Historisch Archief 1877-1940
12
De Groene Amsterdammer van 3 Maart 1934
N o. 2961
f'
fv
i
Aaf Bouber, Annie Visscher en Cissy van Bennekom
Buiten de crisiS'Stortnen
Henrik Scholte
A. 91. de Joiig's Kromme I-indcrt"
bij het Ensemble Bouber.
Onbekommerd om de vraag of de tooneelcrisis
artistieke of economische oorzaken heeft, rotsvast
vertrouwend op een. stauapubliek, dat avond aan
avond den verscholen ingang van den. ouden
Zomerschouwburg der van Lier's weet te vinden,
gaat het Amsterdamsen Volkstooneel zijn gang.
Ben intuïtie, die vooral ontstaan moet zijn uit het
van te voren uitschakelen van gecompliceerde en
verwarrende elementen, van experiment en hooge
litteratuur, leidt hier de keuze van de stukken, die
slechts bij uitzondering de honderdste voorstelling
niet halen. Ergo speelt men een stuk
seizoensgewijze. En een première" bij Bouber is een
uitzondering geworden.
Een paar jaar geleden was het anders. Toen had
de troep zijn oude pijlers verloren: de rosblonde
volksactrice Annie Verhulst speelde elders, Johan
Elsensohn legde een boord om en trok naar Den
Haag, Emil Timrott, de Blauwe uit de eerste dagen
van De Jantjes", stierf. e troep raakte in poli
tiek vaarwater en men speelde op open doekjes,
die echter ook wel eens uitbleven. Daarvan heeft
'Bouber zich ten volle hersteld. Hij heeft zijn troep
opnieuw opgebouwd en tot een verbluffend ensem
ble verwerkt, waarvan het den eerenaam niet
alleen in den titel draagt. Er werden weer volks
stukken geschreven, het Amsterdamsche dialect,
smeuiïg, kernachtig en niet salonfahig, zorgde voor
de nóodige reactie van dito sprekenden en dito
levenden in de zaal, en sinds dien tijd hebben wij
in allen eenvoud maar ook in alle gezonde natuur
lijkheid, als unicum in ons land, weer een
dialecttooneel, gelijk Hamburg, gelijk Weenen.
Het eenige experiment lag dit keer in het ver
wisselen van het dialect: West-Brabantsch voor
het gebruikelijke. Midden-Jordaansch. Maar juist
aan een voorstelling als deze merkt men hoe sterk
de troep is ingespeeld en hoe prachtig, gaaf en
simpel men hier eigenlijk figuren op de been kan
helpen,' aan wie niets toegevoegd of afgedaan
NV ARHHEMSCHE HYPOTHEEKBANK
HYR KAPITAAL BESCHIKBAAR
DIRECTIE f1?5.J.VAnZlJ5T-M?J.F.VERSTEEVEN
hoeft te worden, zoo angstig duidelijk leven zij,
zoo scherp blijven hun omtrekken in onze herin
nering: niet de acteur, die speelt, maar de inensch
zelf, die leeft. Waar op ons tooneel kan men dat
nog zeggen?
Het bock van A. M. de Jong, Do Martelgang
van. Kromme Lindert" was ik eerlijk gezegd een
beetje vergeten, hetzij dan dat een vage herinne
ring aan wat genre-schildering met een sociaal
tintje gebleven was. De figuur van. Kromme
Lindert leek mij een Brabantsche variant op den groo
teren Manus Peet en van den schrijftrant had ik
den ietwat weeën smaak van veel op effect bere
kende sentimentaliteit en gevoelige bedoeling over
gehouden.
Niet aldus het stuk. Van het eerste oogenblik af,
dat Anton Burgdorffer als de kreupele en ge
bochelde jongen opkomt en met zijn krukken moei
zaam aan de tafel gaat zitten, die hij niet rneer zal
verlaten tot het oogenblik, dat hij zijn verloren
leven vrijwi'lig besluit, voelt men, dat een stil
acteur hier een der weinige gróóte rollen van zijn
leven gaat spelen, een der zeldzame kansen krijgt
waarop hij gewacht, geloerd schijnt te hebben. Dit
is het van ouds bekende (doch bij geruchte bekende)
spel van binnen uit". Hier heeft er een geleefd en
geleden, en het is over de planken heengegaan, den
rechten weg tot ons hart. Als er sentimentaliteit
bijkomt, goed, zij was niet valsch. Deze mismaakte
leefde zoo goed en zoo kwaad hij kon, zag veel en
vergaf veel. Als een soort huiszittende arme zag
hij het leven uit een ander perspectief: dat van den
rieten stoel aan zijn schamele tafel, waarop hij
vogelkooitjes sneed en figuurzaagde, ellende van
anderen hoorde en tegelijk meelachte met de dolle
driften van zijn gezonde vrienden, weinig in getal.
Dit moet men A. M. de Jong toegeven: om de
figuur van den Kromme heen heeft hij een we
reldje geschapen, dat scherp bespied is in zijn ruwen
onbehouwen leeftrant, niet alleen folkloristisch
gekleurd met wat eigenaard van taal en gewoonten,
maar wel degelijk gezien tegen een diepen achter
grond. In het boek komt dat niet zoo duidelijk uit.
Het zijn ook wel degelijk de acteurs van den troep,
die met een ongekunstelde overgave, aangevoerd
door de warme, driftige regie van Bouber, de volle
maat geven van wat er in deze rollen schuilt, met
nog wel een tikje van zichzelf er boven op. Ik weet
niet of ik ooit op het tooneel zulke taal heb hooreii
uitslaan, als Johan Visseher gebruikt als de onge
zouten zeeman De Puit. Maar ik weet ook, dat ik
zelden^zoo van harte meegeklapt heb, toen na een
van zijn rijkste verhalen het applaus door de zaal
donderde, en dat ik een soort physieke onbevredigd
heid voelde, toen hij lang voor het einde zijn bun
deltje op den schouder nam en verdween, het
zeegat uit.
Bouber ziet men in dit stuk nu eens niet als den
kleinen man, maar als een breed en machtig levenden
gezonden broer, die een jonge meid in huis brengt,
waarvan de Kromme in stilte gehoopt had, dat zij
zijn vrouw had kunnen worden, ware hij maar
recht van lijf en leden geweest. Deze jonge vrou
wenfiguur, niet in zulk prachtig natuurlijk dialect
gespeeld als de anderen, was niettemin een per
soonlijk succes voor Cissy van Bennekom, vooral
in de snelle aftakeling, die zij van warmbloedig
jong meisje tot afgebeulde volksvrouw te zien
gaf. Dat deze aftakeling minder dramatisch ge
motiveerd dan wel met schokken n schok per
bedrijf van buiten af geïndiceerd was, dat ligt
tenslotte aan de fout, waaraan ook dit stuk niet
ontkomen is en waaraan alle bewerkingen" van
een op zulk een geheel andere schrijf- en composi
tie-techniek gebouwden roman schijnen te moeten
lijden.
Veel is er over dit stuk niet te zeggen, men zou
de eenvoudige structuur en speltrant daarmee
trouwens geweld aan doen. Maar wie temidden
van het tumult der om hun leven en bestaan vech
tende gezelschappen eens tooneel wil zien, dat nu
net precies niets ander wil zijn dan een hartig brok
van het volksleven zelf, die bezoeke de volgende
weken eens de wrakke kast in de Plantage. Als het
gebouw niet instort, zal men II wel den tijd voor
geven, want de honderd wenkt ook hier reeds in
het verschiet.
Sp reekzaal
Volksscliool schemering 'f'
Met groote belangstelling las ik het artikel van
Mevr. Bekkers-Ziircher. Klaarblijkelijk beweegt
zich de sehr. op het terein van het L.O. en beleeft
van nabij de weinig verheffende strubbelingen.
Wij, die op de nijverheidsscholen de volkskinderen.
opvangen en met de resultaten, van de lagere school
te maken, hebben, overzien het geheel. Geen buiten
staander gelooft, hoe droevig het met de intellectucele
uitrusting der kinderen gesteld is, die (zooals het
, .hoofdenbriefje" luidt) met vrucht de L.S. hebben
doorloopcn.
Onmiddellijk geef ik toe, dat in den regel de licht
bollen ons niet komen opzoeken, maa.r ik vraag het
elk jaar weer, aan alle 130, stuk voor stuk - je treft
sporadisch een zittenblijver, dus hebben we hier te
doen met de normale middelmaat. Kik jaar kan ik een
paar leerlingen uitschakelen, steeds van
dezelfdescholen, dus geen toevallig-goede leerlingen of kinderen
uit een intellectueel milieu. Dit percentage is echter
zóó gering, dat het aan de algemeenheid van mijn be
toog niets, afdoet.
Lang genoeg ben ik bij het L.O. geweest om de
moeiten en teleurstellingen niet te onderschatten; ik
weet, hoe kinderen je kunnen beschamen, hoe graag
ze zich. van den domme houden, en hoe gauw ze ver
geten. Maar er zijn grenzen. Een kind, dat bij ons
binnenstapt, heeft een hekel aan L.O. en voelt zich
bekocht, als het er bij ons niet van af is. Het zoekt alles
heel diep, maakt tallooze fouten in een stukje taalwerk
en kan je haarfijn uitleggen, waarom het zóó goed is.
Ken totaal verkeerd begrip van wat een 10?12 jarig
brein kan bevatten vormde het leger van onverbeter
lijke foutenschrijvers. Dit is heel jammer, maar taal
is moeilijk en als op alle vakken nog maar zoo hard
gewerkt was, stond de zaak nog verre van hopeloos.
Maar bij rekenen, aardrijkskunde en natuurkunde
is het ook slecht.
Wie ziet er nog een. eer ia, onderwijzer te mogen zijn?
Ken leerling met einddiploma gymnasium zeker niet,
en niet uit geldelijke overwegingen, want acteur en
kunstschilder vinden ze prachtig.
Zoo kan op den duur de volksschool geen
schoolvoor-iederzijn. De beschaafde kringen, die dit betreuren,
hebben dit door hun minachting voor den onderwijzers
stand aan zichzelf te wijten.
Dat een ecnheidsmethode eenig heil zou afwerpen.
meen ik nog even te moeten bestrijden. Waar nog ge
liefhebberd wordt is nog leven !
Dat iedere methode goed is in de handen van een
bezield opvoeder bewijzen de resultaten van ,,De
Vrije School" in Den Haag, waar iedere leeraar als een
priester zijn taak vervult, alles gevend, wat hij bezit,
voortdurend strevend naar vervolmaking, waar een
Mr. en een Dr. zich niet te goed achten voor het beroep
dat zij tot een roeping verhieven.
Maar als ze over methodes beginnen loop ik een straat
je om. J. LANS