Historisch Archief 1877-1940
^ADVOCAAT
Hij. is der zwakken stut, der zondaars toeverlaat
Is daar een schooner ambt dan 't ambt van advocaat?
Hij is een man die zich door deze dingen kenmerkt:
Zijn brieven, waar men 't.aan zijn welversneden pen merkt,
..Die 's van een advocaat !" en dan zijn omgangstaal,
Herinnerend aan cel, kantoor en zittingzaal.
Met nadruk en gebaar, in goadgevormdc zirnien,
Als ware 't hem te doen om een proces te winnen,
Verkondigt hij, betoogt, verdedigt en weerlegt
Hetgeen een burgerman als ik eenvoudig zegt.
Hij tracht met paradoxen tot debat te lokken,
En redeneert daarna zijn vijand van de sokken.
Hoewel hij soms te mild zijn rechtzaal-grapjes strooit,
Met iets te luide stsm vervelend is hij nooit.
Hij volgt als gentleman de wetten der conventis,
Maar zijn kleedij toont soms gebrek aan consequentie;
Zijn ambtsgewaad is dikwijls verre van. je dat,
Zijn bef is niet als sneeuw, zijn toga slobbert wat,
Maar wandelt hij op straat met vrouw, vriendin of nichtje,
Dan is zijn das een droom, zijn deukhoed een gedichtje.
Beschouw hem in zijn werk, en luister hoe hij pleit,
Hoe dapper hij zich werpt in bloedeloqzen strijd.
De aanhef van 't pleidooi des onvervaarden vechters
Luidt: Edelachtbre hoeren President en rechters."
Let op, hoe d' e van ,,Edel" uit gesproken wordt,
Of sleepend, lang en .luid, of afgebeten kort;
Het eerst' is: wat mijn opponent zegt, is zoo poover,
Zóó ongerijmd.... enfin, daar blijft geen stuk van over;
Het tweed' is als een kreet der verontwaardiging,
Die hem bij 't luistren naar zijn opponent beving
In beiderlei geval klinkt uit die enkle letter:
'k Sla straks dien leuteraar met mijn betoog te pletter.
Hoewel hij, man van smaak, wat afgezaagd is, haat,
Twee zinnen zijn er, die hij niet geheel versmaadt,
Ten eerste, dat g' ook altram partem moet audire.
Voorts acht hij 't vaak gewenscht, dat dit zijn rede siere:
,,Ik geef u toe, eet animal est tres méchant,
Die onverlaat ! Quand l'on l'attaque, il se défend."
Dit in civilibus. Strafrechtlijke gedingen
Verplichten hem tot diep in 's menschen ziel te dringen.
Zoo wordt de grootste schurk gelijk zijn beste vrind
Hij zoekt in hem iets goeds, en juicht wanneer hij 't vindt.
Dan vlamt hij vaak als vuur, dan wordt zijn taal verheven,
Dan dwaalt hij als in droom door dichterlijke dreven.
Want hoor, hoe schoon hij zijn beschermeling beschut:
Als alle argumenten schier zijn uitgeput,
Dan gaat hij met den aard van 't menschlijk hart te rade.
En maant, gerechtigheid te kruiden met genade,
Genade, die het recht veredelt, niet verzwakt.
Die niet berust op w?>t, bevelschrift of contract,
Maar die de Hemel zelf, gelijk een milden regen
Op d'aarde nederzendt. Zij is een dubble zegen,
Eén zegen voor wie geeft, en n voor wie ontvangt."
Zoo spreekt hij dichterlijk. (Nog verder, desverlangd).
Al is dit plagiaat, het wordt hem graag vergeven,
Hij, dio 't bedacht, is dood Shakespeare, sweet Swan of Avon !
Versagen kent hij niet. Hij is een optimist,
Die uit het grauwe slijk een pure parel vischt.
Die in de zwartste daad een lichtpunt kan ontdekken,
Die 't Homo sum doceert, en weifel weet te wekken....
Hij is der zwakken stut, der zondaars toeverlaat,
Is daar een schooner ambt dan 't ambt van advocaat;'
CHAHIVAIUUS