De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 10 februari pagina 15

10 februari 1934 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

: De tweede" première van Salom G. Simons Metropolitan Opera ew York Na de première van Saloméin 1907 moet de dominee van de kerk waar Pierpont Morgan de lakens uitdeelde zoo ontstemd geweest zijn, dat hij den internationalen bankier die anders heelemaal niet preutsch was overreedd,e verdere opvoerin gen in het Metropolitan Opera House te verbieden. Die onverkwikkelijke geschiedenis werd door de pers nog eens opgehaald voor de tweede " première plaats vond. Saloméwerd wel in de concurreerende Man hattan Opera opgevoerd onder de directie van den handigen Oscar Hammerstein; De titelrol werd toen door de begaafde zangeres, Mary Garden, uitstekend geacteerd en gezongen. Zij bezat het temperament en bovendien de figuur een vol maakte Oostersche Salométe creëeren. Göta Ljungberg, die thans Salomézingt bezit een omvangrijke en krachtige stem, die opgewassen bleek tegen het zware orkest, doch zij overschatte haar talenten toen zij den beroemden dans der zeven sluiers imiteerde. Een Oostersche piinses van Judea zal wel niet op de hoogte geweest zijn van Zweedsche heilgymnastiek, zooals haar Zweedsche collega Lawrence Gilman schreef, dat de Zweed sche schoone zeer eigenaardige begrippen koesterde over Oostersche dansen. Göta liet zich dat niet welgevallen. Zij schreef aan zijn krant de Herald Tribune, dat zij de Salomé-partij onder leiding van Richard Strauss had gestudeerd en opgevoerd. Ook dat wil niet zeggen, dat zij als een Oostersche courtisane kon dansen. Ging men zoo door dan kon men er Strauss een verwijt van maken dat hij zijn hoofdfiguur Johannes de Dooper zeker niet interessanter maakte door hem banale muziek te laten zingen, zoo banaal, dat zij uit het kader valt van zijn geniale conceptie. De muziek van den Dooper ofschoon zeer goed gezongen door Friedrich Schorr is ongeïnspireerd en droog, alsof Strauss voor dezen met sprinkhanen lunchenden asceet, niets voelde. Alles concentreerde hij op deze slangachtige, erotische, zinnelijke en perverse prinses. In geen enkele andere partituur heeft Richard Strauss zulke hoogten bereikt. Er zitten schatten in, die door den bekwamen dirigent Artur Bodanzky telkens naar voren werden gehaald. Het te veel geplaagde orkest van de Metropolitan Opera volgde den geïnspireerden leider op den voet en speelde de zeer moeilijke muziek met een lan en een overgave die we hier al te zelden hooren. Misschien wist het orkest, dat een anderen Arturo in de loge zat van Otto Kahn, namelijk Arturo Toscanini, de vroegere dirigent van de Metropolitan Opera, thans de gevierde leider van het Philharmonische Orkest te New York. En daar zat even eens die grootste van alle Wagner zangeressen, Olive Fremstadt, die in 1907 de eerste Salom voor dit operahuis creëerde. De geheele muziek- en kunstwereld van de zes millioenen stad, plus alle ,,m'as-tu vue-s" die het enorme parterre en het diamanten hoefijzer ge woonlijk bevolken, waren opgekomen om, dezen eenacter, die twee uur duurt, bij te wonen. Het succes van Saloméwas overweldigend. Vijfendertighonderd toeschouwers applaudisseerden twintig minuten lang voor de solisten, den dirigent Bodanzky, den regisseur von Wymetal en andere functionarissen, die iets hadden uit te staan met het slagen dezer schitterende uitvoering. Enthou siaste logebezitters wierpen bloemen op het tooneel en de brayo's klonken zoowel uit den engelenbak als van de standees" (staanplaatsen). Men gelieft zoo'n uitvoering een succes fou" te noemen. Na stroomlijnauto's, zeppelins en vliegmachines, na Le Sacre du Printemps van Strawinsky en de ultramoderne opera Wozzek van Alban Berg, na Hindemith en Pijper, na alles wat we in die 28 jaar aan moderne muziekwerken en modern muziekspektakel gehoord hebben, steekt de partituur van Saloméals een Empire State Building uit boven al zijn nakomers. Het orkest is de hoofdzaak precies als bij Richard Wagner. De bekwame James Huneker die in 1907 een Salomérecensie voor de New York World schreef, verafschuwde Salomé. Hij vond het libretto van Hedwig van Lachmann, ontleend aan het Salomédrama van Oscar Wilde, sadistisch, wulpsch en gedegenereerde erotiek. Zijn wij modernen zoo door de wol geverfd, dat we ons absoluut niet storen aan de gedepraveerde liefdesgevoelens van deze prinses van Judea? Of staan we reeds boven dergelijk schrijnend drama tisch werk? Zijn we min of meer immuun geworden voor tooneelen waarin men het afgehouwen hoofd van een asceet op een zilveren schotel presenteert ? Hebben we bij Reinhardt niet Oedipus gezien mot blinde oogen en bloedend gelaat? De Salomé, die thans voor ons staat, kust even eens den kouden mond van Johannes den Dooper en de muziek van 1907 is precies dezelfde als die van 1934. En toch is er oogenschijnlijk een ver schil. De regie legt meer nadruk op de muziek dan op het gruwelijke tafreel. En het was of het oog van het publiek afgeleid werd door den voortzweependen gang van het orkest en het hoogtijgezang van Salomé: ,,Ich will dein Mund kussen Jochanaan !" De vraag of hot noodig of onnoodig is muziek te componeeren bij een libretto dat rilt en trilt van zinlijkheid en waarin hysterie, sadisme en krankzinnige verliefdheid hoogtij vieren, heeft Strauss door zijn geniale Salomo partituur beant woord. Die muziek werd geïnspireerd door de Salomévan Oscar Wilde en misschien ook door alle andere Salomé's die beeldhouwers, teekenaars, schilders, dichters, auteurs en prozaschrijvers over honderden jaren hebben uitgebeeld. Het zijn niet de droppels bloed, die uit het afgeslagen hoofd rollen, die o-is interesseeren, doch het barbaarsche pizzicato dat Strauss componeerde voor de strijkinstrumenten. Hoe Johannes in den kelderput onthoofd wordt, laat ons ijskoud. Doch de intense spanning die Strauss creëert met zijn muziek vlak voor die misdaad is zoo onvergelijkelijk schoon, dat men lang kan zoeken naar een verge lijking in de duizenden partituren van muziekbibliotheken. De opvoering van Saloméis een der grootste evenementen op muzikaal gebied van dit seizoen. In 1933 stond de Metropolitan er financieel zoo zwak voor dat men op 't punt stond de poorten te sluiten. Toen heeft zich een groep bekende opera-artisten voor het voortbestaan geïnteres seerd. Zij brachten een kapitaal van 300.000 dollar bijeen door vrijw:llige bijdragen die op voeringen in dit seizoen mogelijk maakte. Met hulp van de Radio Corporation of America die Zaterdags een operauitvoering over haar geheele netwerk verspreidt, hoopt men dit be langrijke muziek-instituut in het loven te kunnen houden. Op 17 Januari werd David Sarnof f, presi dent van de RCA, gekozen tot lid van het bestuur der Metropolitan Opera. Opnieuw brengt men die verkiezing in vorband mot Rockefeller Center. Twee jaar geleden werd reeds gezegd dat de enorme Music Hall van Rockefeller het toekomstige operapaleis zou worden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl