De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 31 maart pagina 7

31 maart 1934 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

2966 De Groene Amsterdammer van 31 Maart 1934 Beeldende kunsten A l b. Plasschaert Kogan, bij Goudstikker te Amsterdam t)e beeldhouwer Kogan kan op bepaalde oogenblikken een zeer ver fijnd beeldhouwer zijn en soms een uiterst gevoelig teekenaar. Zóó vinden *rJ3 hem op deze tentoonstelling bij Goudstakker evenzeer als wij bij dienzelfden Goudstikker door Coubine's Werk een teleurstelling te meer onder vonden. Kogan is een delicaat ar tiest". Hjj is in de meest eenvoudige Werken het meest vol van de blijvende geheimen der beeldhouwkunst en der inenschelijkheid en ge vindt de schoonheid (die zeldzame zuster is bij Kogan nu en dan thuis) in een paar ?vrouwefiguren van de verzameling; wij zouden willen zeggen, in vier vrou wefiguren, waarvan twee bronzen zijn en ' twee andere uit ander ma teriaal. Wij vinden die schoonheid nog elders en wel in die kleine dingen, die ons aan oude munten van Griek ache en andere steden doen denken. Wij vinden daar zoo goed als steeds bij Kogan de vrouwefiguur, een ijle vrouwefiguur, wier zinnelijkheid thans als een souvenir geworden is. En wij vinden die schoonheid ook in die kleine munten", die versierd, zijn met een hertebeestje. Dat juist dit dier door Kogan werd gekozen ver wondert ons niet. Wie zijn houtsneden kent, weet hoe sterk daarop de vrouwen (vooral door de beenen en door de voeten) ons aan lucbtiggepeesde herten doen denken. ,Dan rest ons nog over n teekening te spreken: een liggend meisje (zijkant schoorsteen). Op deze teekening is als dikwijls' bij Kogan de kop niet het belangrijkst, maar de lijn, die het lichaam geeft, is van een zoodanige gevoeligheid, -dat wij die zelden troffen op de ommegangen door tentoon stellingszalen. Zij is een echte Koganlijn, en door haar is het hun, die moeilijk beeldhouwkunst kunnen zien, misschien mogelijk tot de waardeering der verfijnde sculptuur te komen. Er is hier voor hen een kans tot het genieten van iets, dat langer genieten verdraagt. Jan van Herwijnen, Lakenhal, I/elden. Aan de natuurlijkheid van Van Herwijnen's talent kan hier noch ooit elders worden getwijfeld. Ik mag hier ook de vraag stellen: wat onder die natuurlijkheid moet worden verstaan, dit is toch iets, dat mij den laatsten tijd zeer bezighield. Onder natuur lijkheid wordt in het kunstwerk niet verstaan een objectieve trouw aan de natuur, maar een overeenkomstig heid tusschen den innerlijken, schep penden aai d van den schilder en het voortgebrachte (het schilderij), zoo dat er geen haperingen bespeurd wor den tusschen de scheppende drift en wat de kunstenaar maakt. Er is dus tusschen de ontroering en het ge maakte geen oogenblik geweest van geestelijken, verstandelijken moedwil of willekeur. Deze moedwil of wille keur werkt altijd verlammend en wordt op een helder oogenblik van den beschouwer gevoeld en daarna ver worpen; n der gevolgen- daarvan toch is, bij voortduur, verarming van het door dwang gehitste talent. Er is dus natuurlijkheid bij Van Herwijnen. Hoe uit zich deze natuurlijkheid ? Het vroegste werk van Van Herwijnen, dat van 1921 af, is wat ge eenvoudig weg donker zoudt kunnen noemen; dat een zwaar en somptueus gamma bovenal wordt gezocht en gevonden. Daarenboven is onmiddellijk de lust te constateeren, die de algemeene lust is van dat tr dvak, de vormen groot te houden en veel détails samen te vatten in een enkele bewe ging, in een enkele kleur» Van deze pericde' vinden wij in het Pleintje te ;Pari;sJ (No. J5) een goed voorbeeld, eveneens in het werk Man met flesch" (No. 8 uit 1928); een uitstekend voorbeeld daarvan is het landschap te Cagnes (met de blauwe lucht) uit 1928. Zullen we zeggen dat deze periode, in het algemeen ge nomen, te zien blijft tot in 1931, in 1931 vinden wij ook d« tweede pericde, die ge de blauwe -periode zoudt kunnen noemen en 'die zich tot heden voortzet. Uit 1931 is het Stilleven, dat voor mij de grootste bekoring bezit van de heele tentoonstel ling; het stilleven met de 21 appelen op blauw. Er is hier iets zeldzaam aanlökkelijks [bereikt, in de persoonlijke weergave van het geval; er is hier de rijkdom van dat blauw, de fleurigheid der appelkleuren enz., te saam iets groots en vasts, dat bij dezen kleurschilder in die mate zeld zaam is. Daarbij zou ik willen noe men uit deze periode: het kleine sterke stilleven Bloempotten (uit '33) het eigenaardige Vrouwen skelet ('33) en het stilleven met het broed, waar het blauw, dat meestal voorkomt als kleur tot een licht is geworden en dat het ge heel omzweemt en |doet leven. Wanneer wij daarbij van de teekeningen nog voegen: de vrouw met hoofddoek ('21), het portret van zijn Moeder'^S?) het liggend naakt (uit '31) en bovenal en vooral de Blinde, vast en psycholo gisch merkwaardig, dan ziet ge aangegeven wat ons van deze ten toonstelling niet alleen nu trof, maar wat reeds herhaalde malen onze aandacht wekte. Kogan Relief Kogan Borduurwerk Graphiscli werk van Jeanne Bieruma Oosting uit 1933 In zefe etsen" (groot 42 x 32; 37 x 29; 37 X 29; 83 X 24; 30 X 25 en 30 X 27 cm. ongeveer) en waarvan de namen in opvolging luiden: de gekke vrouw en de dood; de bezetenheid (een gekke vrouw); de idee-fixe; de zinsbegoocheling I en II en dan de gekke vrouw op een kerkhof, alle ge signeerd J.O. 93 heeft Jeanne Bieruma Oosting ons* ongetwijfeld het beste doenjzien van wat wij tot nu toe van haar zagen. Iedereen, die deze onstuimige en bijna altijd te haastige, te eerzuchtige, roemaieke en ongedurige vrouw kende, wist toch, dat er een aantal elementen in haar waren, die tot nu toe geen werkelijke uiting in haar vonden. En dat was ten eerste haar drift naar een psychologische vertolking van de menschen, en dat was ten tweede wat in haar zelf op de diepste gronden van haar wezen woelde; wat zij tot nu toe terughield, en niet kon en niet dorst te openbaren, of nog liever, niet nog moest openbaren. Dat beide vinden wij hier in deze etsenreeks vereend en op forsche wijze, soms pijnlijk geuit. Ten eerste vinden wij hier haar psychologischen zin tot gestalten gewor den. Wij wisten dat zij dien bezat. Maar ten tweede vinden wij hier nog iets, wat wij in Holland zoo zelden vinden geuit: de diep-verborgen bewegingen van het innerlijk wezen ! Naar waarde zijn de zes werken ongelijk. Op No. I zijn de zwarten" het meest van belang; op II, waar de vrouw in een kelder zit, is de gezichts uitdrukking wat overdreven en de ontvleesde hand niet rijk-genoeg aan uitdrukking, maar daar treft de kracht waarmee de lijnen getrokken zijn van de keldertrap; op III, de meest-realistisch pijnlijke, de vrouw op den grond liggend bij het speelgoedpaardje, is de bezetenheid van het verlangen in het tragische masker dramatisch het meest verwerkelijkt en is het spel der handen ongetwijfeld vol intensiteit; op IV en V is de verwachting op het zinnelijk worden voldaan met lichte verschillen op de twee etsen (zie o.a. de mond op een grootscheepsche wijze gegeven; op VI, de naakte vrouw bij de kruisen, graven en steile boomen, waarvan d'eene de maan gedeeltelijk verdonkert, is het naakt (het gezicht en het bovendeel van het lichaam zeker) star van een droefenis, die wij op de andere platen nog niet vonden.... (ïe ziet aan deze uitvoerige bespre king, dat wij dit laatste werk van Bieruma Oosting niet gering achten. Wij doen dat dan ook niet. err^wij vinden het van zeer zeldzamen aard tusschen de overige graphische voort brengselen van Holland. , t%^j£j ~ Hoe een schilderij tot stand komt In dit artikel, uat tot ondertitel i had moeten dragen: Jan Sluyters r er- \ telt, laten wij den schilder eeuige din- ' gen /.eggen, die, nu de samenvat- ; ting van het vraaggesprek den vorm had van een artikel van Jan Sluyters, niet op zijn naam moeten worden ge steld.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl