De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 10 maart pagina 12

10 maart 1934 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 10 Maart 1934 N o. 2962 r f i, ?f> ?** 'v. si' f.' & Koning Boeman 's groote krijg A l b e r t H e l m a n Dr. Joh. Brouwer : Kronieken van Spuaiische soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen oorlog 1) De geschiedenis van een mijner ongeloovigheden begint bij een Zondagmorgen in Valladolid. Aan het einde van de Colle de las Argustias, ?tegenover de San. Pablo-kerk, met haar gevel die ?er uitziet als n groot gesoulpteerd altaarstuk in marmer, staat een paleis van. somber aanzien. Geen ?enkel ornament versiert het groote muurvlak, "weinig in aantal zijn de vensters die naar buiten uitzien, en deze zijn nog dicht-getralied, met stan gen die onmiddellijk aan een gevangenis doen denken. Trieste, meedoogenlooze monotonie spreekt ?daar uit alles. Alleen op de hoek, ter hoogte van de ?eerste tage, is een kleine erker gemaakt, met een "paar zeer eenvoudige ornamenten-'omgeven, een miniem onderdeel, een kleine b>:uuk bij het snijpunt van de twee enorme'gevelvlakken, niet meer.... En toch is dit het wat.' ,fl zeer bizonder kenmerk schenkt aan dit P&leis der Diputación dat men anders achtelooo voorbijloopt. In de kamer met dit erkertje werd koning Phi lips II geboren. Het daglicht kon naar binnen val len op zijn wieg, de straatgeluiden drongen tot hem door, er stonden misschien bloemen voor de ramen. Hoe dan ook, zijn eerste leven op aarde bracht hij door op de beste plek van dit sombere paleis, en menige voorbijganger moet toen, precies als zijn nazaat van de huidige dag, naar de erker hebben opgezien, en gedacht hebben aan een slapend wicht, dat niet in de eerste plaats een vorst was, maar een jonggeboren menschenkind, een schreiend hulpbehoevend wezentje. Bij deze erker ben ik begonnen te denken aan een andere Philips II als die waarvan wij in de vele verplichte geschiedenislessen en later in de be roemde standaardwerken onze nationale trots vernamen. Tenslotte was deze sombere geestdrijver, de grimmige vijand van Nederlandsche vrijheid, de harde onvermurwbare ketterjager en asceet oen mensen. En wat wij van hem leerden was niets dan dorre onmenschelijkheid, een menschennaam aan een systeem gegeven, tot incarnatie van een zieke lijke heerschzucht. Was dan niet ergens het beeld terug te vinden van de mensch die kon lachen, lief hebben, vergeven, dulden? Zou bij de ontdekking van de menschelijke gestalte, het andere skelet achtige niet zijn beteekenis verliezen, aannemelijk en misschien zelfs vergeeflijk, met onze eigen voor barige critiek verzoenlijk blijken? Men kent een mensch niet uit zijn röntgenfoio, noch zijn ziel uit de persoonsbeschrijving die een psychotechnisch bureau ons levert. Maar de wetenschap bekommert zich slechts zelden om de menschen, de levende van vleesch en bloed... . Natuurlijk zijn het niet de Nederlanders geweest, die getracht hebben de menschelijkheid van koning Philips te doorgronden. Zulke eeuwenoude, stelsel matig- voortgekweekte rancunes, zij n machtiger dan zelfs de grootste wetenschappelijkheid. Geschiede nis als menschenwerk en menschenfatum schijnt moeilijk te beoefenen door wie niet a priori is door drongen van de menschelijkheid in alle gebeuren, van de universaliteit van liefde, schuldgevoel en leed. en van hun controversen, van het besef dat aan geen menschenziel iets menschelijks vreemd is; en al het denkbare is menschelijk. Duitschers, Franschen, Engelschen en Spanjaar den hebben ieder op hun manier getracht het duis tere, gecompliceerde wezen van Philips II te analyseeren. Uit de veelheid en ook uit de tegenstrij digheid van hun beschrijvingen kan men zich zelf een denkbeeld vormen. ... dat dan belangrijk af kijkt van de chauvinistische caricatuur die men als rechtgeaarde vaderlander behoort te veraf schuwen. Het sombere geboortehuis met het zon nige erkerfcje tot middelpunt, met zijn geheimeTnissen achter blinde muren en tralievensters, sym boliseert de vorst die echtgenoote na echtgenoote moest begraven, die zelf gekweld werd door ver schrikkelijke gewetensangsten. Hij was niet voor niets de kleinzoon van Johanna de Waanzinnige, hij werd niet voor niets de vader van Don Carlos. Werelddeelen had hij te beheerschen terwijl elke mogelijkheid voor een persoonlijk geluk hem werd vergald, zijn schuldgevoelens groeiden met het ongeluk, de ontrouw allerwege loerde, totdat hij verbitterd tot de laatste uitweg overging. Die van geweld. Maar zijn diepste bedoelingen, zijn idealen waren anders. . . . V,i- zijn. veel manieren dezen heerscher te zien, en Hifi hem de oorlog die hij tegen de Nederlanden voerde. De Hollandsche opvatting, die welke tot achtergrond -l'.ent voor OratS«ifJ*lBten en dergelijke, is zeker niet de alleen-zaligmakende. En een mensch die zooveel in zijn leven leed als Philips II kan onmogelijk de hartelooze bigotte sadist geweest zijn, die een rancuneuze natie nog steeds van hem maakt.'Enis't niet de Koning Boeman waarvan de brave kindertjes op school nog altijd leeren? Al thans met even weinig recht als tal van andere vorsten, enkele vaderlandsche zelfs niet u-tgesloten. . Het zou dientengevolge eeu paedadogisch be langrijke daad kunnen zijn, Nederlanders bekend te maken met de Spaansche interpretaties van de Tachtigjarige Oorlog en de onafhankelijkheidsstrijd in deze lage landen gevoerd. Er is in Spanje vooral door de tijdgenooten en door een aantal belangrijke ooggetuigen genoeg daarover geschreven. In menig literatuurproduct (in meer en betere dan bij ons !) vormt de barre strijd tusschen Spanjaarden en Geuzen de achtergrond. De schifting en vertaling en publicatie van deze geschriften zou een daad van eenvoudige rechtvaardiging zijn en een onont beerlijk correctief brengen aan allen, die oprecht belangstellen in onze geschiedenis, en de waarheid van onze inzichten hooger achten dan hun traditioneele waardeschatting. De heer Joh. Brouwer is terecht uitgegaan van dit denkbeeld, en als wij niet met onverdeelde geestdrift zijn Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen Oorlog" kun nen aanbevelen, dan is dit in de eerste plaats te wijten aan de moeilijkheden van oriëntatie en schifting, die iedereen, die op dit gebied iets presteeren wil, te overwinnen heeft. Spanjaarden zijn wijdloopig in hun geschriften, en de goede zeventiende-eeuwers waren dat bij uitstek. Toch kan men met genoeg overleg en durf een bloemlezing, ook uit de dorste kronieken, sa menstellen zoodat het een boeiend en overzichtelijk geheel wordt. Dat is echter niet het geval met de keus die dr. Brouwer deed. Naast enkele zeer leven dige en karakteristieke stukken, zooals Alonso Vasquez' algemeene beschrijving van de Neder landen uit de Guerras de Flandes y Francia", waarin m.i. juist te veel bekort is, diens relaas van het beleg van Maastricht en dat van Antwerpen, staan de zeer vlakke fragmenten van Mendoza met hun vervelende geschiedenisboeken stijl en hun weinig-uitzonderlijke inhoud. Wat deze eigenschappen betreft, houden de stuk ken uit Carnero's Historia de las Guerras Civiles" het midden, waarbij blijkt dat het niet altijd vol doende is ooggetuige bij een gebeurtenis te zijn ge weest, om deze levendig te kunnen beschrijven. En dit was immers de reden welke dr. Brouwer had om juist uit de kronieken van soldaten een keuze te doen. Wel blijkt uit zijn bloemlezing zonneklaar de rechtvaardigheidszin en de loyaliteit van de schrij vende vechtersbazen, die nergens de gelegenheid verzuimen hun dappere tegenstanders eer te betoonen waar hun eere toekomt. Al verhelen ze na tuurlijk ook nergens hun overtuiging dat zijzelf voor een eerlijke zaak streden, tegen een troep misleiden en rebellen. Hoewel omvangrijk, behandelt de bloemlezing slechts een klein gedeelte van de Tachtigjarige Oorlog, on dit op een ietwat onsamenhangende wijze, wat had kunnen voorkomen worden door aan ieder fragment nog een kleine inleiding te doen voorafgaan. Zelfs de meer ontwikkelde Hollander is in zijn parate vaderlandsche-geschiedenis-kennis niet zoo'n bolleboos, vermoed ik, dat hij meteen georiënteerd is als de Spaansche kroniekschrijvers over hun talrijke details beginnen. Zooals de Franschman ,,un homme décoréqui ne connatt pas de géographie" genoemd wordt, zoo is de Hollander ,,uri homme bien nourri qui ne connaït pas d'histoire." Ofschoon van de Tachtigjarige Oorlog nog de meeste ophef gemaakt wordt. . . . Zeer nuttig is dan ook de rijke inleiding die dr. Brouwer voor zijn vertalingen schreef, en waarin hij tal van typische citaten bijeengebracht heeft, die juist in hun kortheid soms veelzeggend zijn. Doch ook tegen deze inleiding zijn twee ernstige bezwaren aan te voeren: die van een. ongeculti veerde stijl welke de vertalingen eveneens menig maal ontsiert, en die van een eenigszins oorlogs zuchtig nationalisme dat tegenwoordig helaas meer en meer mode wordt onder wetenschapsmannen met angst voor de toekomst. Dr. Brouwer gaat wel wat ver in zijn verheerlijking van soldatenmoed, in een tijd waarin men langzamerhand wel weten kan uit welke componenten deze moed is samengesteld, en waarin men niet alleen de durf dient te hebben tegenover de Spaansche furie" een Hollandsche furie" te stellen, maar verder dient te gaan, tot een categorische veroordeeling van al dat soort oorlogsfuries. Want ook dit is geen geringe fout: bij het be oefenen van de geschiedenis de nuttige leering voor de dag van heden achterwege te laten. 1) Uitgave Thieme, Zutphen. Bioscopy (Slot van pag, Want tenslotte is de gemoedsgesteldheid van den Markies Yorisaka te gecompliceerd (waarschijnlijk dank zij de west'ersche mentaliteit van den auteur !) om door een Aziaat te worden begrepen laat staan tot uitdrukking gebracht. Wat ik mij van. den grooteu Sessue herinner is dan ook een onbeweeglijk masker, dat imponeerde door zijn mystieke geslotenheid, maar tenslotte toch tekort schoot in de allernoodzakelijkste expressie. Ohavles Boyer geeft" van deze rol een brillante interpretatie. Zijn maquillage van Aziaat is vol maakt en zijn spot heeft het primitieve; 011 geser reerde, dat men van een echten .Mongool mag verwachten. Maar daarbij weet hij de, onmisbare uitdrukking te geven aan de contrasteevemle gevoelens, die de borst van dezen fanatieker! vaderlander verscheuren: de liefde voor zijn vrouw geofferd aan do liefde voor zijn land de devote; aanbidding van heilige tradities verborgen achter een gehuichelde bewondering voor moderne wes tersche cultuur. Het vereischt een zeer fijn onder scheidingsvermogen en een uiterst, gedetailleerde uitbeelding om deze tegenstellingen tot haar recht te doen komen, zonder in een farce te vervallen. Boyer heeft er, naar ik meen, een meesterstuk mee geschapen. Anuabella, de teere. stille en onderworpen Mitsuko" is zijn waardige partner en ook in deze rol van een zeldzame distinctie en bekoring. Inkisjinov als de weinig belangrijke Irata minder imposant dan in zijn onvergetelijk Sturm ber Asiën" en de Engelschman John Loeier als de ngelsche kolonel vullen het geheel op vol doende wijze aan. Alles in alles een sterke, belangrijke film, die een nadere kennismaking met de herleefde Fransche productie onder de beste verwachtingen tegemoet doet zien. Keprlse in Be Uitkijk" Gaarne vestigen wij de aandacht op de reprise van Machaty's ..Kxta^e." Wie dit intaressante filmwerk nog niet heeft gezien, verzuitne in geen geval deze merkwaardige combinatie van zwijgenie- en geluidsfilmkunst alsnog te gaan aanschouwen. ft* EIKEN ^j^

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl