De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 27 januari pagina 12

27 januari 1934 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 27 Januari3l934 N o, 2956 Boekbespreking Dramatische kroniek Pijp en Toébak, door Felix Timmermans. P. N. van Kampen en Zoon. Amsterdam. Felix Timmermans laat zich bij voorkeur af beelden met een pijp toebak en in hemdsmouwen. Die portretten zijn dan niet ten voeten uit, anders zou men er ik twijfel daar niet aan óók een paar gezellige fluweglen. pantoffels met gele en roode bloemetjes op zien. En ik wét zeker dat er in zijn kamer op het stille, grijze Begijiihof van Lier een kooi met een kanarie hangt en dat er op de schoorsteen, tusschen de pendule en de coupes, tabakspotten staan, van die steenen met een kop van een lachenden man er op. En pijpenrekken ....! Aan den schrijver ziet men zijn interieur. Ik denk dat Menno ter Braak van nikkelen meubels houdt en als hij een spreuk in zijn kamer heeft hangen luidt die: Indien allen, ik niet" en Heiman zal wel van veel zwaar zwart en rood fluweel houden en onder zijn wapen staat in gothische letters Waarom eigenlijk wel?" Als ik denk aan de pantoffels en de krantenhangers en het steenen mannetje met haren van gras in den Fee's Woonst, ontvalt mij de lust een critiek op zijn nieuwe boekje te schrijven. Wie neemt het zijn lieve, oude tante kwalijk dat zij kousen breit en wie lacht erom dat zijn vriendelijke oom sigarenbandjes verzamelt om er aschbakjes mee te versieren? Ik zou kunnen zeggen: goede Felix, gelukkige Felix, ?waarom komt ge toch maar altijd weer met die onbeduidende zoete verhaaltjes van j offers met wassen kunstbloemen; en boekskes der meneeren Pierven en de Zon die op oude commodes glanst?" Awel zulle, dan zou dieën Felix mij antwoorden: omdatter de menschen aan smullen als aan balkenbreij en rijst met korinten en omdat ze m'n boekskes geern koopen." En waarom zou ifc dan zeggen dat ik niet van rijst met krenten houd? Voor geen zoete koek ter wereld, al was die nog zoo dik besuikerd, zou ik allen lieven menschen van Nederland hun zucht naar krenten willen ont nemen. Afgezien nog van de zekerheid dat dat toch niet zou gelukken. En laat den Fee er dan nog maar eens met den stroopkwast over gaan. Kerels, door Ed. de Nève. Em. Querido, Amsterdam, 1933. De Nêve is een min-of-meer nieuwe" figuur in het kleine rijk der Nederlandsche letteren. Maar: een figuur. Zjjn boek *?In de strik" was voor treffelijke groote reportage, op vaardige wijze ge romantiseerd; een paar van zijn novellen zijn dingen die aan het hart knagen en hij heeft enkele sprookjes geschreven over Mitsu-San, een klein meisje, dat zóó van een Japansche lakdoos kon zijn weggedanst. Wat de Nève onderscheidt van vele Nederlandsche reputaties, is, dat hij wat van de wereld heeft gezien. Ik bedoel niet alleen: reizen gemaakt, maar ook: leed gehad, en armoede doorstaan. Ook veel, zeer verschillende ambachten beoefend. En als hij den zelfkant beschrijft, dan is dat geen vriendelijk spel met hél verre fantasieën, doch dan staat zijn echte, zijn doorleefde leven naast hem in zijn herinnering. Dat is ook zoo met dit Kerels". Het is misschien niet zoo af" als In de Strik", het is wat vluchtiger geschreven, maar het is toch weer reportage van zelf-doorleefde allure. De Nève is eens, jaren geleden, directeur geweest van een huis voor onbehuisden in den Haag. Het heet nu de Metropool". En men mag gelooven dat het er thans wat beter en milder toegaat dan in de "Nève's dagen, toen het er erg kil en naar geestig was ondanks den jongen idealistischen directeur en dank zij bestuurderen, die hoog gezeten van reclasseering in haar humane, warme beteekenis wisten noch vermoedden. Ik ?wét dat er in dit opzicht veel veranderd is. Oelukkig ! want de Nève's boek geschreven met het bloed der zelf-beleefde ondervinding en de tranen van mannelijke menschelijkheid en óók met die hunner bijwijlen die uiting van het diepste mededoogen is . jaagt een huivering door uw wezen. En dit is wellicht de eenige juiste waarde bepaling van dit wonderlijke kleine boek: het doet huiveren. Dus: het is echt. Dus: het is een goed boek. E. ELIAS De provincie Holland Henrik Scholte Signoret in Trois pour Cent" Fransche comedie dat beteekent altijd smoking en pretjurk, veel menschen en een gunstige critiek, zoowel professioneel als van die er waren en het partijtje mee betaalden. Voor de Fransche acteurs beteekent het den driehoek van Holland's groote steden, meegepikt op een tournee door de provincie van Frankrijk, een beetje Belgiëen dan, met een lus rondom onze sappige weilanden en ons goede geld. terug naar moeder de vrouw. Signoret pleegt het sinds jaar en dag op deze wijze te doen, maar dit keer heeft hij wel erg laten doorschemeren, dat wij eigenlijk alleen maar aan de beurt kwamen, omdat er boven Parijs nog zoo'n paar andere steden van boven de 100.000 inwoners liggen. Hij koos uit liet jongste repertoire van het Fransche tooneel het eenige repertoire, dat tesamen met het altijd alleen maar bij geruchte bekend wordend Amerikaansche repertoire nog tooneelschrijvers van beteekenis oplevert net precies het allermakste, allerburgerlijkste comedietje, waarvan er twee dozijn geschreven kunnen worden, zonder dat naar n nieuwe idee gevraagd wordt: zoo'n doorkeuvelend gevalletje van een oud-onderwijzertje, dat z'n spaarduitjes voor 3 % rente veilig belegt en n keer een bokkesprongetje maakt naar Vichy. Er is niets tegen het comedietje, het Schouwtooneel zou er indertijd van gesmuld hebben, er ?was niets tegen de vertooning door een zuiver spelenden troep in een verzorgde omgeving, er is nog minder tegen Signoret zelf, die altijd een karakterspeler van formaat is on zoo'n rol ten ten voeten uit teekent. Hij maakt het er weliswaar een beetje naar, en liet slot, als hij de helft van de beslommeringen beredderd heeft en de andere helft tot morgen laat", herinnerde mij aan wijlen Bouwmeester in de provincie, die eens het debuut van Charlotte Kohier bedierf door met het o;>g op de laatste trein, naar Amsterdam haar woor denvloed te stuiten niet een omarming en een ,,ik weet het allang, je broer is dood", waarop doek. Maar bij Signoret zal het dan heusch wel aan den zwakken bouw van het comedietje gelegen hebben, al zijn ook wij voor hem .... provincie. * * * Maar er is wel wat tegen, dat wij onze grenzen openstellen voor wat wij hier even goed kunnen. Want al mag het dan aardig en allemachtig knap zijn zooals Signoret dit mannetje op pooten zet, met zijn slobberbroek, zijn hangjasje en zijn kalotje op, al staat dit guitige, brave gezicht uitgeëtst in de smalle plooien van een uitstekend vertegenwoordiger der oude school niettemin is er niets in mij veranderd of ik nu dit mannetje wel of niet heb zien Kringeleinen in een Palace Hotel in Vichy met de obligate mopjes en de te verwachten figuurtjes van kleine dametjes en groote schoffies. En wanneer ik denk aan Saalborn, die den K penick, aan Tourniaire, die den Zabadill, aan ? dicht aan Signoret grenzend Louis de Vries, die den Despoot, ja aan wijlen Kreeft en Hubert la Roche, die zulke figuren even goed, zoo niet nog beter speelden, dan vraag ik mij toch af, of niet de tijd gekomen is, dat ons land en met name Amsterdam want Den Haag is ten aanzien van alles wat buitenlandsch is, onverbeter lijk dezen vriendelijken buitenlanders, die hier den boer opgaan, eens ietwat duidelijker te ver staan geeft, dat op deze wijze aan de defcr niet gekocht wordt en dat Amsterdam een stad met «igen karakter en eigen eischen is, eer een groote stad in het klein, dan een kleine stad in het groot. Wij zijn den laatsten tijd hier in beangstigende mate internationaal voorzien zonder dat dit onze levensbehoeften in wezenlijken zin verrijkt heeft. Wij zijn vriendelijk van aard, zoodat wij ons ten aanzien van. Signoret hebben uitgeput in de adjectieven, die onze taal voor zulke voor stellingen rijk is: fijntjes", raak" en, zoo men eenigszins ethisch aangelegd is, leTensecht". Evenzeer was bij Reinhardt de geijkte uitdruk king: meesterlijk". En bij zwakkere broeders was het toch altijd nog wel: amusant" en wel onderhoudend" (maar als dat mooie woordje wel" er bij komt, dan kunnen de meesten onzer lezers toch al wel tusschen de regels door lezen). Ten aanzien van Signoret's spel, ten aanzien van Beinhardt's regie golden deze uitdrukkingen terecht. Maar wat wij over het hoofd zien, is de groote leegte, die deze vertooningen als geheel achterlaten, omdat zij de wezenlijke nieuwheid, de aandrift en de artistieke noodzaak misten, omdat er niet om gevraagd was en men ze accep teerde toen zij langs kwamen. *, * Het is waar, dat onze eigen acteurs om de meest verschillende redenen, waar hun eigenlijk talent meestal weinig mee van doen heeft, het vaak uiterst moeilijk maken om voor hen op te komen, het is waar, dat onze eigen Thespiswagen danig in het zand steekt. Maar ik zie nog altijd liever een waarachtige poging tot een waarachtig stuk onder de handen van onze eigen acteurs mislukken, dan dat ik buitenlanders langs lijnen van geleidelijkheid een routine-succes zie behalen, waarvan wij getuige waren zonder dat wij er wijzer door werden. In theorie is het standpunt zoo eenvoudig, maar het uitgaand publiek is de laatste om zich daarnaar te richten en kunstmatig kan men hier toch niets uitrichten. Vandaar dat wij, die over tooneel schrijven, op don duur allemaal pessimist worden. In theorie kan en moet men immers blijven zeggen: wat beter is dan wat wij hier kunnen, dat worde vrij vertoond, omdat er maar n eisch is: het beste van het beste en derhalve alles wat beter is, niet door ter zake niet dienende motieven hoe economisch of politiek ook overigens gemotiveerd behoeft te worden gehinderd. In de practijk is het echter zoo, dat wij god's water maar over god's akker laten loopen. Er wordt hier soms, inderdaad, en dan lang niet altijd door de meest beroemden en grootst geadverteerden, door buitenlanders tooneel ge speeld, waar niet alleen de toeschouwers diepere indrukken van meekrijgen, maar ook ons eigen tooneel van leeren knn. Meer dan van Beinhardt's grandioze filmklucht-regie heb ik bv. verleden week geleerd van een innige, doorwerkte en door leefde vertooning van Nina" door Jessner's troep, al had Jessner in dit geval aan regie en vertooning part noch deel (maar het werk van den troep was er geen zier minder om en een actrice als Lydia Busch. ... hebben wij hier inderdaad niet!) Meer dan van Signoret's genre-kunst heb ik geleerd van ? misschien op het eerste oog een merkwaardige vergelijking een enkel chanson van Marie Dubas of Héritza. Leeren, in dien eigenlijken en doorslaggevenden zin van eerlijk en ten volle ontroerd worden door iets of iemand, die welkom was omdat hij of zij meer gaf dan wat wij hier, zoekend naar dat beetje schoonheid, dat het tooneel ons te midden van al zijn disputen nog gelaten heeft, ouder onze eigen menschen konden vinden. En alleen zij maken tenslotte geen misbruik van onze open grenzen ! ft*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl