Historisch Archief 1877-1940
:
De tweede" première van Salom
G. Simons
Metropolitan Opera ew York
Na de première van Saloméin 1907 moet de
dominee van de kerk waar Pierpont Morgan de
lakens uitdeelde zoo ontstemd geweest zijn, dat hij
den internationalen bankier die anders heelemaal
niet preutsch was overreedd,e verdere opvoerin
gen in het Metropolitan Opera House te verbieden.
Die onverkwikkelijke geschiedenis werd door de
pers nog eens opgehaald voor de tweede " première
plaats vond.
Saloméwerd wel in de concurreerende Man
hattan Opera opgevoerd onder de directie van
den handigen Oscar Hammerstein; De titelrol
werd toen door de begaafde zangeres, Mary Garden,
uitstekend geacteerd en gezongen. Zij bezat het
temperament en bovendien de figuur een vol
maakte Oostersche Salométe creëeren.
Göta Ljungberg, die thans Salomézingt bezit
een omvangrijke en krachtige stem, die opgewassen
bleek tegen het zware orkest, doch zij overschatte
haar talenten toen zij den beroemden dans der
zeven sluiers imiteerde. Een Oostersche piinses
van Judea zal wel niet op de hoogte geweest zijn van
Zweedsche heilgymnastiek, zooals haar Zweedsche
collega Lawrence Gilman schreef, dat de Zweed
sche schoone zeer eigenaardige begrippen koesterde
over Oostersche dansen. Göta liet zich dat niet
welgevallen. Zij schreef aan zijn krant de Herald
Tribune, dat zij de Salomé-partij onder leiding
van Richard Strauss had gestudeerd en opgevoerd.
Ook dat wil niet zeggen, dat zij als een Oostersche
courtisane kon dansen. Ging men zoo door dan
kon men er Strauss een verwijt van maken dat
hij zijn hoofdfiguur Johannes de Dooper zeker niet
interessanter maakte door hem banale muziek
te laten zingen, zoo banaal, dat zij uit het kader
valt van zijn geniale conceptie. De muziek van
den Dooper ofschoon zeer goed gezongen door
Friedrich Schorr is ongeïnspireerd en droog, alsof
Strauss voor dezen met sprinkhanen lunchenden
asceet, niets voelde.
Alles concentreerde hij op deze slangachtige,
erotische, zinnelijke en perverse prinses. In geen
enkele andere partituur heeft Richard Strauss
zulke hoogten bereikt. Er zitten schatten in, die
door den bekwamen dirigent Artur Bodanzky
telkens naar voren werden gehaald. Het te veel
geplaagde orkest van de Metropolitan Opera
volgde den geïnspireerden leider op den voet en
speelde de zeer moeilijke muziek met een lan en
een overgave die we hier al te zelden hooren.
Misschien wist het orkest, dat een anderen Arturo
in de loge zat van Otto Kahn, namelijk Arturo
Toscanini, de vroegere dirigent van de Metropolitan
Opera, thans de gevierde leider van het
Philharmonische Orkest te New York. En daar zat even
eens die grootste van alle Wagner zangeressen,
Olive Fremstadt, die in 1907 de eerste Salom
voor dit operahuis creëerde.
De geheele muziek- en kunstwereld van de zes
millioenen stad, plus alle ,,m'as-tu vue-s" die het
enorme parterre en het diamanten hoefijzer ge
woonlijk bevolken, waren opgekomen om, dezen
eenacter, die twee uur duurt, bij te wonen.
Het succes van Saloméwas overweldigend.
Vijfendertighonderd toeschouwers applaudisseerden
twintig minuten lang voor de solisten, den dirigent
Bodanzky, den regisseur von Wymetal en andere
functionarissen, die iets hadden uit te staan met
het slagen dezer schitterende uitvoering. Enthou
siaste logebezitters wierpen bloemen op het tooneel
en de brayo's klonken zoowel uit den engelenbak
als van de standees" (staanplaatsen). Men gelieft
zoo'n uitvoering een succes fou" te noemen.
Na stroomlijnauto's, zeppelins en vliegmachines,
na Le Sacre du Printemps van Strawinsky en de
ultramoderne opera Wozzek van Alban Berg, na
Hindemith en Pijper, na alles wat we in die 28 jaar
aan moderne muziekwerken en modern
muziekspektakel gehoord hebben, steekt de partituur
van Saloméals een Empire State Building uit
boven al zijn nakomers.
Het orkest is de hoofdzaak precies als bij Richard
Wagner. De bekwame James Huneker die in 1907
een Salomérecensie voor de New York World
schreef, verafschuwde Salomé. Hij vond het
libretto van Hedwig van Lachmann, ontleend
aan het Salomédrama van Oscar Wilde, sadistisch,
wulpsch en gedegenereerde erotiek.
Zijn wij modernen zoo door de wol geverfd, dat
we ons absoluut niet storen aan de gedepraveerde
liefdesgevoelens van deze prinses van Judea? Of
staan we reeds boven dergelijk schrijnend drama
tisch werk? Zijn we min of meer immuun geworden
voor tooneelen waarin men het afgehouwen hoofd
van een asceet op een zilveren schotel presenteert ?
Hebben we bij Reinhardt niet Oedipus gezien mot
blinde oogen en bloedend gelaat?
De Salomé, die thans voor ons staat, kust even
eens den kouden mond van Johannes den Dooper
en de muziek van 1907 is precies dezelfde als die
van 1934. En toch is er oogenschijnlijk een ver
schil. De regie legt meer nadruk op de muziek
dan op het gruwelijke tafreel. En het was of
het oog van het publiek afgeleid werd door den
voortzweependen gang van het orkest en het
hoogtijgezang van Salomé: ,,Ich will dein Mund
kussen Jochanaan !"
De vraag of hot noodig of onnoodig is muziek
te componeeren bij een libretto dat rilt en trilt
van zinlijkheid en waarin hysterie, sadisme en
krankzinnige verliefdheid hoogtij vieren, heeft
Strauss door zijn geniale Salomo partituur beant
woord. Die muziek werd geïnspireerd door de
Salomévan Oscar Wilde en misschien ook door
alle andere Salomé's die beeldhouwers, teekenaars,
schilders, dichters, auteurs en prozaschrijvers
over honderden jaren hebben uitgebeeld. Het
zijn niet de droppels bloed, die uit het afgeslagen
hoofd rollen, die o-is interesseeren, doch het
barbaarsche pizzicato dat Strauss componeerde voor
de strijkinstrumenten. Hoe Johannes in den
kelderput onthoofd wordt, laat ons ijskoud. Doch
de intense spanning die Strauss creëert met zijn
muziek vlak voor die misdaad is zoo onvergelijkelijk
schoon, dat men lang kan zoeken naar een verge
lijking in de duizenden partituren van
muziekbibliotheken.
De opvoering van Saloméis een der grootste
evenementen op muzikaal gebied van dit seizoen.
In 1933 stond de Metropolitan er financieel zoo
zwak voor dat men op 't punt stond de poorten
te sluiten. Toen heeft zich een groep bekende
opera-artisten voor het voortbestaan geïnteres
seerd. Zij brachten een kapitaal van 300.000
dollar bijeen door vrijw:llige bijdragen die op
voeringen in dit seizoen mogelijk maakte.
Met hulp van de Radio Corporation of America
die Zaterdags een operauitvoering over haar
geheele netwerk verspreidt, hoopt men dit be
langrijke muziek-instituut in het loven te kunnen
houden. Op 17 Januari werd David Sarnof f, presi
dent van de RCA, gekozen tot lid van het bestuur
der Metropolitan Opera. Opnieuw brengt men
die verkiezing in vorband mot Rockefeller Center.
Twee jaar geleden werd reeds gezegd dat de enorme
Music Hall van Rockefeller het toekomstige
operapaleis zou worden.