheden voor een werkelijk steunende
regeling. De eerste moeilijkheid is, dat er onder
zoo geheeten kunstenaars" zich een aantal
menschen bevinden, die niets minder zijn dan
A. Colnot
kunstenaars en nog niet eens goede vaklieden
moeten heeten. Zouden deze dan als ongeschoolde
arbeiders te behandelen zijn? Dat zou moeten,
maar dat kan van uit een sociaal standpunt niet;
zij zijn ook menschen, kuddemenschen echter
tegenover de andere, de persoonlijkheden. Wij
zullen dus in dezen tijd grootscheepsch moeten zijn,
en ook deze niet-kunstenaars moeten rekenen tot
de groep der kunstenaars, schilders enz. Ik noem
hier niet zonder de bedoeling de schilders; zoover
ik het zien kan, zijn zij het grootst in aantal en
niettegenstaande ik laatst een schatting hoorde
van het getal onzer schilders, dat mij erg meeviel,
meen ik nog steeds, dat het getal der schilders
twee a drie maal zoo groot is als die andere dat
dacht te zijn. Ongetwijfeld is dat zoo, wanneer
ge alle schilderenden" als schilders wilt rekenen.
Er is dan een groep in Holland, groot genoeg
om de aandacht te trekken van een voortvarend,
wei-willend minister. Er zijn onder die schilders
tot nu toe een aantal, wien het nog goed gaat;
deze zouden niet alleen steun moeten weigeren,
maar zelfs zoo noodig hun kameraden moeten
steunen.Voor de meesten moet de Staat, de minister
echter in actie; vooral ook omdat onder de arme
kunstenaars de jongere zich zoo goed als zeker
bevinden; met andere woorden: de toekomst
schuilt onder hen, die tegenwoordig moeten werken,
dat niet kunnen laten, door hun daemoon ge
dwongen zijn. In vroegerèn tijd kwam gemiddeld
het talent tot voldoenden welstand na tijden van
armoe, maar deze haast mathematische zekerheid
bestaat niet meer. Hulp zal moeten verleend
worden, zoo gevraagd en zoo verlangd.
De kunstenaars hebben in het maatschappelijke
een tekort b.v. gedacht tegenover de arbeiders".
Deze laatsten zijn oekonomisch geschoold ge
worden, van zelve zijn zij dat en zij hebben de
voorlichting genoten van hun leiders en partij
bladen. Schilders hebben geen oekonomische
leiders enfgeen stem in de in deze scholende vak
bladen; daarenboven bezeten bovenal door de
lust zich in het kunstwerk te uiten, hebben zij
het oekonomische van nature verwaarloosd;
zij zijn speelsch tegenover het oekonomische,
zeker a's enkelingen. Wanneer nu de nood dus
aan den man is, is het goed, dat zij 7-ch ver
eenigen; dat is altijd een kracht in het staats
bestel, een vereeniging! en zij kunnen misschien
Arti et Amicitiae
ih.
A. PLASS
B. Westendorp-Osit
te midden van en uit
de minst-begaafden van
hun lotgenooten een stel
f i n a n t i o'e 1-aangelegden
kiezen om hun dagelijksch
bestaan te verdedigen.
Zij zullen zich al!en
dus in n groep moeten
vereenigen of liever in n
federatie, die
alleVvereenigingen omvat en ook
allen, die niet in
vereenigingen 'ondergebracht
zijn (uit onwil b.v. of
uit.armoede), en uit welke
federatie een bestuur
enz. weer kan gekozen
worden, dat rechtstreeks
uit naam van allen met
den Staat, met den [mi
nister, onderhandelt en
welke federatie, zoodra
er een kas is, deze be
heert. Mochten er
onwilligen zijn lid te worden
van deze federatie, dan
kunnen zij verder op eigen
risico werken of anders
indirect gedwongen wor
den lid te worden van de federatie, wanneer
b.v. de ministor ze in 't andere geval niet
als bestaande kunstenaars (zonder bestaan !)
erkent, en ze niet in aanmerking dus kan laten
komen voor steun. Ik zou dus zeggen: allen
lid van een federatie. Veronderstel nu dat dit,
door den nood gedwongen, wordt bereikt, en dat
een minister deze zaak ter hand neemt en voor
stellen begint te doen in de Kamers. Hij doet dan
b.v. een voorstel, dat er een kas gevormd wordt
b.v. gedurende een jaar, en dat hij, uit Rijkskas
een groote bijdrage in procenten uitgedrukt
tegenover de verworven kas, wil geven; op welke
wijs dan ook de gemeente hier direct of indirect
toe bijdraagt. Is er n federatie en omvat deze
inderdaad alle schilders, dan zal tegenover de
Staat deze garant moeten zijn voor h t-1 l («hit g
dat ieder schilder, volgens
's ministers wensch moet
betalen aan die kas. Dat is
natuurlijk moeilijk maar kan;
de federatie kan toch met
kennis van zaken beslissen
wat ieder kan betalen of niet
kan betalen, of dat leden
van haar zelfs niets kunnen
betalen. Dat zijn zaken van
inwendigenlaard; deze wor
den in huis bedisseld; deze
federatie zou b.v. kunnen
eischen van hen, die niet
kunnen betalen, dat ze als
bijdrage dan verplicht wer
den tot het afstaan van
werken, welke werken werden
verkocht en waarvan de
opbrengst weer in de kas
der federatie werden gestort;
de armsten hadden dan voor ,- , , .
zich niet het gevoel de ,,be- NetZURe A.
deelden" der federatie te zijn,
noch rechtstreeks verplichting te hebben aan liun
gelukkiger makkers. Voorts zou deze federatie
alles onder zich moeten krijgen, wat voor de
kunstenaars, door welke lichamen, ook in het
algemeen wordt gedaan: n federatie, ftn kas.
n kasbeheer.
Dat is sociaal gedacht de beste oplossing:
n groote groep, vol eensgezindheid, optredend
voor alle kunstenaars, n macht in den Staat,
n lichaam dat door de talrijkheid zijner leden
invloed verkrijgt. Verder geen andere personen.
hoe ook bezield door welwillendheid voor oen