De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 17 februari pagina 9

17 februari 1934 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2959 De Groene Amsterdammer van 17 Februari 1934 Schilderkunst All». Plasschaert 'Op Artl, Martin Monntckendam. Martin Monnickendam wordt zestig ge kunt van hem nog niet zeggen, ?dat hij vermoeid is en reeds een her innering wordt van zichzelf. Schilders "worden dikwijls zeer oud en blijven lang vaardig; van dat soort zal Monnickendam wel een exempel wor?den; het ziet er ten minste naar uit. Hij is, wat de bespreking aangaat van zijn werk en de bepaling van zijn 'talent, altijd een wat moeilijk schil der geweest; hij is dat nog ! Dat komt ?daardoor, doordat ik altijd denk, dat bij een versobering van zijn kleur, <lie bijna tot exces kan worden, hij misschien meer innerlijkheid zou vertoonen, maar ik wil mij vandaag, in ?dit verjaar-artikel bepalen tot dat -wat hij steeds en steeds geeft. Mon nickendam dan is ongetwijfeld een persoonlijkheid; zijn werk is dadelijk "te herkennen en het is niet te hertennen door een armoede, maar door ?een overdadigheid. Het is altijd vol-op < dikwijls wel iets te veel!) en niet karig ons toegemeten. Zijn kleur (of ?wilt ge zijn kleurigheid) is het eerste wat treft; de talrijkheid zijner kleuren! Een schilderij van Monnickendam is meestal rumoerig-spontaan; dat is t>eter dan 't zoo geheeten beschaafde, maar doode. Toch vervreemdt deze ru moerigheid velen in Holland van hem, :maar dat pleit niet tegen hem als ge ziet wie in Holland wel geëerd worden ?door een tamme burgerij, die het suffe als het decente verkiest. Daaren boven (ook dat is nog een schrik voor velen!) bestaat meestal zijn schilderij niet uit enkele voorwerpen, figuren en dingen, Monnickendam's veelheid der zaken vindt ge naast de veelheid der kleuren steeds op zijn voorstel lingen. Dit zou een ernstig euvel zijn, .als hij een onkundige was, maar meer dan n schilderij (ik bedoel o. a. ?dat met de zeer talrijke beesten) bewees, dat hij de voorwerpen, die hij schildert, zag en op zijne wijs kan -weergeven. Hij is dus geen onkundige, maar daar een kundige. Maar, zoudt ge moeten zeggen, hij heeft te weinig orde in zijn werk en er is dikwijls geen centrum, van waaruit het schil derij zich zeker ontwikkelt. Dat is juist; het schilderij van Monnicken dam is niet weinig keeren eer een opstelling, dan een nschendbre orde; gelijkberechtigd zijn de vele figuren en voorwerpen, niet zijn sommige functies van andere. Ik vrees, dat daarom ook dikwijls zijn portretten niet voldoen; een psychisch centrum is niet gevonden, en zonder dat is geen portret voldoende goed. Zijn dus de stadsgezichten uit Italiëbeter, en zijn de groote groepen beter ? Wat is Italiëhem? De groote groepen zijn dikwijls beter, omdat hij daar vrijer is in zijn kleurenspel, in het met kleuren drok spelen; hij is daar voor zijn uitgesproken aard (ook voor zijn verzwegen aard?) het meest typisch. En wat trekt hem zoo in Italië, wat trekt hem zóó sterk naar Italië? Ik zou zeggen: een blinkender zon; «en blauwer lucht, waarvan de rest af-hangt; een licht, dat als kleurplek gevoeld is, waartegen andere kleurplekken, altijd zwaar, opgezet kunnen worden; waar het kleuren-exces het gemakkelijkst hem opwekt.Monnicken dam is, als geheel gezien, inderdaad geen tonalist, maar eer verzot op zware kleuren (ik gebruik bewust het meervoud). Hij wil deze kleuren sterk en openbaar ons doen zien, maar in de drukte, die dat meebrengt, is hij niet altijd zeker van de overeen stemming met de andere kleuren; soms zijn er zelfs grove plekken in als bij iemand, die te krachtig wil roepen. Dat is het hoofdbezwaar dat ik tegen hem heb; hij overroept zich weleens, meer dan ns maar toch wil ik mijn waardeering voor hem niet verbergen. Hij is tenminste een per soonlijkheid; hij is een afzonderlijke, en hij kan vele dingen. Dat kan niet bij lederen zestigjarige worden gezegd. Zijn kracht kan grof zijn, maar er is kracht, en ik ben beu van de bleekneuzen in de schilderkunst. Deze brengen het nooit tot iets Mon nickendam bracht iets. Wij wenschen hem dus geluk met zijn levendigheid. met zijn uitbundigheid; met de sympvlakkigen portrettist eens geringschat tend hoorde spreken over Toorop. Huszar (zonder wien Holland er ook nog kan komen !) was toen in de periode, die ik zijn ..lintenwinkel" noemde, welke wijze van schilderen natuurlijk ook niet van hem af komstig was, maar een van een Parijschen Hollander. Daar tusschen door schildert hij gewone" portretten; zoo gewoon was hij toen reeds bij buien, dat wat simpel geworden van al die rechte vlakken van n enkele kleur telkens, hij steun zocht, vermoed ik, in het ook en bovenal photographeeren van den kop dien hij te maken had (er zijn meer diepzinnigen, die dat niet hebben versmaad). Mis schien is hij nog zoo verstandig, tegenover zich zelven, bij het schil deren der studenten. Want deze studentenportretten vormen een groot deel zijner tentoonstelling, met of zonder boeken voor zich en ook zooals ik zei met een harmoriika. In deze portretten blijkt Huszar (wien verrast dit nog?) geheel te voldoen aan de eischen van den burgerman in picturale zaken. Hij heeft daar die fatsoenlijke, nette" onbeteekeJaak Schaepherders tomen zijner forschheid, die het vele bemint boven het georganiseerde. En daarom meenen wij ook, dat het Amsterdamsche Stedelijke Museum. nu geregeerd door een commissie (sommige leden daarvan zijn ons weinig dierbaar, en wij zullen het waarom daarvan hun nog dikwijls duidelijk maken, want zij doen de schilderkunst schaê); wij meenen dus, dat het aan dat bekeerend lichaam voegt, een schilderij van Monnicken dam te verwerven, en een, dat krach tig, alle fouten desnoods maar zeker ook alle deugden van Monnickendam vertoont. * * * IIuszui'. bij d'Audretsch, Oen Haag. P" Huszar is hier de schilder der studenten, zelfs als zij harmonica spelen, en hij is de schilder van het witte hondje. Hij is nog iets anders; hij is een bewijs van mijn stelling, dat velen, die zich bizar voordoen, inder daad wanneer zij gedwongen worden tot een eenvoudiger, minder exotische voordracht, blijken te zijn banale lieden. Hij is dat, banaal, en dat hindert te meer, daar ik dezen oppeiTentoonstelling Santee Landweer nendheid, die dezen burgerman overal zoekt en die hem goed doet. Dan is er nog het portret van het witte hondje tegen den witten fond. Het hondje heeft een grijs neusje en goudgele oogjes. Ware Huszar ab stract gebleven, zooals van der Leek dat nog is, dan had hij alleen dat grijze neusje geschilderd, n gouden. oogje en een grijswit riageltje (dat was de poot geweest). De genoemde burgerman in picturale zaken had zich mismoedig afgewend van zooveel onduidelijkheid" en Huszar uit zijn geheugen gestooten. Werd dit onzen Hongaarschen voorlichter duidelijk en begreep hij het gevaar voor nog te krijgen portretten, opdrachten voor portretten? Psychologisch is dit aan te nemen ! Maar Huszar wist een oplossing. Hij modeleerde in witte verf het hondje rond den neus, rond de gouden oogjes. Nu zit dit honnig hondje als een reliefje van verf op het witte tonnetje. Kn iedereen vindt het doddig behalve hij. die weet wat schilderkunst is. Ik zie het hondenportretje al hangen in een moderne kamer, bij een man wiens vrouw aan kunst doel- en ..uitge sproken" modern is. Vooral het grijze neusje doet het haar aan; het grijze neusje.... Het is jammer, dat er niet meer douairières zijn in den Haag. Als Huszar nog iets toegeeft, of eigentlijk behoeft hij al niet meer toe te geven, wordt hij (is hij het al?) de nieuwste Eerelman. In iedere periode toch is er een honden-portrcttist noodig. * * * De Breughels, bij de Boer Amsterdam langs zulke tentoonstellingen als nu door de Boer te Amsterdam is georganiseerd van de Breughels, is een drentelend gaan logisch en nood zakelijk. Ge moet u hierlangs niet haasten; er zijn moeilijkheden, ver rassingen, ook tegenvallers. Die tegen vallers zijn er niet voor hen, voor wie de geschiedenis der kunsten eigenlijk niets is dan een reeks kapstokken, data, waaraan zij, een gezellige bezig heid ! schilders tegelijk met schilde rijen ophangen; zij konden, zoo dat geleerd stond, evengoed aan vertinde haken verschillende vleezen vlijtig ophangen. Ik word hieromtrent gaar ne wel verstaan. Ik heb niets tegen data, maar ik ben toch iets meer uit 'op de schilderijen, wier schoonheid hun een eeuwigheid moeten geven, waarbij de datum iets zeer tijdelijks" blijkt.Deze datumverzamelaars, (waar om verzamelen zij geen uruformknoopen b.v..) hebben op deze ten toonstelling heel wat te doen; ik zie ze reeds verrukt pralend rondloopen met een vondst van een dagteekening (het schilderij komt er niet op aan !) Dan is op zulke tentoonstelling, en dat is reeds beter spul. gelegenheid voor de zoekers naar de wetten" i van het schilderij, voor deze bezetenen, even gelukkig als de datophilen (venia sit verbo) met een nieuwen da tum met een nieuwe wet. Zij toch doen tenminste geestelijken arbeid, en zijn bewijzen dat er zoo iets bestaat als het klasseerend, afscheidend, bepalend, omperkend verstand, zonder wat wij niet voort kunnen, maar waarop wij in de kunsten verduiveld goed moeten letten, want voor zwakkelingen zijn deze fanatici, die steeds meenen alles opgelost te hebben, gruwelijk felle cipiers, die menigen geheimen dood op hun faciel geweten hebben. Maar er is nog voor meer lieden hier gelegen heid hun lusten los te laten. Een tentoonstelling, juist als deze, is voor de detailmaniakken de meest gezochte wei. Ze kunnen zich, zat gegeten hebbend, neerleggen en met hun weeke breede tong stilleven na stil leven liefkoozend aflikken. Er is hier gelegenheid voor de snobs" om er geweest te zijn. Zij leven niet als zij niet ergens geweest-zijn"; ze kunnen met den goed-bereiden katalogus erbij. dagen lang smullen met hun soortgenooten. Er is verder hier werk, voor degenen, die hun ras als bescha ving willen meten er\ nauwkeurig, zoo nauwkeurig mogelijfc willen in zien, waardoor wij uiVro-iinten, en waardoor wij verschillend zijn van andere rassen. Dit zijn reeds lieden, die ge hoogachten kunt. want zij zijn op het punt n waarheid te erkennen en dat is deze: dat een kunst, die werkelijk uit het ras komt, de meeste kans heeft eens internationaal te worden, groot te zijn want langs de een ras eigen wegen wordt het verst en het diepst gegaan. Dan is er ten slotte hier werk, voor den begrijper van het schilderij, voor den vorm- en kleurproever, voor hem die psyehologsiche eigenschappen wil vertolkt zien iri vorm-kleur. Voor hem zijn hier mee-vallers en tegen-vallers. maar toch is hun weg ons het liefste te begaan; wij zullen in het artikel over deze tentoonstelling dat doen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl