De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 24 maart pagina 13

24 maart 1934 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Buitenlandsche kunstenaars in Nederland Constant van Wessem Fritz Busch Wfippertaler Bfilinen We moeten bekennen, na het vele middelmatige, dat, ons in de laatste tijden door Duitsche operatroepen als model-opvoeringen werd voorgezet: Het was werkelijk geen slechte opvoering, die de Wüppertaler Bühnen Elberfeld-Barmen Woensdag 7 Maart in den Stadsschouwburg van Mozart's ?opera Figaro's Hochzeit" gegeven hebben. Men stelt zich een ideaalvertolking altijd iets lichter voor dan de gemiddelde Duitscher in staat is het te geven, iets losser, iets eleganter, iets zuidelijker, ,,Italiaanscher" zou men kunnen zeggen met het oog op Mozart's muziek, en de hoofdpersonen in deze opvoering beantwoordden ook voor hun uiter lijk niet geheel aan de personen, die zij voorstelden. Maar het werd een bijzonder verzorgde opvoering zoowel wat de muziek als het tooneelbeeld betrof, het gevoel voor smaak werd bevredigd, het was werkelijk geen provincie" zooals de kleinere Duitsche operatroepen ons die vaak voorzetten en wij het aanvankelijk ook van dezen troep gevreesd hadden. Muzikaal hielden bijna alle medewerken den niveau, er waren er geen die bijzonder uit blonken, geen sterren", de een was wat minder vast van stem dan de ander, maar allen beheerschten hun partijen en werkelijke ongelukken" gebeurden er niet- De dirigent Wilhelm Schleuning, hoewel geen buitengewoon dirigent, bleek ge routineerd en hield alles behoorlijk in de hand. Bnsch, Sdmricht Twee, beide ons reeds bekende, gastdirigenten in het Concertgebouw, ieder met werk, waarin zij in hun fort zijn: Fritz Busch met Keger, Oarl Schuricht met Bruckner. Beide hielden hun wel sprekende pleidooien voor dingen, die ons niet konden overtuigen. Fritz Busch niet, dat Beger een groot componist is, Schuricht niet, dat Bruck ner de meester is, waarvoor men een Gesellschaft moet oprichten met een sectie Holland. Voor Bruckner hebben reeds verscheidene ^ Duitsche dirigenten op de bres gestaan, ook onze eigen dirigenten hebben zich voor hem ingespannen. Evërt Cornelis, een der eerste pioniers Bruckner was toen hier nog vrijwel onbekend Mengelberg, e.a. Bruckner is ongetwijfeld de grootste van het tweetal Bruckner-Reger, die wij thans wederom in uitstekende weergaven hebben gehoord. Schu richt is vertrouwd met het werk van Bruckner, dat voorzichtig, met een goede verdeeling der effecten en met den nadrukkelijken toon van den betooger moet worden geïnterpreteerd wil hem recht ge schieden. Bruckner's 9de symphonie is onge twijfeld zijn rijpste, machtigste schepping, al bleef zij onvoltooid. Maar Bruckner heeft zijn geheele leven besteed om steeds hetzelfde op dezelfde manier te zeggen, uitgezonderd zijn 7de, zijn aannemelijkste sshepping vanuit muzikaal oogpunt, lijken al zijn symphonieën naar uitdrukkingswijze op elkaar als twee druppels water. Bruckner kent maar n methode: zichzelf «indeloos te herhalen, wat de methode van den slechten spreker is. Met een boersche onbeholpenheid, met drukke, gebaren en naïeve luidruchtigheid houdt hij zijn betoog, kin derlijk is zijn vele gebruik van Wagnerfanfares, die voor hem symbolen zijn voor diepe en drei gende dingen. Telkens weer stormt hij op hoogte punten aan, met lange adempausen, maar in plaats van ons onder den indruk te brengen, ver moeit hij ons, verslapt hij onze aandacht: Bruckner is de man, die men met liefde moet aanhooren of hij is niet aan te hooren. Zoodra de sfeer ontbreekt, die voor dergelijke verkondigingen" over God, de hemel, de hel en wat de romantiek nog meer de taak der muziek acht, noodzakelijk is en die sfeer ontbreekt in onzen tijd zeker staan wij te naakt, te nuchter tegen zulk soort betoog om er bij voorbaat met liefde naar te luisteren. Ergo: zulk een betoog is nutteloos. Het is respectabel, wij laten het als zoodanig gelden, maar om Bruckner voor onzen tijd een taak te geven, hem voor onzen tijd levend" te willen houden is een vergissing. Met Beger is het feitelijk ook zoo. Maar Beger kan minder onze sympathie hebben, hij is verre van onhandig, naïef, verheven"! Hij is zeer reëel", het handwerk van noten schrijven en composities in vorm brengen is hem veel ver trouwder dan Bruckner, hij werkt, om zoo te zeggen, met een minimum inspiratie en een maxi mum verstand. Hij staat dichter bij de muzikale materie, hij is niet de stamelende betooger van een ideaal". Hij is een hard werker in den zin van Werken uit een lust tot werken, een aandrift, die zich even goed tot het omhakken van boomen had kunnen laten gebruiken, als het zoo geviel. Het oeuvre van Beger is formidabel, alleen Bach mis schien kan op zulk een talrijk oeuvre bogen, Maar de inspiratie is in een te geringe mate in dit werk aanwezig, zoo zij al een enkele maal aanwezig is. Wat aan Beger nog bewonderenswaardig kan wezen is het handwerk, het bewerken van motieven, het mengen der kleuren van een orkestpalet (dat overigens niet eens alle kleuren bevat): zooals ook een perfect uitgewerkte rekensom bewonderens waardig kan wezen. Het pionierschap voor Beger is even nutteloos en minder raisonabel nog dan dat voor Bruckner. Fritz Busch, een dirigent met een groote routine (de broeder van den violist Adolf Busch) maakte van Beger, wat er van te maken was, zoodat men tenminste van Beger den juisten indruk kreeg. Carl Schuricht had ongetwijfeld het sympathie kere deel van zijn taak: tegenover Bruckner behoeft men niet afwijzend te staan, men kan een poging om hem door het publiek te laten aan vaarden met warmere gevoelens meemaken. Wij bewonderen Schuricht iri zijn prachtig verstaan van de psyche van Bruckner, zijn indringend ver mogen in diens werk. Maar wanneer wij deze be wondering ter zijde laten blijft het gevoel, dat wij van Bruckner's meesterschap nogmaals niet over tuigd zijn en, zoolang wij geen gelijkgezinden zijn, ook niet overtuigd zullen worden. Br itsch-Indische dansers: Indra Romosay (rechts) en Devahi C. Schuricht Toegepaste kunst Tentoonstelling der Kon. Ver. Tap jti'ulirieken te Kotter <1 am. Onder leiding van den chef-teekenaar R. N. van Dael is in het gebouw der K.V.T. te Rotterdam een. zeer overzichtelijke tentoonstelling ingericht van al wat daar zooal wordt vervaardigd. Men heeft daaraan veel zorg besteed en al dient te worden erkend, dat de traditie in de textiel-industrie ten onzent een groote rol speelt, kan toch met ingenomenheid geconstateerd worden, dat de leiders der onderneming toch ook wel iets anders willen. Dat ,.andere" is steeds gekomen uit hetgeen begaafde ontwerpers geteekend hebben, want in tegenstelling met de bekende copieën of variaties naar uitheemsche dessins (waarbij het Perzische tapijt steeds willig voorbeeld bleek) hebben inder daad al heel wat Nederlandsche kunsteriaren met meer of minder succes hun krachten op dit bij zonder gebied der nijverheidskunsten gemeten. Vooral wat Th. Colenbrander bereikte, dient in dit verband met eere te worden vermeld en ook C. A. Lion Cach:t, T. Nieuu'enhuis, Jac. ran den liosch, W. Penaal, Corns. van der Sluys, Jaap Giddiny e.a. hebben verdienstelijk werk geleverd dat van een eigen persoonlijkheid en karakter blijk gaf. Voorts hebben de K.V.T. (welke in haar tcgenwoordigeii vorm een samensmelting is van de Kon. Kralingsche Tapijtfabriek Werklust" der firma W. Stevens en Zonen; de Kon. Deventer Tapijtfabriek en de 's-Gravenhaagsche SmyrnaTapijtfabriek) haar eigen teekenaren Boef/born, van Dael, Koevoet, Kuit, Lagewaardt, van Schalk wijk en Renssen die elk voor zich knap werk leveren, hoewel erkend dient te worden, dat de nieuwste inzichten in woning- en kamerin- richting veeleer gericht zijn op geheel effen materialen, zoodat het ontwerpen" zich bepaalt tot het aangeven en kiezen van kleuren. Trouwens het afstemmen van tinten (men kan dit op de tentoonstelling toetsen aan knap werk van van Dae) is niet ieders taak en men zag dan ook met voldoening hoe in geheel effen, met de hand geknoopte tapijten van een prachtig wolmateriaal iets bereikt was, dat in elk modern en ultra modern binnenhuis op zijn plaats is ! Ik denk hierbij aan een zilvergrijs kleed dat aan een fijn schapevacht herinnerde; aan een effen blauw tapijtje dat een vreugde was voor het oog. Maar zulke dingen maakt men slechts op bestelling. Het publiek vraagt nog steeds naar krullen en tierlantijnen maar dat zal ook wel veranderen, want de jongeren beginnen langzamerhand een eigen weg in te slaan bij de inrichting van hun toekomstige woning en .... van de jeugd moeten wij het hebben. In alles ! OTTO VAN TUSSENBROEK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl