De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 17 februari pagina 16

17 februari 1934 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

16 De Groene Amsterdammer van 17 Februari 1934 N o. 2959 Zij die steeds verliezen Albert Helman ? H. Marsman: De dood van Angèle Degroux 1) De tijd waarin romanschrijvers niet hoogere aspiraties dan enkel het kortstondige amusement van hun publiek, erop bedacht waren steeds een held" tot de hoofdpersoon van hun romans te kiezen, schijnt radicaal voorbij. Het was een ver schijnsel van de romantiek, die er blijkbaar groote behoefte aan had modellen van Uebermenschen" ten voeten uit geschilderd te zien, zich in een overigens door veel lafheid gekenmerkten tijd te spiegelen aan het ideaal van sterke, heftig-levende mannen en vrouwen, die in hun deugdzaamheid feilloos, in hun ondeugd onverbeterlijk waren. Daaropvolgende generaties brachten de reactie. Wat men naturalisme" noemde, droeg deze naam niet ten onrechte voor zoover daarmee bedoeld werd de terugkeer naar het ordinaire, niet-heldhaftige menschentype, dat uit veelzijdige compo nenten samengesteld, nu eens een verheffend, dan weer een bedroevend beeld bood, en alles tezamen beter in overeenstemming scheen met het platte en alledaagsche dat iedereen om zich heen kon waar nemen, dan de fictieve ideaal-wereld waarin de laatste voorvaderen zich hadden verlustigd. Onge twijfeld was het naturalisme erop berekend ons gevoel van eigenwaarde een toontje lager te stem men en ons te leeren dat de overeenkomsten van Homo Sapiens met de overige zoogdieren minstens even apert zijn als de kwaliteiten die hem er toe brengen zichzelf een redelijk wezen" en koning der schepping" te noemen. Nut en schade van deze naturalistische reactie behoeven hier niet nader te worden onderzocht. Deze reactie behoort geenszins tot het verleden; wij bevinden ons midden in de volle werking daarvan, en ook de huidige romancier a la mode is erop bedacht dubbelslachtige merischen en geen eenzijdige, uitzonderlijke helden te typeeren. Het is zelfs zoozeer moed geworden zich te bepalen tot het conterfeiten des dagelijkschen levens," dat de meestsn meenen ruimschoots aan hun taak voldaan te hebben, wanneer de lezer van hem zeggen kan, dat zij echte menscheri van vleesch en bloed teekenen, plastisch en natuurlijk de gebeurtenissen weergeven, ongeacht of deze menschen en gebeurtenissen op zichzelf belangrijk zijn en de moeite van het kennen waard. Het conterfeiten op zichzelf is voor velen het belang rijke van dit geheele proces. En zoo hebben wij vandaag te doen met een onnoemlijk aantal goed of minder-goed geschreven romans, die een menschensoort behandelen waarover men zich in normale omstandigheden niet druk pleegt te maken. Enkel uit reactionnaire gronden kan ik ver klaren, dat een aantal jongere, met behoorlijke hersens en soms ook met behoorlijke schrijvers talenten, begaafde auteurs op het oogenblik romans publiceeren, die nog altijd om het doodgewone, nietszeggende en nietswillende menschentype heendraaien. Hoe wil men het anders verklaren, dat, deze met de gave des onderscheids behepte auteurs zich gaan verdiepen in karakters die men met nuchtere termen alledaagsch, in menschen die men rondweg vervelend noemt, en in gebeurtenissen die in het geheel geen gebeurtenissen zijn? Indien men met deze reactie tegen het heidendom geen rekening houdt, verbaast men zich dat zulke schrijvers het noodig vinden nogmaals het hunne te zeggen over amorphe lieden en ongecompliceerde situaties waarover reeds al het noodige verteld werd door voorgangers en tijdgenooten. En dan blijft er voor ons, nietingewijde lezers. slechts n ding over: berusting in onze nuch terheid, troost met het feit dat dingen, die voor anderen blijkbaar hél hél bizonder, of hél hél grootsch zijn, voor ons doodordinair blijven; dat wij als vluchtige goocheltoeren kunnen zien wat anderen als schokkende wonderen ervaren; dat wij in ons skepticisme tenminste minder knollen voor citroenen koopen, dan op de literaire markt gebruikelijk is. Het is een schrale troost en men stelt zich daarmee schandelijk buiten de roemruchte Parnas. Doch het zij zoo: beter vreug devol geschandvlekt dan verdrietig geëerd. Dit is eigenlijk het voornaamste wat ik naar aanleiding van Marsman's roman .,De dood van Angèle Degroux" te zeggen heb. Ik heb vergeefs getracht de bizonderheid van de figuren uit dit boek te ontdekken; de reden welke de auteur gehad kan hebben om het geborneerde denken en het schaarsche doen van deze menschen stap voor stap na te gaan en vast te leggen. Aan het eind vraagt men zich verbijsterd af: is dat alles waarvoor zulke felle en hoogdravende bewoordingen gebruikt zijn? Moest de man met het gezicht van een opvallende kracht, zeer onregelmatig maar zeer markant en bezield door grijsgroene oogen die als meren ge slepen lagen in do sterke bochten der kassen; maar de glans en de adel die zij den hoekigen kop ver leenden werd bedreigd en bijna verwoest door een smalle, gulzige mond" (pag. 8), moest zoo iemand niet een heel bizonder mensch zijn? Maar wat er verder van hem verteld wordt, is in wezen allerbanaalst; alleen de terminologie, Marsman's woordkeus en zinsbouw zijn hier eenigermate bizonder. En niet op een wijze die voor duidelijk, teekenachtig proza steeds valt te billijken. De vele fouten, en geen geringe, zijn tenslotte de hoofdoorzaken die een oplettend lezer schichtig maken aan te nemen dat er veel onbeschrepen. dingen achter de gewichtige verwoording steken. Het valt moeilijk te gelooven dat bij zooveel ele mentaire tekortkomingen de geestelijke bovenbouw van de roman verborgen kwaliteiten zou bezitten. Het is alleen de reputatie van Marsman die ons argwanend maakt en ons nog naar mysterieuze schatten doet uitzien; van de een of andere onbe kende zou dit een onopvallend, ietwat gezocht en stuntelig boek geweest zijn, met enkele goedge schreven bladzijden en veel gewichtigdoerierij om niets. Van Marsman echter. . . . # * * De technische tekortkomingen wijzen erop dat eeii critische geest toch nog gespeend kan zijn van groote zelfcritiek. Kan men zich een gebrekkiger bouw van een roman voorstellen, dan dit bij stukjes en beetjes in het verleden teruggrijpen dat plotseling overgaat in een antieke peroratie aan het slot over Vijf jaar later op een middag"? En dan alle stunteligheden. pijnlijke en humo ristische bij elkaar, teveel om op te noemen ! Bijvoorbeeld het onafgebroken eten en drinken dat tegenwoordig in de meest ordinaire Hollandsche romans mode is. Ik heb in de gauwigheid niet minder dan achttien eet- en drinkpartijen in dit boek van nauwelijks 200 bladzijden geteld. Van alle muggenzifterij afgezien, zijn er in dit werk zooveel elementaire fouton, dat dit bijna op een mysti ficatie lijkt, en niet op het product van iemand die op literair gebied reeds zijn sporen heet ver diend te hebben. Waar dit alles op neer komt? Op achtergebleven zijn. Op het persisteeren bij een reactie die reeds lang geen reactie meer is. omdat een jonger geslacht alweer de fouten van het gehypertrophieerd natu ralisme heeft leeren inzien, en alleen nog maar belangstelling bezit voor het heidendom, -- niet het geïdealiseerde eri onwerkelijk gemaakte, maar het merischelijke, volbloedige heidendom. Wij vragen groote belevingen, groote gestalten, groot heid in goeden of kwaden zin. maar onalledaagsche proporties en onalledaagsche belevingen. Laten de achtergeblevenen het rustig snobisme noemen. ? maar op stuk van zaken is er slechts n ding dat ons interesseert: het bizondere. adembenemende. tot in onze diepste weefsels ingrijpende. Eens heeft deze eisch ook tot het literaire credo van Marsman behoord. Thans blijkens zijn werk, blijkens zijn memoire-achtige jeremiaden in Forum niet meer. Dat is jammer, maar we hebben ge noegen te nemen met dit feit. waardoor Marsman zich bij een achterhoede klasseert, die hij vroeger zelf heeft leeren verachten. Mi'11 n» ter Braak: I>r. IMiniuy verliest.... 2) Wat van De dood van Angèle Degroux" gezegd werd, geldt onder verzwarende omstandig heden voor Dr. Dumay verliest". Want al mist deze laatste roman veel van de onhandigheid welke die van Marsman kenmerkt, Ter Braak verwart zich minder omdat hij een veel eenvoudiger taal schrijft en een veel simplistischer vorm aanwendt, het onderwerp dat in ..Dr. Dumay verliest. ..." wordt aangeroerd, is allerbanaalst en doet niet onder voor het gegeven van noem-maar-welke juffersroman. Een even boosaardig als humoristisch criticus heeft Ter Braak's vorig werk vergeleken met dat van Alie Smeding, en reden gevonden aan dit laatste zijn voorkeur te schenken. Hij zou nog meer punten van overeenkomst vinden, wanneer hij de vergelijking ook op Dr. Dumay verliest...." toepaste; maar hij zou zijn voorkeur moeilijker kunnen handhaven, want inderdaad, hier schijnen de twee uitersten elkaar te raken. Ter Braak hul digt hier precies datgene wat hij bij anderen verfoeit. * * * Het doet denken aan die rechte lijn uit de hoogere wiskunde, die oneindig verlengd gedacht. zich gedraagt als een kromme, of die evenwijdige lijnen die in het oneindige elkaar tóch snijden. Ter Braak's criticisme, zijn phobie voor dominees land (wat zijn phobieën anders dan rebelsche aan vaardingen, met affekt geladen afwijzingen?) tot in het absurde doorgevoerd, brengen hem tot platvloersche en melodramatische verhalen als dit: de vergissing van een barialen gymnasiumleeraar die verliefd wordt op een nog banaler meisje van negentien jaar, en onmiddellijk met haar wil trouwen, daarna merkt dat aan zijn paradijs toestand toch nog het een en ander mankeert, en dan met prijzenswaardige zakelijkheid een eind maakt aan zijn banale verloving. Dat is alles, werkelijk alles. Tenzij er mysterieuze achtergronden zijn die, ik moet het nogmaals nederig bekennen, mij -volkomen ontgaan. Wat kan Ter Bra,ak, die als het op critische zin aankomt toch ook niet de eerste de beste is. er toe bewogen hebben zich aan zooveel nietszeggende platvloerschheid te vergrijpen ? Wat anders dan dat hij zoozeer in de reactie gevangen zit en niet een zoo tot het ongerijmde doorgevoerd egocentrisme behept is. dat hij opeens geen enkele verhouding meer ziet.. geen enkel ideaal meer kent. geen enkel punt-vanvergelijking met anderen? Of zou er bij hem inderdaad een volstrekte afwezigheid van ieder beeldend vermogen, van iedere plastische inventie zijn? Kortom, oen vol slagen gebrek aan scheppende artisticiteit ? De ratiorieel-critische instelling die hij in zijn andere geschriften nastreeft, is inderdaad moeilijk te vei'werkelijken voor iemand met fantasie. Fantasie beteekenl vergissing" ten opzichte van de platte werkelijkheid. K n omgekeerd is fantasie een onmisbare voorwaarde voor elke artistieki schepping, ook de allergeringst;1. De critische rationalist heeft niet de miusle moeite niet het demasqueeren van de schoonheid. (Jood. het is zijn meng; maar deze .superioriteit des geesK--wordt noodzakelijk betaald met een gemis aan fantasie, waarmee hij zich tevreden moet stellen. Schrijft hij romans -- wil hij figuren scheppen di<niet alleen maar eonicrfeitsels zijn van de platte realiteit die hij wenscht te erkennen. dan zondigt hij tegen zijn eigen beginsel. En hij zondigt dubbel. daar hij zelf zijn lezer de oogen geopend heeft v<»>r deze zonde.... En zoo gezien, is een slechte ui laten we liever zeggen ,\lie-Smeding-achtige roman van Ter Braak geen fou( meer. maar erger nog: een domheid. Tenzij alweer een verborgen achtergrond.... Maar neen. het crilisch beginsel van Ter Braak i-v goed. ik onderschrijf liet volkomen. Ik wensrh alleen nog een stap verdei- te gaan en de kunst niet enkel te erkennen als ..een voortdurend risico mijzelf op aangename manier iets wijs te maken." maar ook de andere e\ entualiteit te aanvaarden: dat dit wijsmaken op onaangename manier geschiedt. Onaangename kunst, platte kunst, gedemaskeer de, dus onschoone schoonheid, dat heeft hij zijn lezer blijkbaar willen geven. En dan is zijn sperulatie goed geweest. Ik wantrouw alle kunst, niet alleen omdat Ter Braak het aanraadt, maar vooral omdat mijn natuur tot skepsis dringt. Dan ligt het echter ook voor de hand dat liet onaangename. triviale eerder gewantrouwd wordt dan datgene wat onze lustgevoelens streelt.. Het is dan ook met een gevoel van veiligheid dat ik, niet slechts op subjectieve gronden maat veel meer nog volgens de normen van Ter .Braak'* eigen C'ritiek van het reine aestheticisrne". zijn laatste roman afwijs als iets verregaand onaange naams en onbelangrijks voor mij en alle geevl verwanten. 1) Querida. Anistmidiii. '2) Xljij/i en i'. Ditmar. Rotterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl