Historisch Archief 1877-1940
12
De Groene Amsterdammer van 14 April 1934
N o. 2967
«tl
IK
Plaats voor jonge intellectueelen Het proces-Onnes
i
E./
f*
f
? Overigens behoort bedacht te worden,
dat een op ruime schaal toegankelijk
hooger onderwijs van de grootste waarde
is voor de volksgemeenschap." (Minister
Marchant in zijn M.v.A. aan de 2e
Kamer inzake de Onderwij sbegr. '34).
Een aanzienlijk aantal intellectueelen verkeert
reeds in benarde omstandigheden. Overal, ook in
de volksvertegenwoordiging, blijkt men beducht
voor de vorming van een intellectueel proleta
riaat", een omvangrijke groep van menschen die
buiten de voortbrenging staan, ondanks hun vol
tooide -wetenschappelijke opleiding. Wél te onder
scheiden van halverwege gestrande
quasi-intellectueelen.
De kwestie is vooral belangrijk omdat de pro
ductie van intellectueelen met academische en
daarmee gelijkwaardige ontwikkeling- nog jaren
lang onverminderd zal voortduren.
Beperking der opleiding komt te laat t.a.v.-hen
die reeds studeerende zijn, heeft pas uitwerking
na zes, zeven jaar, de gemiddelde duur eener
"wetenschappelijke studie.
Zelfs het (overigens volstrekt verwerpelijke)
paardenmiddel van verzwaring der examens zal
zeer weinig baten: Men blijft studeeren, verzwaarde
examens ten spijt. Een halverwege afgebroken
studie heeft geen waarde, een opleiding in andere
richting (welke?) kost óók tijd en geld.
Vorming en' gestadige groei van een intellec
tueel proletariaat" is bij de huidige geringe vraag
naar wetenschappelijke werkers onvermijdelijk.
De kans op een betrekking vermindert snel met
toenemenden leeftijd. De goede jaren" zijn gauw
voorbij, men is spoedig te oud".
Ook wanneer de toestand over eenige jaren iets
beter mocht zijn geworden zal men bij voorkeur
niet een beginneling" aanstellen, die de 30 ge
passeerd is, mede wegens pensioenverplichtingen.
Wie zich niet spoedig zelfstandig kunnen maken
zullen geleidelijk, voor henzelve vrijwel ongemerkt,
verworden tot maatschappelijke schipbreukelingen.
Een groote menigte verstandelijk goed ont
wikkelde, maar van de maatschappij vervreemde
wanhopigen zal een hoogst ongewenscht element
in ons volk vormen.
Reeds deze negatieve overweging is voldoende
aanleiding om met alle macht naar een bevredi
gende oplossing te streven.
Maar daarnaast staan nog andere overwegingen
van meer positief karakter.
Laten die intellectueelen, die uit vrije verkiezing
studeerden, zélf hun positie veroveren en zélf hun
?waarde voor de gemeenschap aantoonen, zal men
zeggen; wie niet slagen zijn intellectueelen" van
onvoldoend gehalte en overbodig voor de samen
leving.
Ja, die verzuchtingen over het dalend peil der
hedendaagsche afgestudeerden !' Men idealiseert
nu eenmaal graag den,,goeden ouden tijd". Ook zijn
<le studenten niet langer de ongewone verschijnin
gen van vroeger; velen komen uit minder kapitaal
krachtige kringen, en dit alles schijnt bevorderlijk
voor de meening dat hun gehalte achteruit gaat.
De moeilijkheid zit echter niet in een daling van
liun gehalte, maar in de stijging van hun aantal
OLS
VV itte
Cuerry Brandy
.M-enthe Glaciale
Cura9ao Brandy
Koopt Nederl. fabrikaat!
n in de op vele gebieden sterk ingekrompen vraag.
Academische studie is een onderneming op langen
termijn. Wie kon den ontwrichten toestand der
maatschappij voorzien toen hij begon te studeeren
uit vrije verkiezing"? Is het af te keuren', dat men
ondanks de moeilijke tijden de studie niet opgaf?
Tenslotte, ook in de z.g. vrije beroepen is het
welhaast ondoenlijk zélf een positie te veroveren,
nu het nog beschikbare werk onverbiddelijk wordt
samengetrokken op de steeds slinkende groep
dergenen, die hun plaats reeds veroverd hebben.
Verre van de werklooze intellectueelen te
stempelen tot minderwaardigen en overbodigen,
moet alles worden beproefd om hen te doen deel
nemen aan opbouwenden arbeid.
Zij willen hard werken, begeeren geen steun"
of gemakkelijke baantjes, maar wel een werkkring
die hen in staat stelt eindelijk op eigen beenen te
staan. Slechts als zelfstandige staatsburgers kunnen
zij de volle maat van hun krachten geven.
Het is zaak te onderzoeken of er plaats is voor
wetenschappelijke werkers bij handel, nijverheid,
reclame, uitgeversbedrij f, verkeerswezen, film,
sport, sociaal werk, waar zulks tot dusver in
beperkte mate voor slechts enkele categorieën
van intellectueelen het geval was (zie b.v. het art.
Werkverruiming voor Biologen" door Dr.
Schuurmans Stekhoven in het Vakblad v. Biologen van
Maart j.l.)
Een ernstig beroep worde in deze gedaan op de
leiders van particuliere en overheidsbedrijven. Bij
de beoordeeling van de geschiktheid der jongeren
is hun ontwikkelde wetenschappelijke zin en
initiatief van meer gewicht dan hun maar al te
vaak voor een groot deel npractische
vakgeleerdheid.
Naast positieve Werkverruiming zal het onver
mijdelijk blijken een aantal thans nog werkenden
met of zonder hun goedvinden geheel of gedeel
telijk te ontlasten van hun taak.
Allereerst hen die de opbrengst van hun be
trekking niet noodig hebben om een zelfstandig
bestaan te voeren, met name gehuwde vrouwen,
wier echtgenoot een behoorlijk inkomen heeft, en
degenen die vol Indisch of ander pensioen genieten.
Thans is de tijd gekomen hun betrekkingen te
doen vervullen door jonge menschen, die een be
zoldigde werkkring bitter noodig hebben. De bittere
nood behoort den doorslag te geven.
Voor hen wier plaatsen door jonge krachten
zouden worden ingenomen is wel werk van andereu
aard te vinden, b.v. het onbaatzuchtig dienen van
liefdadige instellingen.
En voor zoover het hier gehuwde vrouwen
betreft, wil ik de oplossing van het vraagstuk graag
aan den lezer overlaten.
Heeft de werklooze jeugd het recht, zich op
deze wijze met particuliere inkomens te bemoeien?
Ja, omdat zij er is ! Die jonge menschen hebben
de plicht van hun leven iets te maken en daarom
het recht zich te bemoeien niet slechts met deze,
maar met nog vele andere aangelegenheden.
Ten aanzien van z.g. nevenbetrekkingen gelden
soortgelijke opmerkingen.
Naast den veelomstreden maatregel van ver
korting van werkdag en werkweek is er dan nog
voor vele beroepen mogelijkheid van Werkver
ruiming door vervroegde pensionneeriiig.
Voor elke categorie van intellectueelen vertoonen
de hier geschetste moeilijkheden en mogelijkheden
weer andere aspecten.
In het bizonder vraag ik de aandacht voor de
belangrijke groep van hen, die zich hebben voor
bereid tot het ambt van leeraar bij het gymnasiaal
en middelbaar onderwijs.
Hun beroep is geen vrij beroep. Van alle intellec
tueelen zijn zij het meest aangewezen op mede
werking van de overheid.
Op het voor hen aangewezen arbeidsveld wordt
de werkgelegenheid geweldig ingekrompen; liet
einde is nog niet in zicht. De aantallen sollicitanten
voor de steeds spaarzamer voorkomende vacatures
bij het M.O. geven een duidelijk beeld van don
noodtoestand. Voor de exacte vakken is 00 a 70
regel, zelfs voor beginners-betrekkingen. En daar
de in ruime mate beschikbare wachtgelders be
grijpelijkerwijs voorkeur genieten, zijn do vooruit
zichten voor de jonge leerkrachten kortweg
hopeloos.
Zonder op het geding vooruit te loopen, zonder
in 't minst partij te kiezen voor of tegen den
verdachte, moet men toch erkennen, dat het pro
ces-Onnes maar een zonderling schouwspel op
levert.
Nadat de vroolijke Onderwöreld" daar eenigen
tijd gespectakeld had en een onmiskenbaar
vroolijken noot gekraakt in de strenge en grauwe
sfeer van Justitia, kwam de ernst des levens
in de gedaante van de heeren Onnes en Koning,
resp. als Verdachte en Kroongetuige". Maar
heel serieus scheen het spel ook toen niet, wel
nijdiger, gespannender, kwaadaardiger. Een presi
dent, die blijkbaar zenuwachtig was, een Officier,
die het nog erger was en ietwat benauwd, dat zijn
aanklacht hem ontglippen zou, beiden telkens
in weinig verheven ruzie met beklaagde en
advokaten, die hunnerzijds weer de getuigen
beruzieden. Een eindeloos uitspinnen van wat den
simpelen toeschouwer wel onnoodige malle détails
moet toeschijnen. Allerlei menschen die van
alles komen beweren, dat niet ter zake doet
en rustig wordt aangehoord en zelfs uitgelokt.
Dan bij de getuigenissen a décharge een nog
feller opvlammen van animositeit bij den presi
dent, bij het O. M. vooral, welke den getuige
haast niet aan 't woord laat komen en meer
dan eens de tusschenkomst der verdediging
noodig maakt om eenig tegemoetkomend geduld
te verzoeken bij een verhoor, dat inderdaad
heel vreemde politioneele toestanden blootlegt
en tevens het geval zeer verduistert... . Dit
alles en nog meer maakt niet bepaald den indruk
van koele bezonnenheid en rustige onpartijdige
overweging die men voor een crimineel geding
Wenschelijk zou achten, en doet ons, het publiek,
eenigszins verlangend uitzien naar de behandeling
dezer ingewikkelde zaak in hooger beroep, die
in dit verward struikgewas van meeningen en
getuigenissen zal weten te snoeien en veel ver
warring tot klaarheid brengen. Deze instantie
maakt meer den indruk van een weinig voorbe
reide conferentie of wel van een rumoerige
partijvergadering, waar allen door elkaar heenspreken
en de leiding veel te wenschen overlaat".
F. C.
Teneinde hun goed recht op betaalden arbeid
zoo krachtig mogelijk te bepleiten hebben zij
onlangs een vereeniging opgericht die natuurlijk
met haar 270 leden nog bij lange na niet allen
omvat voor wie Werkverruiming bij het M.O. een
levensbelang is. Hoewel ook voor deze menschen
allicht werkmogelijkheid bestaat op ander gebied
blijft de meerderheid aangewezen op het onderwijs.
Maar daar behooren zij, die studeerden om leeraar
te worden, onvoorwaardelijk voorkeur te hebben
boven personen wier opleiding niet aansluit bij de
behoeften van het onderwijs (wachtgeld trekkende
officieren in het bizonder).
Ten Departemente van Onderwijs wordt thans
gewerkt aan de vervroegde pensionneering van
leeraren.
Ook de belangen van het onderwijs zullen
daarmee zijn gebaat: het is nu eenmaal niet
gewenscht, dat leeraar en leerling al te veel in
leeftijd verschillen. Gaarne verwijs ik in dit verband
naar het redactioneele art. Werkloos Intellect"
iri het Maart-nummer van De Gids".
De opmerkingen over gehuwde vrouwen,
pensioentrekkenden on nevenbetrekkingen gelden, met
volle kracht voor het onderwijs.
.Rigoureuze toepassing van wettelijke beperkende
bepalingen t.a.v. privaat- on avondonderwijs is
dringend geboden.
Voorts is reeds menigmaal betoogd dat een 32 a
30-tal leerlingen por klas, zacht gezegd, niet bevor
derlijk is voor deugdelijk onderwijs. Verlaging van
dit aantal stuit op financieele bezwaren, maar zou
en op onderwijskundige gronden n als Werkver
ruiming hoogst gewenscht zijn.
Tenslotte, werkelijke uitbreiding van het M.O.
moge thans utopisch zijn om firiaiicieele redenen,
zij is dit zeker niet uit den aard der zaak. Hierbij
bedoel ik met M.O. niet zoozeer natuurweten
schappelijk georiënteerd voorbereidend hooger
onderwijs, dan wel een .Middelbaar Onderwijs,.dat
eind-onderwijs beoogt te zijn waarde voor de
volksgemeenschap."
P. COENHAAD.