De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 7 april pagina 5

7 april 1934 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

NO. 2966 De Groene Amsterdammer van 7 April 1934 Boekbespreking De evolutie der S. D. A. P. De Praal- en Plaat-serie onder leiding van R. J. Goddard, uitg. Fa. O. W. den Boer, Middelburg. Aan de titels van de in deze serie verschenen deeltjes wist ik onmiddellijk dat hun uitgever een uitstekend kenner moet zijn van onzen tijdgeest. Heel zuiver zag hij in dat deze voor de uitingen van hooger cultureele orde nauwelijks eenige be langstelling over heeft maar daarentegen sterk is afgestemd op die der practisch-sociale] cultuur. Hij besefte dat techniek en sport en top-prestaties op beider gebied de dingen zijn waarvoor men" tegenwoordig warm loopt. Daarbij onderscheidde hij scherp de twee toonaangevende maatschappe lijke stroomingen: de steeds meer-veld winnende democratie en het oplevende nationalisme met de hieruit rechtstreeks voortkomende jeugd beweging. D.w.z. de zin voor organisatie bij de jongeren al naar gelang van hun drijfveer meer of minder militair getint. Dank zij splijtzwam en sektegeest tellen wij in ons land een onnoemelijk aantal sport- en jeugdorganisaties, die even zoovele rivalen zijn. En men moet werkelijk bewondering hebben voor de han digheid, waarmee bij het vaststellen van de te be handelen onderwerpen werd ontweken aan het gevaar van partijdigheid. Uit de verschillende be wegingen een keuze doen kan slechts naijver kwee ken en bovendien den verkoop benadeelen. Daarom volgde men de wijze methode van ,,de groote lijn", bekende geen kleur maar behandelde de kern van alle bewegingen, n.K in den vorm van eenige der meest bekende prestaties. Zoo ontstonden de boekjes: De Padvinders", a. h. w. de belichaming van de totale jeugd-beweging, en De Vierdaagsche". Een ander deeltje Nationale Sportfiguren", is een gecombineerde speculatie op het nationale gevoel en de sportaanbiddiug. ' * * * Wie zich de luxe aspiraties veroorloven kan van een vliegtocht naar Indië, vindt in ,, Amsterdam Batavia per K. L. M." een beschrijving van al de genietingen die zoo'n reis biedt. Eenigszins dieper gaande dan deze vier is het boekje van Mevr. Dr. E. v. d. Ven-tenBeusel: De Volksdans herleeft". Doordat de schrijfster terug gaat tot de Middeleeuwen kreeg dit werkje een populair wetenschappelijk karakter. Jammer ge noeg werd het in hoofdzaak een reclame voor het Ned. Centraal Bureau voor Volksdansen te Ooster beek, waarvan Mevr. v. d. V. de leidster is. Een zekere voorliefde voor de K.K.-volksdansen is voorts onmiskenbaar in haar werk. Niet alleen rechtstreeks, maar ook in de geringschatting voor de organisaties van andersdenkenden komt dit tot uiting. De kwalificatie inférieur" waarmee de dansen der A. J. C. betiteld worden is ongetwijfeld misplaatst en kan slechts toegeschreven worden aan persoonlijk-vijandige, anti-socialistische ge voelens, van de schrijfster. Desondanks bevat het boekje genoeg wetenswaardigs om als studie materiaal nuttig te kunnen zijn. Een groote aantrekkelijkheid van al de boekjes zijn de talrijke afbeeldingen die de tekst ver luchten. Totaal afwijkend van de aard der vijf andere is het zesde deeltje, waarvan Cornelis Veth de schrij ver is. Men zou er uit kunnen afleiden dat Veth zich oud voelt worden. Of is het niet een typeerend oud-wordings" verschijnsel zich met een lichte zucht te verdiepen in het verleden en zooals Veth deed zijn herinneringen te verzamelen onder den titel: Die goede oude tijd"? Ofschoon een zekere sentimentaliteit aan het boekje niet valt te ontzeggen, toch is dit niet de grondtoon er van. Zoowel in den tekst als in de onderschriften der illustraties beschouwt Veth het verleden door zijn bekenden ironisch humoristischen bril. Moet ik het zwakke punt van dit boekje noe men, dan zou dat zijn dat er m.i. wat te veel aan dacht in gewijd werd aan de ouderwetsche modes. Kapper Coiïjn: Mooi weertje, meneer Albarda!" Hoe vermakelijk ook, toch is dit weleen eenigszins goedkoope" manier om te trachten den inhoud aantrekkelijk te maken. Het lijkt mij dan ook niet verstandig gezien, dat een dezer foto's op den band werd gereproduceerd. De moderne mensch leeft te snel en zijn denken wordt te zeer beheerscht door de dingen van dezen tijd, dan dat zoo'n prentje van een bedeesd lachende juffrouw uit 18-zooveel zijn verlangen naar nadere kennismaking met 't boekje zou kunnen opwekken. De eigenlijke waarde kreeg dit w.erkje door de reproducties van teekeningen van bekende teeke naars. Zoo vindt men er een 4-tal van wijlen Albert Hahn, w.o. zijn beroemde: Abraham de Geweldige", voorts is Steinlen vertegenwoordigd, en (natuurlijk !) de Simplicissimus van voor den oorlog, ook van Phil May, een hier zoo goed als onbekende jong gestorven Engelschman, zijn er eenige reproducties. Alles bijeengenomen is dit een serie boekjes, die met leuk" eigenlijk het zuiverst gekwalificeerd zijn. Of deze eigenschap de prijs van ? 1.45 por deeltje rechtvaardigt, meen ik te mogen betwijfe len. De tijdsomstandigheden schijnen mij een be letsel daarvoor. Als ik deze serie een kans op succes geef, dan is dat omdat zij in haar oppervlakkig wezen geheel voegt in het kader van onzen tijd. WYBO MEYER. De evolutie der S.D.A.P, (Slot van pagina i) Terecht heeft Ds. Banning uitgeroepen, dat thans door de S.D.A.P. de verdedigingsoorlog is aan vaard en dat het onderscheid tusschen verdedi gingsoorlog en aanvalsoorlog volledig illusoir is. En met niet minder recht kon Mevrouw PothuisSmit verklaren dat dit geen nationale ontwapening meer is, althans niet in den zin, dien men daar tot dusverre aan heeft gegeven. Niet uitsluitend ten aanzien van de landsverdedi ging is deze evolutie van de S.D.A.P., die ik van harte toejuich, van de grootste beteekenis voor wat betreft het legale karakter van die partij. De regeering heeft in den laatsten tijd tegenover de ambtenaren, die lid zijn van de S.D.A.P., een bijzonder standpunt ingenomen. Die ambte naren konden niet werkzaam zijn aan het Departe ment van Defensie, noch bij de inrichtingen, die onder dat departement ressorteeren. Dat standpunt was volkomen juist. Zoolang men niet met zekerheid kon weten, dat men op deze ambtenaren in geval van mobilisatie kon rekenen, konden zij niet gehandhaafd worden. ? ' Die onzekerheid is thans weggenomen. Zal de. regeering daaruit niet de consequentie moeten' trekken, dat de ontslagen ambtenaren weer in dienst kunnen worden gesteld? Het lijkt mij logisch uit het aanvaarde stelsel voort te vloeien. A. C. JOSEPJIUS JITTA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl