De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 31 maart pagina 18

31 maart 1934 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 De Groene Amsterdammer van 31 Maart 1934 N o. 2965 Uit het kladschrift van Jantje Des avonds in Marseille L. Althoff (Slot van pag. ij) Stalletjes met mosselen, Portugeesche oesters, gedroogde vischjes, eet bare wieren en zeeplanten, met bouillabaisse, met ondefinieerbare .onwaarschijnlijkheden, gedompeld in een den eetlust verdrij venden stank van zout water, rotte visch en gestorven weekdieren. Maar het paar is alleen. Alleen aan de spiegelende haven. Alleen met de groote maan, die lang zaam hoogerop klimt en een vaag, verguld Jicht werp<j op de Pont Transbordeur, die aan een fijn netwerk van stalen stangen en kabels, den donke ren afgrond vatx de haven overspant. Zwijgend gaan zij door het een tonige rumoer, van het uit tientallen kelen schetterende: Ga 't water op, Ga 't water op, Ga 't water op !" Maar plotseling rijst voor hun oogen ?de reusachtige gestalte, en de roode, bezweete kop van n der taxischippers op. Twaalf toeristen zitten al in zijn opgetuigde, potsierlijk ver bouwde sloep- Het wachten is op het paar dat de schuit vol en de excursie - loonend zal maken. Met het instinct van het bloed raadt hij: ,,die twee oh, zóó .verliefd, zóó hartstochtelijk, zóó ?warmbloedig, die krijg ik mee al zijn ; het geen toeristen. En als het amou, reuze paar, als ontwakend uit de vergetelheid van het zwijgend in ?elkaar opgaan, plotseling voor zich : ziet het groote dikke lijf van den Schipper, en de róöde bezweete kop, waarop nu een slimme grijns van diepe verstandhouding krult, hoort het zich schor fluisterend raden: Ga 't water op,' ga 't water op, ga 't water op.... kom, petits enfants, een gezellig donker hoekje, muziek, vlak bij' mekaar, dix francs.... Ga 't ?water op..:..." Het donkere meisje drukt zich ?dichter nog, tegea den langen slanken zeeman. Hij voelt hoe scherpe puntige nagels zich dringen in de gespannen biceps van zijn rechterarm. Hij wipt elegant het korte stukje cigaret van zijn onderlip.', met een boog in de haven. Plotseling komt er een breede glimlach pp zijn jongensachtig, donker verbrand gezicht, 't Is of hij zegt: Heb jij daar dan zoo'n lust in meiske?" en metén schuift hij den dikken kerel die het pleit al gewonnen ?weet, met gen vorstelijk gebaar opzij; met een sprong is hij in de versierde sloep en op zijn veerende armen vangt hij het teere meisje; zij nestelen zich in den beschermenden schaduw van het opgebouwde voorschip en als de motor aanslaat en de sloep de haven opschiet, steeds sneller, steeds sneller, ligt haar hoofd op zijn vierkanten schouder en zijn arm is om haar middel en zijn groote bruine hand met het blauwe anker, drukt het slanke lichaam vast tegen zijn'borst. Langzaam valt Marseille terug in den nacht. Uit een met rose guirlandes ver sierden luidspreker maakt zich twin kelende schijvenmuziek los. Hawaï. En daarna Sole mio en een Spaansche jota. Het is alsof de zachte brie* de blikkige dissonanten, de stugge hoeken in de colloratuur, de krassen van den ouderdom, wég-retoucheert, modelleerend aanvat de klanken en ze mild wegsterven laat in wijkende, trillende kringen. Mond aan mond, hand in hand, dicht tegen elkander, wiegelen zij mee, met hun schip; wanneer zij opzien ontwaren zij den wolkeloozen zwarten hemel, met de millioenen sterren. Langzaam doemt op uit de duisternis het naargeestige He d'If, dat, telkens koud omhuifd door het draaiende torenlicht, als een spookburcht oprijst uit het inktzwarte water. In de verte, als een diadeem op de kustheuvels, Marseille. Twee lichtende armen naar rechts en naar links, om straald door een rossen gloed, hoogopklimmend tegen den fluweelzwarten hemel. De sloep vaart om het onwe zenlijke He d'If heen, en wendt ilan wederom den neus naar denha venoever, die als een fijne streep met ontelbare lichtjes, langzamerhand grooter wor dend, naderbij komt. Plotseling kruipt een kleine jongen 'uit het vooronder. Tegelijkertijd ver stomt de muziek. De toeristen tasten in hun zakken naar biljetjes van tien francs. Een kwartier later wandelen twee verliefde menschen langs den don keren rechteroever; de zwarte nacht slokt hen op. Twee Hollandsche toeristen oogen het paar na. J)e groote gele maan is hoogerop geklommen. De lauwe landwind ver plaatst de hitte niet. Oerwoud in de wereldstad. Xog klinkt iri de ooren de speelschc gang van de variaties op het Spaansche volkslied. Hoeveel weken nadien bevonden twee Hollandsche toeristen zich we derom in het beruchte vieux quartier van Marseille? Snel gaan de dagen aan de Méditerranée. Weer drukte een onverplaatsbare warmte op de steenen stad. Langzaam dronken de Hollanders dieper door in het havenkwartier. Hier en daar pinkte een lantaarn gelig op een zwarten, berookten muur. Voor som mige deuren zaten groepjes vrouwen, gehurkt, velen met zuigelingen aan de borst. Was dit dezelfde stad van overdag? Waren dit dezelfde leven dige straatjes waar overdag ontelbare katten en kinderen rondkropen tusschen enorme stapels zuidvruchten en stinkend, bloedig vleesch, omzwermd door ontelbare aasvliegen? Als een gonzend zoemen drong tot hier door het geruisch van het nachtleven in het beruchte s kwartier vlak achter de eerste huizenrij aan den rechterhavenoever. Het moeras in het oerwoud borrelt, dampt, werkt; liet leeft. Het leeft in koortsachtige, zieke haast. Maar hier is het menschelijke brand stof die steeds weer voedt het eindelooze ontbindings- en verteeringsproces. De prostituees vechten voor brood, rouge, poeder en kamerhuur. Oude zieke roofdieren, meelijwekkend, afzichtelijk, getatoueerde armen, borsten, gezichten. In de rendez-vous, in de kroegen, in de kamers afgescheiden door een gordijn van de straat, is alles inge richt op geld verdienen in het snelste tempo. Negers, Japanneezen, Chineezen, dokwerkers, matrozen, soldaten verdringen zich voor de schenkbanken om een pot bier. ?« #1 Hier, dieper in de oude binnenstad werden de kreten en het tam-tam van de wilde horden aan den rand, steeds ? vager en ijler tot eindelijk in n toonaard, niets restte dan een zingend rumoer en een zwak gestamp. Maar als een permanent getuigenis en restant van den smoorheeten dag hangt er de doordringende stank van rottende organische stof, de odeur van de negotie iri bloedige lappen vleesch en onwelriekende doode visch uit de Middellandsche zee. Een benauwende gedachte drong zich aan de bezoekers oj>. Het was of hier, onzichtbaar voor het oog, een enorm weekdier in ontbinding lag; in ieder slop. in iedere steeg, 0011 van de slijmerige doode octopus-armen. Zij spraken fluisterend, de Hol landsche toeristen. Plotseling stonden zij op eeti donker plein, niet wetend te gaan, naar rechts of naar links, en eensklaps was er geschreeuw en gedraaf van menschen. Zij kwamen te voorschijn uit duistere hoeken, uit 'onverwachte deuropenin gen, uit pikdonkere zijstraatjes. Zij renden naar n punt, naar een zwarten hoek onder een blinden muur die in de hoogte naargeestigj[verlicht werd door een vuile lantaarn. Daar vernauwde het pleintje zich tot een uitzichtloozen trechter. Een vreemde nieuwsgierigheid dreef de toeristen om zich ook naar voren te'Jdringen en toen zagen zij tusschen de beenen door van de mannen die voor hen stonden iets liggen, helrood, languit op den grond. Het leek een vrouw, een jonge vrouw in een vuurroode jurk. Maar dat rood was overal, op de steenen van de straat, een groote plas; zij die vooraan stonden raakten met hun schoeisel die vreeselijke roode plas. Maar wat daar lag, languit, was geen vrouw. Dat was het gezicht van een jongen man. En wat eerst een roodp jurk of blouse leek was een overhemd, gedrenkt in helder rood bloed. Gebroken oogen staarden zinneloos naar een onbepaalde verte. De om standers keken zwijgend naar den doode. Dood?" vroeg iemand. ,,.Ta, dood" antwoordde een man die vooraan stond, ..drie schoten heb ik gehoord, het bloed stroomt nog uit'zijn borst." Eenige seconden later daverde het geweld van een motor over het stille plein. Politie." Een schijnwerper werd op den blinden muur en het lijk gericht, en onthulde wreed de groote eenzaamheid van dien dooden, bebloeden man in het felle, niets ont ziende licht. Spoedig verlieten de Hollandsche toeristen het pleintje in de oude havenwijk. Zwijgend daalden zij af langs donkere straatjes, naar de groote, zwarte haven van Marseille. Daar drongen kreten door:,,,Ga 't water op ! Ga 't water op ! Ga 't water op !". . . . En ook een vage melodie. . . . was het Sole mio. ._. . Hawaï. ... of was het een Spaansch volkslied? En een herinnering: Een slanke jonge zeeman, een donkeroogig meisje. . . . He d'If, spook achtig in het bleeke torenlicht. . . . Boven de Oannebière steeg een gele maan. Oerwoud in do wereldstad. Den anderen morgen vertelde de courant va,n een moord in het vieux quartier. Een moord, die. als zoovele moorden iri het vieux quartier, wel onopgelost zou blijven, al lag liet voor de hand dat de jonge zeeman het slachtoffer was geworden van een liefdesaffaire.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl