De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 3 februari pagina 12

3 februari 1934 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

f. if» 12 De Groene Amsterdammer van 3 Februari 1934 N o. 2957 Sarrasani Jozef Wiertz Circus-aristocratie Er eijn vele circusgeschiedenissen geschreven, amusante en niet amusante, maar nergens heb ik gelezen wat eigenlijk het circus is, dit onveranderbare en onuitroeibare, bonte spel, zichzelf gelijk zoolang als het bestaat, tot zelfs in de onderdeelen van het programma, en speculeerend op «enzelfde mystieke aantrekkingskracht, niet alleen van jong en oud, maar ook van boer en burger, van Nederlander tot Chinees en Patagoniër. Oerconservatief als de mensch in al zijn spelen is, wenscht hij het circus zooals zijn vader en groot vader het hebben gewenscht: met lawaaimuziek ?en wilde beesten en een dikke juffrouw aan een touw en een olifant op zijn achterpooten. Altijd weer traint men nieuwe beesten dezelfde, eigenlijk onuit staanbaar kinderachtige kunstjes nit te voeren en ?eiken keer weer betalen wij een paar gulden om te ?zien of ze het doen. Wij willen dat de leeuwen en tij gers wild zijn, want als zij een behoorlijke pyramide vormen zonder eerst te rebelleeren, zeggen wij, dat ze genarcotiseerd zijn, hoewel nog nooit een temmer zijn beesten genarcotiseerd heeft. Wij -willen nu eenmaal, net als bij Savoir, den Engelschen lord, die niets beters te doen had dan in dagelijk'?**'' ache afwachting het circus na te reizen, de mogelijk heid van het opgegeten worden, hoewel ander maal nog geen temmer in de historie der cir cussen het leven Het of het ware door eigen schuld ?en niet die des leeuws (tijgers zijn trouwens veel gevaarlijker, zij bespringen hun prooi met twee pooten en een leeuw, die veel te bang voor zijn ?evenwicht is, slaat maar met n). Wij willen ook, d»t men aan de trapeze werkt zonder een vangnet ?eronder, alsof het werk, mét een net, minder geraffineerd van berekening en verfijnd combina tievermogen was. En omdat wij geen net willen, viel Lilly Leitzel, de mooiste en behendigste lucht?acrobate van onzen tijd met haar beroemde hon derd salto's uit den nok, in Kopenhagen te pletter, op Vrijdag 13 Februari 1931, voor de eerste hon derd jaar daarmede het voortbestaan van het circus als een instituut van doodsgevaar ver zekerend en tevens, ad infinitum, het bijgeloof, dat allen artisten uit kracht van hun natuur eigen is. * * * Sarrasani's wereldnaam is, behalve op zijn reclame en zijn organisatie-vermogen (beide de steunpilaren van het circuswezen en, daardoor, Tvel van menig verwant instituut der maatschappij), gegrondvest op het conservatisme van zijn program ma's. Het is en blijft circus in den eigensten zin, beginnend met; een frenetiek muzikaal dispuut der verschillende orkesten en een groote parade" van de levende have, aan het slot waarvan, bejubeld .als een czaar, de stille man niet het bJeeke gezicht: Hans Stosch-Sarrasani zich den volke vertoont. De zorgen hebben zijn zwaar gezicht ouder ge maakt, de brand van Antwerpen en het verlies, daardoor, van zijn olifantennummer heeft hem tot in de ziel gegriefd. Nog loopt in de parade Mary mee, zijn lievelings-olifant, het grauwe rubber van haar huid deerlijk geschonden en zij zelve niet meer in staat tot equilibristische grapjes. Maar dit bewijst juist de grootheid van Sarrasani: al ging hij bijkans in dezen crisistijd failliet, hij zag nog kans om van een ander failliet circus het olifantennummer te koopen eri hij zette zijn zeld zame nomaden-wereld weer in bewoging, van stad tot stad en land tot la,nd: scheel aangekeken door de concurreerende showmen" in de film en amusements-branche ter plaatse, met gejuich ingehaald door de neringdoenden, de slagers, de fourageurs, de kinderen en de grooten, die kinderen gebleven zijn. Sarrasani's circus is er, ook in de tegenslagen der laatste jaren, geen zier minder om geworden. Wel loopt het, misschien omdat de groote man zelf op non-actief staat, niet allemaal zoo vlot meer. Er zijn duizend incidenten mogelijk in de vlotte afwikkeling van een programma (dat bij een groot circus altijd maar een deel, een keuze, een menu van den dag" is en op haar beurt een dozijn varia ties heeft). Vroeger nu was het de trots van Hans Stosch: gén incidenten. Thans gaat dat niet alle maal meer zoo gesmeerd en in het serveeren moeten wij wat door de vingers zien-. Maar zijn nummers zijn voortreffelijk gebleven: de oude en ook de paar nieuwe, die hij dit keer meebracht. Het mooiste is en blijft toch wel de gratie en de drift van Jenny Hundatze, de kleiae Tsjerkessische met haar gitzwarte oogen en bleek gezichtje, een voltigeuze van nu reeds klassieke reputatie, die er toe voorbestemd schijnt om evenals de Veuve Saqui en Caroline Loyo circushistorie" in den goeden zin des woords te maken. Of het werkelijk uniek in de wereld is wat zij doet, de voltige-act eenmaal om den hals en eenmaal om den buik van het paard", zooals altijd plechtig daarbij wordt aangekondigd, dat weet ik niet en wil ik ook niet weten. Het gaat er alleen maar om, dat men hier werken ziet met die feillooze rapheid, dien prachtigen trotschen zit van het rijden, die ware, primitieven-romantiek, die haar verschijning in de manege gróót maakt, zelfs in onzen geblaseerden tijd. * * * En dan zijn er de Jackson, een pracht van een Mulat met drie kleine Mulattenmeisjes, die ook al in de annalen ingeschreven staan en den hoogsten lof oogsten van Serge, den circuskenner bij uitnemendheid. Hun voordracht is veelzijdig en sierlijk, sport zelfs in zijn sensatie. Jackson slaat met een vijf meter lange, hard-knallende stierenzweep een lucifer weg tusschen de hand en het doosje, werpt lange messen en tomahawks, die van boven brandende toortspunten hebben, met een lach en een paar danspassen rakelings langs een oogknipperend meisje in het dof resoneerende hout en laat een oogenblik later de lasso kringen rondom zijn lenig lijf met het welbehagen van den geboren danser. En er zijn, op weg naar den roem, de tien Otari's, die met z'n allen tegelijk in de lucht van trapeze verwisselen, zelfs met een hoek van negentig graden terecht komen aan de dwars ertegen inzwaaiende trapezes, en dat maar allen doen in smoking met een stijf boord, die na afloop nog niet flauw ligt. Zulke nummers ziet men niet vaak en daar geef ik tenslotte de dankbare, maar al te vaak vertoonde kost van jongleerende Chineezen, springgrage Kabylen en het restant van een Indianentroep voor cadeau. Wat de beesten betreft, de zestien gitzwarte Trakhener hengsten zijn er weer uit de stoeterij van dien Zuid-Amerikaanschen kolonel en voor geleid door den stram geworden, maar overigens voortreffelijk gebleven ouden heer Schumann, en de Lippizaner appelschimmels, gedresserd door een soort braven Duitschen professor, en de drie Karoly's met hun lichten sprong op en over het paard. Het is alles bij elkaar, circus-aristocratie, dat hier vertoond wordt. Men komt er misschien vol critische voornemens, nu het circus een zeldzamer verschijning in onze wereld begint te worden. Maar men zit er met open mond en brandende oogen en met een ongeloof, dat een geloof is op zichzelf, en met vragen, die even absurd als diep zinnig zijn: hoe kan een zwakke vrouw een dubbele salto voorover maken en toch weer op haar kleine voeten terecht komen? Hoe kan een paard zóó schoon zijn? Is een zebra een wit beest met zwarte streepen of een zwart beest met witte streepen ? En het ware onrecht te zeggen, dat een circus niet mér wil dan dat: het wil immers juist niet minder dan deze dingen, die nu eenmaal nog waarlijk wonderen zijn. ioscopy L. J. Jordaan Rideamus Reinhold Schünzel: ..Vlct»r Brnd Victoria." Itembrandt Zooals het goed kan doen in de bioscoop eens lek' ker uit te huilen, zoo is het een weldaad te kunnen lachen uit volle borst en van ganscher harte.... zóó maar om niets. Het lijkt wel of deze gelegen heid van den fou rire" hoe langer hoe zeldzamer wordt. De geraffineerdheid eener steeds voort schrijdende techniek schijnt moordend te werken op het instinct der volks-vermakers misschien ook wel op de onbevangenheid van het publiek. Vroeger leek dit alles zoo veel natuurlijker en eenvoudiger. Ik herinner mij wijlen Bart Kreeft eens in een schmiere-klucht gezien te hebben (was het de Spaansche Vlieg" of wat anders?) waarin hij een timiden jongeling voorstelde, die iedereen aanklampte met zijn levensgeschiedenis en nooit verder kwam dan de eerste woorden. Telkens opnieuw hoorden wij het: Reeds in de prille dagen mijner jeugd. ..." en telkens maakte de geadres seerde zich uit de voeten. Het was heelemaal niet geestig ? misschien niet eens komiek.... maar wij lachten tot ons de tranen over de wangen liepen. Andermaal was het Van Schoonhoven ik meen in De Candidatuur-van Bommel" die aan het eind van het stuk stormen van vroolijkheid ont ketende, door als dominee de plechtige vraag te uiten: Spreekt deze de waarheid?" Sindsdien heeft Bergson ons de psychologie van het lachen geleerd en merkwaardigerwijze schijnt de menschheid het lachen-zelf t>er-leerd te hebben. Wij willen tegenwoordig weten niet alleen hoe maar ook waaróm wij lachen en men kan niet zeggen, dat deze eigenschap den lachlust bijster bevordert. Zelfs Chaplin die grootste en een voudigste der lachvirtuosen hebben wij verintellectueeld.. .. peccavi! Het is alles weinig op beurend maar wer kann dafür?" In vredes naam dan nog maar liever ons gebrek aan onbe vangenheid dan een opgeschroefde schijn-onbevangenheid ? het soort neo-naïveteit waarmee een bepaalde journalistiek ons wil opschepen. Zoo af en toen echter lukt het den een of anderen gelukkige, deze onze lach-schuwheid te over winnen. Waardoor? Ik meen (op gevaar af uit Bergsonnente gaan): door ons eenvoudig geen tijd te laten. De oude kunat der filmburleske van. den gag" of smyter heeft het bewezen: wanneer men maar snel genoeg de eene zotheid op de andere stapelt, vergaat ons den lust tot.... nietlachen ! Dan vallen onze reserve, onze critiek en onze waardigheid van ons af als een modieus maar verduiveld ongemakkelijk kleed de oude Adam treedt in al zijn nuditeit naar voren en lacht daverend met een ontstellende maling aan alle intellectueele conventie. Die knapen van de filmburleske uit het zwij gende" tijdperk hadden daarbij echter een geduch te streep vóór: zij beschikten over het weergalooze tempo ! Het ontbreken van lederen dialoog ontwikkelde een duizelingwekkende vaart. Het eene malle geval tuimelde over het andere en het resultaat was een onberedeneerde, bevrijdende vroolijkheid. Met de komst der geluidsfilm werd het geval steeds moeilijker onze hersens kregen te veel gelegenheid om onze oogen te controleeren en het beroemde span Laurel en Hardy kan er van getuigen, hoe moeilijk de overgang voor den echten gag" is geworden. Des te meer verdienste en des te grooter verheugenis steekt er dan. ook in de geluidsfilm, die dezen krachttoer desniettemin tot stand brengt. Gelijk met Schünzel's Victor und Victoria'" onmiskenbaar is geschied. NV ARNNEMSCHE HYPOTHEEKBANK Hyp. KAPITAAL BESCHIKBAAR DIRECTIE M? 5.J.vAnZlJST-M?J.F.VERSTEEVEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl