De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 7 april pagina 13

7 april 1934 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Vragen des tijds Henrik Scholte De eerste de beste - Einde lijk alleen - Aanpakken, een, twee, bup - Mannen in bet wit - Rassen. F Sinds eenigen tijd kan men niet meer van Zsittheater" spreken in dien zin, dat een ver klaarbare afkeer van de ijle regionen der littera tuur eh vooral een wrevel ten aanzien van het psychologische milieu (waarvoor de tijd van den toeschouwer te kostbaar en de techniek der replieken te scherp en te snel geworden is) auteur en acteur dreven in de armen der journalistiek, ?onder het vaan der actualiteit en naar een tekst in oppervlakkige, doch goed-zittende headlines. Maar Z3ittheater" is in ruimeren zin geworden elke poging tot vernieuwing van het verloren gegane contact tusschen den man op het tooneel, die u iets wil doen gelooven en den man in de zaal, die niet meer gelooft. Nadat het expressioTiisme, dat als de laatste strooming" in het tooneel beschouwd kan worden in dien zin, dat tusschen speler en toeschouwer een tijd lang .gemeenzaam naar iets gestreefd werd, uit-ebde ?en reeds lang tot formalistisch foefje en tenslotte revue-truc verstarde, zijn de laatste banden jn h^t tooneel en zijn publiek zoo radicaal verscheurd,^dat^de actualiteit" van het reper toire gerekend wordt naar die incidenteele pogin gen, die soms met den moed der wanhoop con trasten trachten te overbruggen en op eigen gelegenheid een contact trachten te herstellen, waarvan het leven van het theater afhangt. .?Zïittheater" is thans elk manhaftig experiment, 'dat met voorbijgaan van alle oude zekerheden, het roer omgooit en zich tracht in te stellen op een fundamenteel nieuwe en bitter weinig zekere verhouding van acteur en publiek. De Amsterdamsche Tooneelvereeniging, waar aan men ondanks een vaak minder gelukkige, of laat ons zachter zeggen: minder dankbare keuze der stukken den lof niet onthouden kan, telkens weer deze nieuwe perspectieven op te zoeken, heeft het thans geprobeerd met een dier tooneel-allegorieën, die van de bestaande verwijde ring tusschen acteur en toeschouwer uitgaan en door middel van een betoog en van een stuk-in een-stuk een praemisse trachten te scheppen, waarvoor dan eigenlijk een later volgend tooneelstufc eerst de conclusie zou zijn. M. a. w. het plaatst het publiek op de schoolbanken en wil aanschouwe lijk onderwijs geven, min of meer met lantaarn plaatjes. Het leven zegt Monckton Hoffe, de schrijver van Many Waters", alias De Eerste de Beste" is zelfs en juist in doodgewone menschen, die naar den schouwburg of naar de bioscoop gaan om den sleur van dat leven met een klatergouden wenschdroom van ver-afliggende illusies te dooden, zóó dramatisch geweest, dat .4k-,-u kan aantoonen, dat gij liegt wanneer g'j zegt dat er niets in uw leven was, dat niet tot onderwerp van een tooneelstuk zou kunnen dienen. En inderdaad: de eerste lantaarnplaatjes, die hij toont, hebben ten volle die onzegbare, teere bekoring vau geïroniseerde alledaagschheid, die ook de gewoonste dingen aanraakt en bizonder maakt. Een vrijerijtje, een trouWpartijtje.... Doch dan gooit Monckton Hoffe zijn eigen glazen, c. q. zijn eigen lantaarnplaatjes in en in plaats van een speelsche kaleidoscoop, waardoor wij ons meenen met de trivialiteit van het gewone leven te kunnen verzoenen, verschijnt een zware oude boeman ten tooneele: drie bedrijven melodrama tische opeenhoping en de planken kraken van de misère, die erop gespeeld wordt. Zoo -kan het leven zijn, ongetwijfeld, en de naturalisten hebben vijftig jaar lang al hun best gedaan om dat te betoogen. Maar dat betoog wilde Monckton Hoffe oorspronkelijk niet houden. Immers beter bewijs, waarom de menschen gelijk de oude menschen in het stuk, wier leven retrospectief wordt afge draaid met reden vrijkaartjes vragen voor revue en operette, had hij dan niet kunnen leveren. Eerlijk gezegd, het schijnt dan ook, dat er met het stuk in de Nederlandsche*vertooning iets gebeurd is en dat in den oorspronkelijken tekst de tooneelschrijver, die thans met een lange en half-zachte tirade over het" leven eindigt, niet maar zoo voetstoots gelijk krijgt. De vertooning had echter te over, wat het etuk te kort kwam. Onder van Dalsum's regie werd andermaal een dier ronduit brillante proef stukken van breed en zuiver tooneel geleverd, waarmee wij dit jaar door de Amsterdamsche Tooneelvereeniging, die haar kracht zoekt in eenzijdigheid, verwend zijn. Cruys Voorborgh, die helaas het tooneel gaat verlaten, scheen nog eenmaal in volle glorie te willen bewijzen tot welk een superbe virtuositeit z^'n krachtig naar voren geschoten talent in staat is. Zijn oude en ook zijn oud-wordende man behoort tot het beste karakterspel, dat men de laatste jaren op onze planken zag en zijn jonge tafereelen hadden samen met Charlotte Kohier, die vooral bier het innigste en teerste van haar rol gaf, een zoo zuivere charme, dat men er de later volgende zwarigheden, hoezeer ook voortreffelijk geregisseerd en door menige figuur even voortreffelijk gespeeld, dubbel om berouwde. Voor het Centraal Tooneel was de gelukkige vondst weggelegd van een stuk, dat op merk waardige wijze de elementen vereenigde van een waarlijk gloednieuw en boeiend repertoire. Van de jongste Amerikaansche film heeft dit stuk, Men in White" van Sidney Kingsley, het zuinige, maar welbewuste gebruik van woord en sentiment ge leerd. Het omzeilt de trieste uiteenrafeling van het oude pièce a these en laat het achterland"' der figuren onbesproken, doch tegelijk zóó klaar als op den bodem van diep, helder water, dat geen facet aan een karakter ontbreekt en onnoemelijk veel gebeu ren kan en doorleefd wordt, alvo rens met een slottirade, die in zich zelf te kort en kernach tig gehouden is om in den ouden moraaltoon te verval' en, dit heftige en snelle drama uit de mediDe eerste de beste" Het bruidspaar: Cr uys Voorberg h en Charlotte Kohier Rechts: bode Sternheim :^ sche wereld ten einde is gespeeld. Het drama zelf doet daarbij minder ter zake, het komt logisch voort uit een ten volle geslaagde synthese van dat eene witte en tragische huis, waarvan negen schijnbaar toevallige tafereelen het symbool op den achter grond vormen: het hospitaal. En als symbool van dat hospitaal de harde en niettemin innige en groote figuur van den leider, die alles opoffert aan dat eene doel, ? zonder pathos te helpen waar overal zijn hulp wordt gevraagd. De conflicten van dit moeilijke ambt" met die van het persoon lijk leven vormen den inzet van het drama, dat een drama van vele levens geworden is. Toeschou wers, die bij voorkeur geestelijk herkauwen, zullen wellicht door de vaart van het stuk verrast zijn en de breede en m.i. vrijwel feilloos gedane greep ook tevens vlak en bioscoopachtig noemen. Ik heb echter zelden een stuk gezien, waarin n detail, n repliek kervender oen figuur afzondert en tot drager van een idee, een ideaal, of een complete tragedie maakt. En de voorstelling onder Laseur's regie en gespeeld door een groep intelligente tooneelspelers is voor mij in haar beheerschten rijkdom en gespannen harmonie een evenement van een per slot van rekening dan toch zeker niet onbelang rijk seizoen geworden. In mise-en-sc''ne <>n regie leefde dit ziekenhuis, als ging ons oog gelijk een camera door vele ver trekken tegelijk en toch woog juist de intense spanning en het raffinement van den dialoog tegen de gedachte aan een ten. tooneele gebrachte film op. Joari liemmelts speelde als de jonge dokter een scherpe, ontroerende en in al zijn eenvoud groote rol, een waarlijke hoofdrol, al scheen die van Tourniaire als de oude dokter mij meer als zoodanig bedoeld, doch onder Tourniaire's handen bleef zijn Dr. Hochberg wat mat en al te uitsluitend'op rou tine gespeeld. Ook hier overigens, evenals bij de Amsterdamsche Tooneelvereeniging, een bezetting van den. eersten rang, inet ('or Herrnus, Bie Gilhuys, Mary Uresselhuys en Cees Laseur als uitblinkers. Slot op pag. 15 Mannen in het Wit". Mary Dresselhuys, Cees Laseur, Joan Remmelts. De patiënte: Kestie Röhmer

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl