Historisch Archief 1877-1940
12
De Groene Amsterdammer van 7 April 1934
N o. 2966
Schilderkunst
A. Plasschaert
; 'J'
wij zulk geluk in de Serenade",
musiceerende en naakten en dieren in een
landschap, dat een natuurlijke aan
vulling is van het geluk, door de
figuren uitgedrukt. En het is geen
toevalligheid, dat deze schilderijen,
de meest volledige van Kelder muzi
kale namen dragen;
muzikaal-gecomponeerd zijn kleuren en vormen tot
een rijk Unisono. Daarnaast vinden
wij een paar portretten in olieverf en
in rood-krijt, die ge de ontspanningen
zoudt moeten noemen tegenover de
muzieken. Die portretten, in welke
Kollwltz, Kelder en
Nieuwenkamp In Kunstzaal Kleykamp
Drie zeer verschillende
tentoonstajlingen vullen, het witte huig
der Kleykamps. Kathe Kollwitz'
graphJBch werk is toch een ge
tuigenis eerst van sociaal gevoel,
daarna van algemeen menschelijk
gevoel. Het laatste is natuurlijk, het
grootst; elk dogma, elk sociaal dogma
brengt van zelve beperkingen mee;
het maakt nzijdig; het verheft het
eene, het stoot het andere zoo diep
mogelijk neer. Het falsifieort in ieder
mensen bepaalde psychi
sche aandoening het
is 'een
klasse-psychalogie, dte steeds verarmt.
Iedereen kan
langzamer' hand dat zien bij Kathe
Kollwitz; de vroegere
"Werken hebben iets kunst
matigs tegenover de laat
ste; iets benepens,
moed?^illigs tegenover die
laatste, die voorstel
lingen zijn der daden van
de primaire Instincten.
Ik heb u daarvan reeds
zoo menigmaal een ka
rakteriseering gegeven,
dat ik die niet nog eens
zal herhalen; ik, wil alleen
nog eens u zeggen, dat
het werk van [Kathe
Kollwitz, het laatste, on
middellijk uit het Hart
ontstaat, het meest roe
rend en blijvend roerend
is. En daartusschen is
zeldzaam verteederend
haar weergave der kinde
ren en soms schrikkelijk
daarbij de woede of wan
hoop der Moeder, die
een kind verloor. De
grootste aanklacht, een
niet te stillen en niet fe
weerstane, aanklacht te
gen de maatschappij, is
het L3ed der kinderen,
z\j het de kwelling door
het gebrek, door het ge
brek; zij het de geeste
lijke mishandeling door
het oekonomisch samen
stel, dat de maatschappij Wordt ge- * materie ook uitgevoerd, geven ook
gaarne den afgebeelde niet in een
hevige actie, maar liever in een
tosuit, vinden wij in zijn schilderwerk
meer den handwerksman, dan den
kunstenaar. Ileele gebieden van den
geest liggen toch bezijden het werk,
dat wij hier zien; vele ontroeringen
bleven onvermoed in dit werk, zoozeer
onvermoed, dat wij wel kunnen zeg
gen, dat zij in den graphikus en meer
nog in den schilder niet aanwezig zijn.
Dat is dus een onoverwinnelijke
armoe.
De schilderijen zijn voorstellingen
van landschappen in zoo geheeten,
wat-verouderden, decoratieven stijl.
Die decoratieve stijl" beteekent niet,
dat de werkelijkheid van zijn details
werd overwonnen en dat de verschij
ningen grootsche innerlijke, eenvou
dige vertolkingen werden, waar in de
weinige kleuren en in de weinige
lijnen alle kleuren en alle details als
geheime verrijkingen zijn aan te
voelen; het beteekent hier, dat een
Jeanne Bieruma Oosting
Tentoonstelling van Lier
nosmd. Wanneer ge even wilt
badenken, dat elke actie, ook in het geeste
lijke, een gelijke reactie wekt, dan stand, dien ge den toestand van het
is duidelijk dat de ellende en pijn
der kinderen gewroken moet worden
op wie daarvan de vervloekte oor
zaak zijn, wiens Zonde dat is. En
?Wat die klacht der kinderen
hartebijtender ons maakt, is de stilte daar
rond, de eenzaamheid daar rond, die
ook om alle groote misdaden is. Dit
maakt het goede Werk van Kathe
Kollwifcz ons en zonder pathos (hoe
valsch is wel het pathetisch gebaar!)
eenvoudisj-Weg en innig ons duidelijk.
Het schijnt mij daarom toe, het is
daarom mij onmiskenbaar zoker, dat
de vo3ratellingeu met kinderen on van
kinderen bij Kathe Kollwitz, van de
dro3vigo en zeldzamer van die
boginuen te lachen, in alle argeloosheid
haar groot maken.
Dj badoaling, di3 ga vindt in hot
Werk van Kelder, is die der schoonheid
«n de verschijningen to heffen boven
.alle wi333ling. Het is een wijze van
het geluk te zosken en Wij waten (vele
schilderijen bawaïen het eeuwan lang
bepcinzen en van het zachtkens
staren moet noemen, dat beteekent
dus, dat de daden, do uiterlijke, ver
meden zijn, en dat de innerlijke ge
schieden achter de oogen, die als
scherm gezel worden voor die daden
nog.
De minste werken, gerekend naar
psychologische waarde, zijn de werken
van Nieuwenkamp, Dezo graphikus,
van Wezen een graphikus. heeft zich
hier tot schilderen gezet. Het is voor
graphici steeds een gevaarlijk be
ginnen; er kan toch uit blijken, wat
den etser en den stoenteekeriaar zelf
misschien niet volkomen helder is,
dat in zwart en wit zich uiten een
dwingende noodzaak hem is, en
waaruit hij zich door zijn wil alleen
niet kan bevrijden; het kan een ijdel
voornemen zijn voor zóó eenan op een
dag zich te zetten tot schilderen. Het
is allicht dat voor Nieuwenkamp.
Zonder in zijn graphisch werk ooit
vol Werkelijke diepten te zijn
(evenreeds) hot is een. mogelijkheid het min als Veldheer dat ooit was), dat
geluk te vinden. Ongetwijfeld vinden wijzen hier opnieuw zijn teakeningen
gewilde grootgaande lijn en een gewild
eenvoudig kleur-complex de waar
heden van den epischen stijl alleen
voor den oppervlakkige vervangen.
Daaruit ontstaan eentonige omlij
ningen van bepaalde groepen der
Werkelijkheid (nooit is de werkelijk
heid op een edel plan gebracht) en
daardoor ontstaan hier gedeeltelijk
die kleuren, zoo geheeten
vlak-gehouden, die allen diepen klank missen.
Het Hart is in deze werken afwezig.
Ook de kleur, als zuiver-klinkende
toon wordt hier gemist. Een bepaalde
handvaardigheid wordt hier aange
troffen, een bewijs van vlijt en ijver
maar nooit een rijkdom, een trillende
rijkdom, die eens en voorgoed ons
aangenaam verwondert, ons teeder
verrast, of ons als een orgeltoon door
heel ons wezen klinkt. De kleur bij
Nieuwenkamp, ik herhaal het, bij den
graphikus Nieuwenkamp kan niet
alleen de beschreven armoede
vertoonen, zij kan het niet-fraaie dichtbij
naderen en soms kan zij niet anders
zijn dan niet-zuivcr.
(re ziet: er is in deze drie plastische
kunstenaars verscheiden genoeg; daar
door zijn zij voor dun beschouwer
leerzaam.
Bioscopij
L. J. Jordaan
(Slot pag. il)
De gevaarlijke liefhebberij van de
seriefilm-fabricage brengt zoo haar
nadeelen mee en is waarschijnlijk in
niet geringe mate verantwoordelijk
voor ons licht gevoel van onbehagen,
wanneer wij merken dat het alweer
zoo laat is.
Op zichzelf verdient de film dit
lot niet. Zij is habiel, met zorg en
liefde gemaakt en daarbij van een
smaakvolle soberheid. Het beste is
stellig de aanvang met de
beurskrach van '29 een treffende, be
wogen inzet, vol leven en scherp
geobserveerde détails. De door de
debacle getroffen specu
lant, d ie automatisch zijn
schoenen laat cleanen
voor hij zich in het
toilet voor het hoofd
schiet en vooral de
waarlijk voortreffelijke
cocktail-instuif met de
prachtig volgehouden
sfeer van
elegant-bedwongen paniekstem
ming, doen de verwach
tingen sterk spannen.
Onwillekeurig denkt men
aan het uitstekende boek
van Allen, waaraan deze
film ontleend heet te
zijn. Het blijkt echter al
spoedig, dat de ietwat
sentimenteele liefdeshis
torie, waarbij de oorlog
en de financieele debacle
slechts een fc vluchtige,
incidenteele rol vervul
len, in wezen niets te
maken heeft met de
boeiende, indringende
sociale studie welke de
hoofdredacteur van,,
Harper's" onder dien titel
publiceerde. Van ,,the
attempt to teil the
story of what may be
considered a d i s t i n o t
era in American
history: the «'leven years
between the end of the
war and the
stockmarket pariic" gelijk
Allen y.ijn boek annon
ceert, is niet veel over
gebleven. En daarmee
vervalt do belangwekkende drama
tische achtergrond, waartoe een ver
beelding der feiten zoo rijkelijk
aanleiding gegeven had.
Wat overblijft zijn de zuiver per
soonlijke perikelen van een amoureus
misverstand, dat op de interventie
van den oorlog na, in iederen tijd
zou kunnen plaats grijpen. Een ge
schiedenis gelijk gezegd sober
en met smaak verteld, zij het wat
kil en objectief. Ik weet niet hoe het
komt.... maar het wil voor mijn
gevoel in die pompeuse ruimten
maar niet warm worden, ondanks de
verdienstelijke uitbeelding der hoofd
figuren. In hoofdzaak zal dit wel
liggen aan Margaret Sullavan, die
met alle respect voor haar distinctie
op geen stukken na tegen de hoofdrol
opgewassen blijkt. John Boles, als
altijd wat zoetelijk en gelikt van
uiterlijk, is niettemin een rustige en
sterke tegenspeler, die de situatie op
menige plaats redt. Curieus is het
wederzien van lleginald Denny in
c>en bescheiden bij-rolletje.... een.
veolbeteeketiend sic transit !"