Historisch Archief 1877-1940
if S t IR VOOR WERP
- Tentoonstellingen van
ke Deensche Kunst
i*
mm te Amsterdam
Haar natuurlijk zit in zulke wijze
van handelen niet de grootste op
rechtheid noch vindt ge daarin den
zuiveren eerbied voor de schilder- en
beeldhouwkunst. Daar deze .dingen
inderdaad en onophoudelijk onzen
eerbied bezitten, zullen wij ons ook
deze keer niet onder de diplomaten
Ug verstelbaar houten raam tot stand komt
begeven, deze uitdeelers van
d'internationale bonbons, maar zullen wij
ons ook hier gedragen zooals dat past
en de Deensche Schilder- en Beeldhouw
kunst behandelen,zooals wij dat gewend
zjjn en gewead zullen blijven: met
oprechtheid en zonder schroom. Wij
moeten dan beginnen met te zeggen,
dat deze tentoonstelling, deze Deen
sche tentoonstelling, tevoren reeds
onze verwachting niet zeer had
gekitteld (wij kennen toch de Deensche
schilderkunst vrij goed) en dat na het
bezien van deze tentoonstelling wij
geen winst kunnen vaststellen tegen
over die, onze, verwachting. Deze
Deensche tentoonstelling is er eene,
zooals de officieel daarvoor aangewe
zen en in Holland ook gewend zijn uit
te zenden, en ook die (onze meening
in deze is meer dan eens geopenbaard)
heeft nooit onze goedkeuring gehad;
wij hebben dikwijls gemeend,
eenigszins bedremmeld geworden wanneer
wij zagen wat wegging, dat deze
soort tentoonstellingen ons land
meer schaêdeden, dan dat zij
verhoogiiig van ons prestige ons
brachten. Wij vinden het Deen
sche kunst-prestige evenmin ver
hoogd door wat thans in het Ste
delijk Museum te Amsterdam te
vinden is en alle officieele
zoetekoek heeft onzen smaak niet
verzoet. Wij vinden bij de Denen,
wier letterkunde dikwijls directe
innigheid bezit en een soms zelfs
voor heel Europa geschikte
menschelijkheid, niet n -werk, dat
met n hunner goede boeken kan
wedijveren. Wij vinden er natuur
lijk min of meer voldoende werken
naast d' officieele monsters, wier
onbelangrijkheid gepaard gaat met
groote formaten. Dat zijn dat z.g.n.
soort heroïsche voortbrengsels,
waarvoor de menigte lang stil staat,
alle personen optelt, alle voorwer
pen katalogiseert en zich verzadigd
gevoelt in haar nieuwsgierigheid,
in de herinneringen harer lectuur,
door voorstelligen van moreelen
nationalen of niet aesthetischen
aard maar waarin de schilder
kunst met de haar eigen elemen
ten JFafwezig is of zich zeer
basAeiden schuil houdt. Wij vinden
bij de Denen nooit, zoo goed als
nooit, een eigen kleurgeheel, dat
nieuw, ons verbaast en verrukt;
wij vinden er geen stoutmoedigheid,
die op juiste basis stoelt; de zee
schijnt de Denen niet tot
een schilders-volk te kun
nen maken. De beste schil
derijtjes zijn die, waar een
bepaalde intimiteit
behoorlijkj genoeg is voorgedragen
en waar wij iets van die
Deensche eigenschappen er
kennen, die, glorieus soms,
in letterkundige werken zich
aan ons duidelijk maakten.
Maar ook daar overtreffen
zij nooit onze eigen kunst
(ofschoon daarvan niet ver
af) noch de kunst b.v. der
Vlamingen; enz. de open
staande deuren op het
Deensche schilderij hebben
noch de onwrikbare picturale
vastheid van een de
Braeckeleer noch de eenzame stem
ming, die b.v. een Mellery ons
daarin wist te doen gevoelen.
Wij zijn dus noch overrom
peld noch verrukt hier van
daan gegaan, van deze schilde
rijen. Wat de beeldhouwkunst
aangaat, die bespreken wij
in een ander artikel.
Permeke, bij Ituffa te
Amsterdam
Ik heb reeds gezegd, dat de
figuur bij Permeke d'; grootste
Permeke
uitdrukking zijner kunst is (de
teekeningen wijzen dat misschien bovenal
uit.) Maar even zeker leek het mij
toe, dat het zeestuk van Permeke,
zooals het zich vertoonde in 1933,
het gemakkelijkst te begrijpen zou
zijn voor den gemiddelden en
nietonwilligen Hollander. Dat zeestuk toch
(waarin ge altijd gevoelt, dat de zee
n der elementen van het menschelijk
bestaan is evengoed als de Akker dat
js) is een ruim en sterk geschilderd
Impressionisme, maar waarin altijd
de menschelijkheid aanwezig is. Daar
enboven is deze zeeschildering niet
alleen van een sterke en groote
onverschrokkenheid, zij is van een
grooten rijkdom aan schakeeringen;
zij wordt gewekt door alle getij, alle
weer, alle verlichting en onder alle
wolkenluchten vindt zij haar buit.
Het zeestuk van Permeke is dus een
goede Inleiding; door en langs dat
zeestuk kunt ge komen tot de grootere
geheimen van dezen schilder. Doordat
Permeke iemand is, die er zee ervoer
op ieder moment en bevoer bij alle
weersgesteldheid, lijkt het mij een
hachelijke waanwijsheid toe bij som
migen, die dat niet deden, verschil
lende verschijningen van het water,
die ge bij hem vindt, te willen
karakteriseeren als niet bestaand of niet
mogelijk. Ik kan in deze hen gerust
stellen; wat Permeke van de zee ziet,
Kunstzaal B uffa
of van de zee zag, bestaat en be
stond. Niets is ongewoner soms en
meer verrassend dan zooals de zee
zich voordoet onder een ongewone
verlichting, en dat zij soms b.v. lijkt
op woelende modder weet iedereen, die
lang , ,aan het water'' woonde. O e vindt
dat dan ook bij Permeke en hoe diep
in die woelende mcdder een
visschersboot als zwoegend zich beweegt. Maar
Permeke, de schilder van het zware"
water kan evenzeer den schilder zijn
van een allerluchtste zee, waar het
water geen zwaarte schijnt te kennen
en waarin een als opgetrokken dansen
der golven ge iets evenzeer verrassends
kunt vinden als menigeen de zwaarte
verrast.
Ik zei u misschien reeds vroeger:
wie wel de zee schildert, schildert
even zeker wel de wolken; de zee is
de weerspiegelende toch eri met haai'
eigen beweging mee maakt zij immers
het zeestuk voor den schilder. Ook
dat is bij Buffa onmiskenbaar (zie
4, 5, 8, 10, 13, 18, 19, 27); soms is ook
daar het mirakel der verlichting (zie 4)
waarop Tarner's oog scherper mis
schien was ingesteld, maar waar
Permeke's oog dieper droom ervoer.
PLASSCHAKRT
Machinaal weven van een looperjtit de Produktie van den Bergh-Alons"