Historisch Archief 1877-1940
16
De Groene Amsterdammer van 3 Maart 1934
No. 2961
Tweevoudig regiolialistne
Albert Heiman
CJerard Walschap: Trouwen 1)
De nood der romanschrijverij van Noord- en
Zuid-Nederland begint hoe langer hoe meer uiteen
te loopen. Zeker is er steeds een diepgaand onder
scheid geweest, zooal niet in formeel, dan toch in
ideëel opzicht, en de scheidingslijn welke ligt
tusschen Conscience en, neem niet een extreem
voorbeeld als mevrouw Bosboom, maar Cremer,
teekent zich even duidelijk af als die welke gaat
tusschen de tijdgenooten van Holland en Vlaan
deren.
Ik geloof dat het meer dan rasverschillen en
religieuze verschillen zijn, die daarbij tot uiting
komen. Het is een onderscheid van temperamen
ten in de antieke zin van het woord en daar
door een onderscheid van cultuur geworden, die
door geen gedeeltelijke taalgemeenschap is over
bruggen valt, omdat het verder doordringt dan de
beïnvloedbare, onderkenbare componenten van
beiderlei samenleving en gemeenschapsziel. De
doelwitten zijn aan beide zijden anders gericht,
gelijk ook de fataliteit die wij geschiedenis noemen
in divergeerend* richtingen drijft. Dit behoeft nog
geen onverstand of minachting voor de
waderzijdsche levenshouding of cultuur mee te brengen,
maar onwillekeurig ontstaat daardoor de fout,
dat de een de ander zijn idealen wil opleggen,
tekortkomingen worden gehekeld en deugden wor
den geprezen bij de naburen, terwijl ze geen van
beide bestaan, omdat tekortkomingen en deugden
minder absoluut en afhankelijker zijn van de
Ikidealen, dan men in de practijk van het
dagelijksche leven pleegt aan te nemen.
Het is niet overbodig zulke elementaire waar
heden te herhalen wanneer in Noord-Nederland
de romans van zuidelijke taalverwanten ter sprake
komen. Ze zijn bij ons immers door een groote
groep van lezers gekend, geliefd en geprezen; be
langrijk meer dan in hun eigen land van herkomst
en onder de directe geestverwanten. Zij worden
dientengevolge voor het overgroote deel in Noord
Nederland uitgegeven, ze zijn hier in de mode,
profiteeren daarbij van de laagstand die de meer
cerebrale en stellig niet aanlokkelijke romankunst
der Hollanders geniet, en ze worden door de bon
zen der officieele critiek grif uitgespeeld tegen de
steriele koudbloedige, maar lang niet onnoozele
schrijverij welke vooral onder de jongeren van het
Noorden in zwang is.
Bén geduldige observatie van het verschijnsel
voert tot een paar eenvoudige samenvattingen.
De nieuwere Vlaamsche romanschrijvers danken
hun succes aan twee eigenschappen, die al naar
het standpunt dat men inneemt respectievelijk
epn deugd en een tekort of het omgekeerde daar
van zijn.
In de eerste plaats zijn de Vlamingen
directbeeldend.
Onder de Hollanders is het bon ton figuren en
situaties te construeeren en daarover min of meer
geleerde essays te schrijven in een ietwat hoog
dravende en maar zelden aangename vorm. Do
enkele der Noord-Nedeiiandsche jongeren, die dit
procédéde rug toegekeerd hebben, worden niet
voor vol" aangezien, voor slechte psychologen
of slordige taalschenners en oppervlakkigen
uitgekreten, omdat men hier doorgaans in de waan
verkeert, dat er voor directe beelding" een zekere
naïeve instelling noodig is, die de waardige en
deftige Hollander behoort te missen, en die het
monopolie is van Brabanders. Limburgers en Vla
mingen.
Inderdaad is er een soort van directe beelding",
een omgaan van alle intellectueele bijbeschouwing,
die geheel voortkomt uit naïveteit en heilige een
voud. De directe beelding en de (schijnbare)
verwaarloozing van het essayistische element in som
mige romans van Stendhal is van een wezenlijk
andere, en tienvoudig hoogere orde, dan bij lieden
als Ohnet en Sue. En als men klassificeeren moet,
zal men twijfelen bij welke van de twee groepen
de directe beelding" van een Felix Timmermans
moet worden ingedeeld?
Het komt er voor ons op aan bij de Vlaamsche
romans het béte en alleen-maar-gezellige duidelijk
te scheiden van het intelligente doortrapte zou
men haast willen zeggen. dat zich bij sommigen
misschien in oen simpele schijn vermomd zou kun
nen vinden. Van Ostayen was hiermede al een goed
eind op weg. zooals ook Vermeylen eenmaal een
heroïsche poging daartoe gedaan heeft. Maar het
historische verschijnsel: dat deze laatste niettemin
een provinciaal bleef, dat zelfs een Karel van de
Woestijne niet tot het Olympische gebaar en de
G oetheaansche grootheid kon komen die hij zoo
krampachtig (en met hoeveel aandoenlijke ernst)
nastreefde, maakt wantrouwig dat het met de
naïveteit, en de andere eigenschap, het nu ja
ietwat intellect-looze niet zoo fraai is gesteld als
de meesten in hun eerste bewondering grif
gelooven.
Ook op dit gebied geldt de ervaring, dat ander
mans kippen meest op ganzen lijken, dat de bêtise
van verre wilden ons grappiger schijnt dan die van
onze naaste verwanten, kortom dat wij meestal
zelfs geneigd zijn de ondeugden van een ander die
wij zelf niet bezitten, te betvonderen.
Deze overweging moge dienen om een zekere
overschatting te compenseeren, die allicht van
twee partijen de naïefste te beurt valt. Juist door
hun vlotte beminnelijkheid, hun onnoozele een
voud en weinig-om-het-lijf-hebben komen de
Vlaamsche romans er naar verhouding veel ge
nadiger af dan de Noord-Nederlandsche, alsof
men dan recht spreekt over amusante kinderen die
natuurlijk ook hun gebreken hebben, en niet over
verantwoordelijke volwassenen. Ik meen dat ook
dit tegenover de Zuidelijke literaten vast te stellen,
een daad van eenvoudige rechtvaardigheid is.
Kri zie: bij momenten geven ze zich ook met
groote lichtzinnigheid ware naïveteit bloot.
Gerard Walschap is bezig een welsprekend voor
beeld daarvan te leveren. Zijn eerste boeken deden
vermoeden dat bij hem de directe beelding een zeer
scherp geteekende, verstandelijk welgefundeerde
levensvisie verborg. De figuren die hij toekende
bezaten een zeer eigenaardige vitaliteit, de meestal
summier geschetste situaties behielden voldoende
spanning, wekten genoeg achtergedachten". Maar
thans blijkt, dat hij voortdurend binnen eenzelfde
kringetje blijft draaien, zich op eenzelfde manier
in eenzelfde genre repeteert, en eigenlijk met zeer
weinig verschil van woorden en decors dezelfde
dingen blijft zeggen, die hij reeds meer dan eens
met een flinke dosis aplomb en virtuositeit gezegd
heeft. Dus toch de naïveteit van de genreschrijver
en de stokpaardjes-berijder? In Trouwen" lijkt
het er hard op, en de volgende roman die Walschap
bezig is in tijdschriftenvorm te publiceeren, be
looft al niet veel beter.
Kenden wij zijn voorgaand werk niet, dan zou
het oordeel over Trouwen" eensluidend zijn met
dat over Adelaïde" en Carla" en Kric". Maar
nu verliezen de meeste aanlokkelijke dingen in het
jongste boek hun waarde door de waarneming dat
het tenslotte toch alles koekoek-énzang is. Al
onderscheidt deze nzang zich bij eenmalig gehoor
nog zoo gunstig van allerlei rhapsodieëri van ande
ren.
Aanvankelijk denkt men beter erva.n; Walschap
begint frisch. Maar niet alleen de eenzijdigheid van
stof, ook de gemaniereerdheid van vorm voor
gewende eenvoud is wel de ergste pose wekt
argwaan en werkt tenslotte irriteerend. Het is ook
niet moeilijk na te wijzen dat zulk een werkwijze,
zulk een moedwillig verwaarloozeii van intellec
tueele consequenties, van philosofisch partijkiezen,
de schrijver op een dood spoor moet voeren. Of de
dingen die hij aanvoert zijn al te naïef gezien, óf
de problemen zijn voor wie er niettemin iets achter
zoekt, volkomen vaag en onopgelost gelaten. Wat
wil hij van het Katholicisme dat over de
persormages uit Trouwen" als een onafwendbare, beangs
tigende doem hangt, meent hij dat een schrijver
aan zijn plicht voldaan heeft, wanneer hij laat zien
dat zooiets inderdaad bestaat; en zich de moeite
niet gunt kenbaar te maken hoe het op welke
manier dan ook dient te gaan en kan gaan, en
wellicht moét gaan? Of als hij deze doem beaamt,
waarom dan geen apotheose geschreven, waarom
de consequenties in deze richting niet open
aauvaar-d ?
Maar Walschap blijft bij een tweespalt staan
cri blijft met schijnbare naïveteit partijloos. Wie
echter het bestaan van de problemen die hi.j
suggereert vermag te constateeren, moet ook nood
wendig het onontkoombare van partijkiezen
inzien. Kn kan alleen uit verregaande halfslachtig
heid of bangheid daarover blijven /wijgen. Temeer
wanneer men uit de constante herhaling duidelijk
genoeg merkt hoezeer bepaalde vraagstukken hem
obsedeeren.
En de angst voor het geven van
intellectueel»rekenschap doet Walschap steeds meer vluchten
in het regionalisme, zich steeds meer verschuilen
achter het anecdotische en Vlaamsch-komiekerigc.
Terwijl hij toch waarlijk voor iets betors in de
wieg gelegd is en al zulke sappigheid" gevoegelijk
aan de Timmermansen en Clacsen over kan laten.
Die zullen er altijd nog beter de weg mee weten
dan hij, want ze zijn inderdaad naïever".
Antoon C'oolen: ]>e man met
het Jan Klaassenspel 1)
Onder de. Vlamingen veel meer dan onder de
Hollanders hoort ook het werk van de
NoordBrabander Antoon ('ooien naar de geest en naai
de vorm thuis. Ook bij hem is er in hoofdzaak
directe beelding" en maar zelden beschouwing.
Tegenover de geringere scherpte in karakter- en
situatieteekening, waarin hij stellig voor Walschap
onderdoet, staat bij hem, wanneer men wil afzien
van de groote bezwaren die zijn gekunsteld dialect
blijft opleveren, een grootere mate van lyriek.
van naïveteit in levensvisie die veel oprechter
aandoet en dan ook mét de hinderlijke tweespalt
en partijloosheid laat gevoelen, die bij zijn Vlaam
sche kunstbroeder staeds meer opvalt.
Het vaagst en onzekerst, het meest problema
tisch is Coolen nog in zijn jongste werk, de korte
novelle De man met het Jan Klaassenspel ".
Maar het is een vaagheid die bedoeld werd. en
daardoor vaak bekoorlijk werkt.
Wel is het te betreuren dat deze zuivere aanzet
zoo schetsmatig is gebleven, en dat de bedoelingen
van de auteur zich blijkbaaron der het schrijven
door hebben gewijzigd. De realistisch begonnen.
novelle verliest namelijk allengs al haar realiteit
en eindigt in een sfeer van volslagen onwerkelijk
heid, abrupt en helaas ook met een paar gefor
ceerde ont- en op-knoopiugen. Er vond een
iiielkander schuiven van. twee bedoelingen plaats.
dat niet tot een harmonisch resultaat geleid heeft,
Daardoor heeft deze novelle ook, misschien tegen
de opzet van de schrijver in, iets navraiits eu
pessimistisch gekregen, dat wij in zijn overig werk
juist missen, en dat duidelijker dan Wat ook laat
zien, waar en op welke wijze hij verwant is aan
een even eenzijdig, maar scherper en koeler obsei
veerend man als Walschap.
1) Nijf/h en v. Ditmar N,V. Rotterdam.