De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 21 april pagina 12

21 april 1934 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 De Groene Amsterdammer van 21 April 1934 N o. 2968 Schilderkunst A l b. Plasschaert H. Wfl i A» P fes. L'l A. Plasschaert die 20 April 60 jaar werd. Naar een teekening van Toon Kelder Kruyder bij Buffa, Amsterdam Ge weet het, ik waardeer het werk ?van Kruyder. Er waren steeds elemen ten in dit werk, die mij tot een gtaege ?waardeering dwongen. Een dezer ele menten was ongetwijfeld, en dat lijkt me toch iets te zijn bij een schilder ! de kleur. De kleur had een bloeyend, innerlijk leven. Dat hoort natuur lijk zóó, maar dat komt niet altijd voor tij hen, die zich een schilder heeten. En wanneer er een kleur is van zulke geaardheid, dan ben ik gerustgesteld. Meer dan gerustgesteld: een zoodanig schilder is steeds een noodzakelijk schilder. Er was echter in het werk van Kruyder iets, waarvan ik begrijp, dat het den regelmatigen burger moest afschrikken: een vreemd soortigheid, een ongewoonheid. Ik "weet, waardoor deze bizarrerie in het ?werk bij hem ontstaat. Maar ik ben nu eenmaal zóó: ik ben daar nooit van geschrokken. Misschien ben ik zelfs zóó, dat deze vreemdsoortigheid mij eerder aangenaam is, wanneer maar eenmaal het noodzakelijke in 't werk aanwezig is. Want een lange ervaring heelt mij geleerd, dat veel wat onge woon is. vreemdsqprtig in het begin, een groote kans van te duren heeft; het is dan toch niets anders dan het teeken van een persoonlijkheid, die zich op kernachtige wijs handhaaft; het is dikwijls niets anders dan een nieuwe spraak, die het ons voegt goed te leeren verstaan. Maar wat het dan ook zij bij Kruyder (is het dat ik zijn nieuwe spraak" thans zeer wel versta?) ongetwijfeld zijn de laatste schilderijen van hem uiterst belangrijk. Zij overtreffen wat ik van hem dorst te verwachten; zij hebben toch een zoodanig gescha keerde kracht van kleur en hun voor stellingen maken zich zoo zeker van ons meester, dat ik niet aarzel hier neer te schrijven, dat Kruyder met deze schilderijen een hoogte heeft be reikt, die slechts weinigen in Holland halen. . . . Welke zijn deze schilderijen, waarvan sommige een? den geest beklemmende werking uitoefenen; wat zijn de voor stellingen? Uit welken tijd zijn ze? Ze zijn uit den allerlaatsten tijd; sommige geheel-en-al, andere zijn in dien laatsten tijd herzien, hervat, herschilderd. De vier schilderijen die ik dan hier te bespreken heb zijn: Ie de Hond, 2e de Haan. 3e de Hengst. 4e de Wagenmaker. Het zijn alle schilderijen van groot formaat, maar dat formaat is gelukkig goed-gevuld. Het is toch een der bekoringen van een aantal dezer werken, dat wat de achtergrond heet, een naar kleur en naar voorwerpen rijke aanvulling is van dat wat het schilderij den naam geeft. Natuurlijk zijn deze vier schil derijen (er komen er nog meer ter tentoonstelling) niet van gelijke waar de. Den Hond, zeker een der oudste werken, zou ik, wanneer ik deze ten-Kruyder Haan en hen Kruyder toonstelling te organiseeren had, niet tentoonstellen. Het kleurgeheel der drie overigen verdraagt zich onder elkaar zeer goed; de kleur van het schilderij van de vrouwelijke hond vale daarbuiten. Daarenboven is dit schilderij uit een andere geestes gesteldheid naar voren gekomen. Het bizarre en het beklemmende is groot maar tevens is het te dicht bij het lachwekkende: m.a.w. er is nog te veel niet-vertolkte natuur in deze ver beelding naast de wei-vertolkte ver beelding. Er is dus geen eenheid ge noeg, al zijn er verdiensten. Beter is het schilderij van den Haan en de Hen. Hier vinden wij een achter grond, die eigenaardig van vulling misschien, toch volkomen aanvaard baar is voor den geest. Die achtergrond is blauw en daarin verheffen zich groot-gehouden vormen en bloemen, die aan vetplanten herinneren. Wat de beide dieren aangaat, de Haan en de Hen, beide zijn ten opzichte van elkaar goed en gelijkelijk vertolkt. De Haan treft door kleur (zie zijn staart en zijn lijf zelf); een zeer fraai rood is in den kop van de Hen. Daaren boven zoudt ge dit schilderij nog als een persiflage kunnen zien; de domme groote Haan, de man dus, en verderop met den fraaien kop, ter zijde, de Hen, meer naar den achter grond. De grootste vondst van deze schildering is ongetwijfeld de achter grond. Veel belangrijker zijn echter de twee schilderijen, die ik nog te bespre ken heb, en die, voor zoover ik weet, tot de beste schilderijen van Kruyder hooren, zoo ze, tot nu toe, niet de beste zijn. Maar ze zijn nog moer. liet zijn twee schilderijen, die ge tot aan winsten voor de tegenwoordige IIollandsche schilderkunst moet rekenen. Ongetwijfeld is zoo'n schilderij het derde: de Hengst. De achtergrond, groen en geel is als een gobelin, rijk, voornaam zelfs en toch meer steunend dan hoofdzaak. De Hengst is hoofd zaak. Het zwaargehouden, zwaargevormde kleine dier heeft iets van de vormen in zich van oude, Chineesehe kunst. Het is evenmin dus modemnatuurgetrouw. Er is weer een vertol king. En er is, als een schoonheid en als een kracht, die het geheele schilderij bjheerscht, een détail te noemen: het oog van den hengst. Dit is het sterkstlevende deel van dit werk. dat we niet De Hond licht zullen vergeten. Hier is kracht zonder de bizarre beklemming, die we in de andere werken gevoelen; hier is een geestelijke realiteit in even wicht. Er zijn hier geen storende elementen. * * * De Wagenmaker (het nieuwste werk?) is wat den achtergrond aangaat zeker het meest dicht bij de natuur. Hier is geen dier de hoofdpersoon, maar de wat (vrouwe lijke) figuur van den Wagenmaker. Die achtergrond zijn steenen, een huis met schoorsteen, onder een lucht. Daarvoor staat in don rechterhoek, of liever op het rechter deel van hot werk de Wagenmaker met de breede, door het werk vervormde handen 011 mot den kop, die even aan het beeld houwwerk van J. Raedocker doet denken. De mouwen zijn blauw, het kleed is geel. Hond deze figuur zijn allerlei voorwerpen, die bij het vak van den man hooren. Opnieuw, ik herhaal dit met nadruk, is dit werk een belangrijk werk voor en in Holland. De kleur houdt het ge heel zuiver samen, en die kleur is op zichzelf van zoodanigen en eigen na druk en kracht, dat we rnet de uiterste oplettendheid het werk van Kruyder zullen moeten blijven nagaan, en loven. wanneer het zich op deze hoogte handhaaft, en misschien nog verder gaat. Er is in dit geheel een onge wone psychische kracht, als we in langen tijd niet zijn tegengekomen. Het is werkelijk een verkwikking. En het is voor ons nog meer. Het ambt van den kritikus, die verzot is op dat ambt. bestaat niet alleen uit vreug den; iedereen weet dat. Maar hier heeft de schilderkunst hem toch vreugden bereid. Natuurlijk zal de opmerking gehoord worden (ik ken de ,,koekebakkers" zooals Prikker ze noemde) dat deze laatste twee schilderijen nog niet geheel ,.normaal" zijn. Ik ver acht de normaliteit van deze koekebakkers; zij is de ontkenning van iedere kracht en van iedere duidelijke persoonlijkheid. Kruyder is een per soonlijkheid en eene, die meer en meer te waardeeren blijkt. Dat is voldoende voor de schilderkunst, en de ,,koekebakkers", laten we dat goed begrijpen, verdragen noch persoonlijkheid (zij zijn immers de kudde) noch geestelijke kracht (de koekebakkers zijn de bana liteit !)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl