Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
Weekblad voor Nederland
Onder hoofdredactie van A. C. Josephus Jitta
Redacteuren: L. J. Jordaan, F. G. Scheltema en M. Kann. Secretaris der redactie: C. F. v. Dam
Keizersgracht 355, Amsterdam C. - Telefoon 37964 - Postgiro 72880 - Gem. Giro G. 1000
Opgericht in 1877
No. 2966
Zaterdag 7 April 1934
Tien jaren practijk van de
Rijksbemiddelaars
Uit de ervaringen met
10OO arbeidsgeschillen.
Den 16en April a.s. zal de Arbeidsgeschillenwet
1923, die het instituut der Rijksbemiddelaars
regelt, tien jaren in werking zijn. In deze periode
hebben de Rijksbemiddelaars van iets meer dan
1000 dreigende of reeds uitgebroken arbeidsge
schillen, bijna zonder uitzondering in den vorm
van stakingen, kennis genomen.
Niet in elk van deze geschillen hebben zij een
poging tot tusschenkomst gedaan. De Rijksbemid
delaars zijn. verplicht zich tijdig op de hoogte te
stellen van dreigende arbeidsconflicten door het
verzamelen van gegevens en het vragen van inlich
tingen aan de burgemeesters of aan de partijen.
Eerst wanneer gebleken is, dat het tot een conflict
zal komen en partijen in onderling overleg niet tot
overeenstemming kunnen geraken, plegen de Rijks
bemiddelaars in te grijpen.
In ongeveer 400 van deze 1000 arbeidsgeschillen
hebben zij een bespreking met de partijen gehad
en een poging tot tusschenkomst gedaan. In iets
meer dan 100 van deze gevallen hebben de Rijks
bemiddelaars uit eigen initiatief een voorstel aan
de partijen gedaan, dat beoogde de geschillen op
te lossen. Somtijds is een dergelijk voorstel over
bodig, omdat partijen het voor of tijdens de con
ferentie eens worden. Soms is een voorstel niet
mogelijk, omdat partijen te ver van elkander staan.
De Rflksbemiddelaars plegen terecht bij het
doen van een voorstel de grootst mogelijke voor
zichtigheid in acht te nemen. De Rijksbemiddelaar
Aalberse heeft het eens aldus geformuleerd, dat
men slechts een voorstel moet doen, wanneer
men bij beide partijen 80 pCt. kans meent te hebben,
dat het zal worden aangenomen.
Het spreekt van zelf, dat een dergelijke kans
berekening op een gissing berust.
Dat de Rijksbemiddelaars hun objectiviteit heb
ben weten te bewaren, kan uit de volgende cijfers
blijken.
Zooals ik reeds aangaf, hebben zij in de periode
van 10 jaren uit eigen initiatief ongeveer 100 voor
stellen gedaan. Slechts enkele malen werd zulk
een voorstel door beide partijen verworpen. Onge
veer 20 keer werd zulk een voorstel door den pa
troon verworpen. Ongeveer evenveel keeren door
de arbeiders. In iets meer dan de helft van de 100
gevallen werd het voorstel van den Rijksbemidde
laar door beide partijen aangenomen.
Uiteraard wordt dikwijls de vraag gesteld, hoe
vaak er door tusschenkomst van den Rijksbemid
delaar een succes is bereikt. Het is niet gemakkelijk
op die vraag een. antwoord te geven. De gang van
zaken is natuurlijk altijd deze. Er ontstaat een
conflict. De Rijksbemiddelaar verleent zijn tus
schenkomst. Na een zekeren tijd wordt het werk
hervat. Het causaal verband tusschen de pogingen
van den Rijksbemiddelaar en de beëindiging van
het conflict is dikwijls moeilijk aan te toonen.
Mijn oordeel is gebaseerd op een statistiek, die
is samengesteld door een van de plaatsvervangende
secretarissen van de Rijksbemiddelaars, Dr. Ir. J.
G. Schlingemann en die door iedereen aan de hand
van de jaarverslagen van de Rijksbemiddelaars over
hun werkzaamheden kan worden gecontroleerd.
TJit deze statistische gegevens blijkt in de eerste
plaats, dat het instituut van de Rijksbemiddelaars
m den loop der 10 jaren het toenemend vertrou
wen der partijen heeft weten te verwerven.
De Arbeidsgeschillenwet bepaalt in artikel 4,
dat de bij een geschil betrokken werkgevers of
arbeiders of het bestuur van hun vakvereenigingen
schriftelijk de tusschenkomst van den Rijksbemid
delaar kunnen inroepen. In een eenigszins verzwak
ten vorm gebeurt dat, wanneer zij volstaan met er de
aandacht op te vestigen, dat er een geschil dreigt.
In de eerste drie jaren, dat de wet werkte, werd
er van werkgeverszijde 4 keer de aandacht op ge
vestigd, dat een geschil dreigde uit te breken; in
de laatste drie jaar 29 keer.
In de eerste drie jaren geschiedde dit van arbei
derszijde 7 keer; in de laatste drie jaar 41 keer.
Tot arbitrage of tot het inwinnen van een
bin« dend advies, wat ongeveer op hetzelfde neerkomt,
werd in de eerste drie jaren 4 keer besloten; in de
laatste drie jaren 15 keer.
Van de in artikel 51 van de wet aangegeven
mogelijkheid, dat werkgevers en arbeiders geza
menlijk den Rijksbemiddelaar verzoeken hen bij
te staan bij het treffen van overeenkomsten, is in
de eerste drie jaren 5 keer gebruik gemaakt; in de
laatste drie jaren 11 keer.
Bij het vergelijken van deze cijfers moot men in
aanmerking nemen, dat het aantal gevallen, dat
in deze statistiek is verwerkt, in de laatste drie
jaren anderhalf keer zoo groot is, als in de eerste
drie jaren. Zelfs al brengt men de passende correc
ties aan, dan is de stijging nog verrassend groot.
Moeilijker is de taxatie van het aantal bereikte
successen. Men kan dunkt mij van oen succes spre
ken, wanneer een dreigend conflict door tusschen
komst van den Rijksbemiddelaar werd voorkomen,
of de oplossing van een reeds uitgebroken conflict
door die tusschenkomsb werd bespoedigd.
Volgens de bovengenoemde statistiek kan men
in 53 pCt. van de gevallen van een succes spreken.
In 26 pCt. van de gevallen is de tusschenkoirist vau
den Rijksbemiddelaar mislukt. In 21 pCt. van de
gevallen is liet antwoord op de vraag twijfelachtig.
Laat men de twijfelachtige gevallen buiten be
schouwing, dan is in twee derde van. het aantal
gevallen, waarover men een oordeel kan uitspre
ken, de tusschenkomst van deix Rijksbemiddelaar
met succes bekroond.
Dat is naar mijn meening een zeer bevredigend
resultaat.
Het ideaal, dat de Arbeidsgeschillenwet zoekt te
verwezenlijken, is mijns inziens het volgende.
Partijen moeten het, zonder daartoe door de wet
te worden gedwongen, als een moreelen plicht ge
voelen, niet tot staking of uitsluiting over te gaan,
zonder dat de Rijksbemiddelaar althans een kans
heeft gehad tusschenkomst te verleenen.
De Rijksbemiddelaar moet slechts ingrijpen,
wanneer hem blijkt, dat partijen het onderling niet
af kunnen. Hij moet uitsluitend een voorstel doen,
wanneer hij meent, dat dit bij beide partijen ten
minste 80 pCt. kans heeft.
Partijen moeten het als een moreelen plicht
g-evoelen een voorstel van den Rijksbemiddelaar, als
dat eenigszins mogelijk is, niet af te wijzen.
De publieke opinie moet dat streven bteun.cn.
Dat ideaal is blijkens de hier vermelde gegevens in
deze periode van tien jaren reeds in zeer sterke
mate benaderd. A. C. JOSEPHUS JITTA
Viooltjes
Voortreffelijke
chocolade in den
vorm van viooltjes.
Een specialiteit.
mms
iet op den naam f
De evolutie der
S.D.A.P.
Verwerping van de bestuursvoorstelleu
zou voor de partij noodlottig kunnen zijn".
Ir. J. W. Albarda.
De besluiten van het dezer dagen gehouden
Paaschcongres van de S.D.A.P. beteekenen. een
belangrijke schrede op den weg der evolutie van
de S.D.A.P. van een revolutionnaire partij tot een
partij die zich stelt op de basis van grondwet en wet.
Uit niets blijkt dat zoo sterk als uit het stand
punt, dat de partij inneemt ten aanzien van het
vraagstuk van de ontwapening.
In de aangenomen motie over dat onderwerp
komt dat niet duidelijk aan den dag. Daarin wordt
een oproep gedaan tot den strijd voor de inter
nationale en de nationale ontwapening. Terecht
heeft Het Volk" opgemerkt, dat de kern van de
nieuwe resolutie is te vinden in de negen woorden,
waarmee de coiigresresoluties van 1928 en 1931
worden ingetrokken.
In die oude resoluties werd de nationale verde
diging afgewezen als zelfvernietiging. Uitdrukkelijk
Werd de mogelijkheid open gehouden, dat de partij
eventueel niet zou medewerken aan een mobilisatie
bevel, indien dat bevel oorlogsgevaar zou oproepen
of vergrooten. De beslissing over de vraag, of aan
deze voorwaarde zou zijn voldaan, zou natuurlijk
niet worden genomen door de regeering, maar
door het partijbestuur.
Oe heer Albarda heeft steeds tegengesproken,
dat in die resoluties sabotage werd voorgeschreven.
Dat de moyelijkheid van sabotage van een mobili
satiebevel daarin was opgenomen, kan echter niet
worden ontkend.
Thans zijn die oude resoluties ingetrokken. De
leuze va.ii de nationale ontwapening wordt ge
handhaafd, maar zij is naar het tweede plan terug
gebracht. De internationale ontwapening staat
voorop.
.,Wij moeten trachten," zoo heeft de heer
Albarda het uitgedrukt, langs den weg der in
ternationale ontwapening de voorwaarden te
scheppen voor nationale ontwapening." Erkend
Wordt daarmede, dat deze voorwaarden thans nog
niet vervuld zijn.
Ik ben steeds een tegenstander geweest van
nationale ontwapening, maar met deze formule zou
ik mij kunnen vereenigen. Nationale ontwapening
als gevolg van internationale ontwapening juich ik
van harte toe.
Bovendien heeft de S.D.A.P. in principe de
verdediging tegen luchtaanvallen aanvaard. Er
bestaat, geen enkele reden de verdediging tegen een
aanvaller te beperken tot aanvallen, die van uit
de lucht geschieden. Kn de grens tusschen een
verdedigings- en een aanvalsoorlog is uiterst moeilijk
te trekken.
(Slot op pag. 5)