Historisch Archief 1877-1940
N o. 2958
De Groene Amsterdammer van 10 Februari 1934
Uit de Natuur:
De keepen
Dr. Jac. P. Thijsse
Beufcenooljes rapen
Eens ana de drie jaar sommigen zeggen zes,
maar het kan ook anders uitkomen hebben wij
een beukennootjesjaar. Den laatsten keer 'viel dat
in 1933 en ge herinnert u misschien, dat toen in
October scharen van kinderen bezig waren met
het inzamelen van de vrachtjes. Tegelijk kwamen
ook de vinken en de keepen, tah-ijk als de vallende
bladeren. Het leek wel, alsof er binnen korten tijd
geest: beukennootje meer zou overblijven. Dat is
echter meegevallen. Ge moet er bij gelegenheid
eens op letten, dat het kinderwerk nooit zoo heel.
lang duurt en als zij den brui er aan geven, wanneer
deobiaderenval ten einde loopt, dan blijkt er onder
het blad nog genoeg te liggen, om de vinken en
de keepen met de meezen en de musschen er bij
nog'den heelen winter de kost te geven. Trouwens
de musschen zijn ook niet zoo bijster volhardend.
Ze werken het liefst op de boschpaden en op de
wegen en dan niet later dan Kerstmis. De
koolmeezen delven onder het blad en geven het zelfs
niet op, wanneer er sneeuw ligt. De vinken en de
keepen delven ook wel, maar hebben ook hun
hoop gevestigd op den harden drogen Noordooster,
die de begraven nootjes bloot woelt.
* *
*
In het Bloemendaalsche Bosch is de vogelen
troep na Sinterklaas vrij wel op dezelfde sterkte
gebleven. Door vangen en ruigen en nog weer eens
vangen zouden we ons er van kunnen overtuigen,
dat het voortdurend dezelfde vogels zijn. Ik geloof
het anders wel. We moeten ook niet al te veel
ringen. Trouwens voor het vangen zou ik een
vergunning moeten vragen, want de politie hier
is gelukkig zeer stipt op de uitvoering van de
Vogelwet. Bovendien een beetje zekerheid heb ik
toch wel door te letten op het aantal van de
dieren en de samenstelling van den troep.
Ik kan het niet nalaten, hoewel ik het al lang
niet meer noodig vind, om altijd nog eens weer de
bewering van Linnaeus te toetsen dat, de
mannetjesvinken afzonderlijk zouden trekken. Hij noem
de den schildvink daarom dan ook Fringilla coelebs.
Ge weet, dat de mannetjesvinken een moo,ie
wijnroode borst hebben en een blauwachtig kopje nwt
MEUBELEN
ONBEPERKTE GARANTIE
PRIJZEN
BINNEN UW BEREIK
XNDER
£ ZONEN
zwart voorhoofd. Welnu, zoowel in de groote als
in de kleine troepen vind ik bijna altijd evenveel
mannetjes als wijfjes. In mijn aanteekeningen van
vele jaren staat slechts enkele naaien: nu eens
een troepje van enkel mannetjes. Dan is er nog
altijd kans, dat ik de wijfjes over,het hoofd heb
gezien. Intusscheri is het mogelijk, dat Linnaeus
voor het begin of voor het einde van den trektijd
nog ,wel eens gelijk kon hebben.
Te midden van de vinken bewegen zich de keepen.
Voor wie het niet beter weet, lijken ze nog al veel
op vinken, maar dan meer in het oranje dan in
het rood. Nu het zoo langzamerhand lente begint
te worden, komt het onderscheid hoe langer hoe
duidelijker voor den dag. Al de kleuren worden
duidelijker, doordat de -dekveertjes hun grijze
franje gaan verliezen en nu worden de
mannetjeskeepen al heel mooi. Ze krijgen een blauwachtig
zwarten kop, oranje keel en borst en oranje schou
ders. Bovendien zijn de donkere pennen van
vleugels en staart alleraardigst versierd met witte
en -oranje randen en vlekken. Dan Is ook nog de
stuit en liet benedenstuk van den rug hagelwit.
De wijfjes hebben in hoofdzaak dezelfde kleuren,
alleen is het oranje een beetje mat en haar kop is
niet zwart maar bruinig in breede overlangs ge
streepte donkere en lichte partijen. Maar allemaal
hebben ze de hagelwitte stuit en wanneer we nu
in het bosch den vogeltroep opjagen, dan zien we
de keepen allemaal eensgezind er van door gaan
kenbaar aan die zeer duidelijke breede witte
rugstreep.
Nu we dit eenmaal weten, merken we ook al
heel spoedig, dat de keepentroep zich dikwijls los
maakt van het vinkenleger. Ik ontmoet ze nu
hier, dan daar. Eenige dagen zijn ze 's morgens
omstreeks elf uur komen baden in den vijver van
Thijsse's Hof op een veilig plekje onder de Witte
Elzen. Als ze dan klaar waren, gingen ze zich
zitten zonnen in de lichte berken. Ze zaten daar
dan dik met opgezette veeren, waar de zon in
scheen en dat werd een betooverend kleurenspel.
Dan zag je hoe ze onder hun vleugels ook nog heel
mooie gele okselveertjes hebben. Dat schemerde
alles heel fijn zijdeachtig tusschen het winvar van
de dunne purperen berkentwijgen ,en de witte
stammen. Er zaten in die boompjes een kleine
zestig keepen en ze hadden niets te wrtellen. Een
beetje heesch geschreeuw dat is alles, wat we van
ze hooren, maar er bestaat altijd kans, dat ze in
Maart, eer ze vertrekken, nog. wel eens een koor
zang zullen aanheffen, zooals, de koperwieken dab
ook doen. Ik reken er eigenlijk al op, dat ik dien
keepenkoorzang een week voor Paschen in Thijsse',*
Hof te hooren zal krijgen,
Ze broeden heel in het hooge Noorden tot aan
de boomgrens in I^apland en Finland,.Rusland en
Siberië. De Franschen noemen deze vogels Pinsons
des Ardennes, ik weet niet waarom." Ook is het
mij niet duidelijk,, waar de, Duitsche volksnaam
Bohammer vandaan komt, want Bohemen neemt
in de geschiedenis der keepen geen bijzondere
plaats in. De officieele Duitsche naam is Bergfink
en de Engelsehen spreken van Brambling.
Nieuwe > uitgaven
De Spaarbank te Delft'TaeeH een tegel uitgegeven
in den vorm van de welbekende Delftsche tegels
van de aardewerkfabriek De Porceleyne Fles. Hij
is met smaak en in aantrekkelijke kleuren uit
gevoerd en stelt een eekhoorntje voor, dat zorg
vuldig zijn bijeengeraapte nootjes opspaart. De
spreuk eronder: Spaart, opdat gij oud van dagen,
een ander niet om hulp moet vragen", legt op
bescheiden, doch juiste wijze den nadruk op het
doel van diegene, door welke de tegel is verspreid.
Hij zal naast den reeds bestaanden zeker bij velen
een eervolle plaats innemen.
Koninkl. Bloemkweekerij Wilhelraina,"
Charles van Ginneken & Zoon, Zunriert, N.B..
Het van ouds gunstig bekende adres voor
Dennen, ter bebosscbing (uitsluitend inheemschzaad)
Exotische Dennen- en Sparrensoorten,
Bosch- en Haagplantsoen,
Boom e n en Heesters.
Catalogi op aanvraag gratis en franco
Tel.interc. No. 1. Telegram-Adres: Wilhelmina, Zundert
Schilderkunst
Xleuwe fabrikanten: de kunstschilders
Het kan niet anders dan met verrassing zijn,dat de
kunstschilders gemerkt hebben, dat zij worden be
schouwd als fabrikanten" en daarom in aanmer
king komen voor de omzetbelasting. Deze verrassing
komt van tweeërlei grond. De eerste is, dat het hun
eigenaardig in de ooren moet klinken als ..fabri
kanten" te worden beschouwd, terwijl het kunst
werk alleen goed kan zijn, wanneer het (in geeste
lijken zin) niet gefabriceerd" is, maar noodzakelijk
is als een bevalling. Zij moeten dpQr den minisier
van Financiën dus een belasting te meer betalen,
wanneer er in de wet geen nieuwe uitzondering
gemaakt wordt, over producten van den
menschelijken geest en van het menschelijk gevoel, zooals,
schilderijen toch hooreu te zijn, en die, als zij goe(\
zijn, zie de verzamelingen der musea, onophoudelijk
geld in de schatkisten brengen, doordat zij vreem
delingen lokken en verteringen enz. verwekken !
Zij worden dus door de omzetbelasting behandeld
als fabrikanten en die, daarenboven, er goed voor
staan, want de Minister van Financiën aarzelt
niet hen voor een nieuwe belasting in aanmerking
te doen komen.
Hij is, dat is onbetwistbaar ! van een ander inzicht
tlan de Minister, die steunkassen voor de kunste
naars zeker in te stellen niet ongenegen is. Met eè"n
bittere scherts zoudt ge kunnen schrijven: is de
homogeniteit van het Kabinet zoek? De eenc
Minister toch ziet de kunstenaars, dus de schilders
enz., als noodlijdend in vele gevallen en zint
eindelijk ! op een middel daartegen, de andere
Minister, hebberig als deze financieele geniën
altijd zijn, ziet hen niet alleen als niet arm en als
niet verarmd, maar als een onverwachte buit zijner
belasting, zijner nieuwe belasting. Hij ziet hen
als een soort rijkaards in een periode, waar de
schilders, die toch hun inkomstenbelasting, enz.
te betalen hebben, in de meeste gevallen geen
schilderij kunnen verkoopen (hoevele zulke ge
vallen zijn niet bekend!), doordat de koopers schuw
zijn en zelf eveneens dikwijls verarmd. Ge zoudt
zeggen: het ligt op den weg van den Minister van Fi
nanciën zooveel mogelijk het koopen te verruimen"
(dat zou hem baat moeten brengen) maar, gedacht
op de manier, waarop hij gewend is te denken,
belemmert hij door prijsverhooging (die 4%
moet toch ergens vandaan komen !) den verkoop
der kunstwerken (die voor hem iets als stukgoederen
zijn). Een minister, die op deze wijze handelt,
belemmert de verspreiding van het kunstwerk
als koopwaar, en ten tweede, het kan hem misschien
niet schelen, vermindert hij door de verarming
der kunstenaars, hun scheppings-mogelijkheden;
hij is een belemmering dus voor de vermeerdering
der geestelijke rijkdommen en ik heb het reeds
meer gezegd, maar het schijnt niet te willen
doojrdringen, (feestelijke rijkdommen geven op den du^tr
blijvende inkomsten aan een land (denk aan Italië,
denk ook aan ons land); schilderijen, gebouwen,
gedichten werpen eeuwig inkomsten af, doordat
de belangstellende ze komen zien of telkens ze
koopen. Het financieel beleid, van dezen Minister
van Financiën is in deze zaak niet in, maar tegen
?fict belang ran ons land. j
PLASSCHAERT. l
KUNSTZAAL
VAN LIER
ROKIN 126!
AMSTERDAM
DOORLOOPEND
TENTOONGESTELD
K UNST WERKEN VAN
JONGE HOLLANDSCH£
fcN BUITENL. MttSTERS