Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 21 April 1934
N o. 2968
Op dei! tlVCCSpfOflg Minister Verschuur
Sh
te
Mr. M. Kan n
Frankrijk constateert de Duitsche herbewa
pening en wentelt de verantwoordelijkheid voor
het mislukken der besprekingen op Hit Ier.
Een paar zomersene dagen brengen nog geen
verandering in den loop der jaargetijden. Dat
heelt men deze week terdege kunnen merken.
En de eerste teekenen van een verhelderd inzicht
te Londen over de ontwikkeling der internationale
gebeurtenissen bewijzen nog niet dat men daar
nu ook met de behandeling der buitenlandsche
vraagstukken evenzeer op den goeden weg
. schijnt te zijn als inzake de aangelegenheden
van het eigen land. Maar Brittanje's budgetaire
«accessen interesseeren ons vandaag minder dan
de dreigende wending die de
ontwapenings"onderhandelingen rm, na het Fransche antwoord
aan Londen, hebben genomen.
Verleden week zag het er dan ook opeens wel
wat al te optimistisch uit. Engeland had wel be
grepen, dat er inzake ontwapening, of zelfs maar
limitatie der bewapening, voorloopig tot het
huidig niveau, niets te bereiken zou zijn zonder
eindelijk eens over de brug te komen met veilig
heidsgaranties. Derhalve was aan Frankrijk de
vraag gericht, wat men onder dat verlangen naar
securité" verstond en hoe men dacht dat dit er,
in het kader van een algemeene ontwapenings- of
limitatie-overeenkomst, uit zou zien. Dat was voor
Londen al een geweldige stap geweest. Het had
daarmee een tienjarige politieke traditie overboord
gegooid sinds de dagen van het Protocol van
Genève", zaliger nagedachtenis, toen het ratifi- '
oeeren van een te Genève ontworpen garantie
overeenkomst onder andere was afgestuit op de
onmogelijkheid, voor het uit onafhankelijke deelen
bestaande Britsche wereldrijk, om een garantie
aan te gaan waarbij het de handhaving van den
vrede tegenover een aanvaller ook daadwerkelijk
moest waarborgen.
Nu was men tenminste zoover, dat hetforeign
office te Parijs aanklopte overtuigd dat anders
de ontwapeningsplannen zeker schipbreuk zouden
Iqden om te vragen hoe die garanties nu moesten
wezen. Dat kwam wel wat laat; en het is dan ook
eenigszins twijfelachtig of deze vraag werd ingege
ven door juist begrip van het
ontwapeningsvraagstuk of door de ijdelheid van Henderson en
MacDonald, die het idee niet op zich konden laten
zitten dat de gedenksteen, waarin hun namen met
gulden letters als de eerste en echte ontwapenaars
staan gegrift, tóch nog niet zou worden ingemetseld
in den muur der historie.
Ondertusschen gebeurde er iets merkwaardigs.
Engeland had niet alleen aan Frankrijk gevraagd
welke waarborgen dat land wenschte, het had ook
Duitschland om inlichtingen verzocht omtrent de
opzienbarende vergrooting der budgetposten voor
leger, vloot en luchtmacht. Die budgetposten
waren des te merkwaardiger, omdat Duitschland
steeds ernstiger met zijn betalingen, pardon, het
overmaken van zijn betalingen aan het buitenland
achterstallig is. Het is dan ook werkelijk geen
verkwikkelijk idee, dat Duitschland bezig is zich
te wapenen van het geld van anderen. Het
antwoord op de vragen aan Duitschland kwam
eerder binnen dan het antwoord op de vragen
aan Frankrijk. Berlijn antwoordde wat het
niet langer verbergen kon: dat deze bedragen
noodig waren voor de bewapening. Duitsch
land gaf de aanzienlijke herbewapening daar
mee dus formeel toe, hetgeen met zoo veel
woorden neerkomt op de verklaring, dat het
zich van het verdrag van Versailles niets meer aan
trekt en dit eenzijdig als ontbonden beschouwt.
Maar dat'is voor de Duitsche eigengerechtigheid
nog niet genoeg: het gaat kalm door ook, boven het
nu bereikte peil te wapenen, maakt plannen, trekt
begrootingsposten uit en veroorzaakt zoodoende
een toestand waarin het onmogelijk wordt nog
verder te praten over ontwapening of beperking
der bewapeningen. Want wanneer men met elkaar
om de tafel wil gaan zitten en de zaken eens open
hartig bespreken om te zien tot een oplossing te
komen, dan is het misschien dienstig om eens even
niet te vitten op vroeger bedreven ongerechtig
heden, maar het is in ieder geval noodzakelijk om
voor het oogenblik verdere irritatie van anderen
achterwege te laten en genoegen te nemen en reke
ning te houden met den status quo. Een dergelijke
geneigdheid blijkt wel alleiminst uit het Duit
sche antwoord aan Engeland. Vandaar, dat,
om het nu maar eens wiskundig uit te drukken, de
eenparig versnelde beweging der Duitsche bewape
ning opzienbarend contrasteert met Hitler's
officieele vredelievendheid en zijn verlangen naar een
ontwapeningsovereënkomst, welke vurige
wenschen sinds von Neurath's overhaast vertrek uit
Genève, zoo vaak rethorisch, dus met woorden,
werden herhaald.
Het Fransche kabinet trok hieruit de voor de
hand liggende conclusie en antwoordde toen naar
Londen, dat men zóó niet kon opschieten en dat
verdere onderhandsche besprekingen geen resultaat
meer konden opleveren, al stonden, in theorie, de
, Fransche en Engelsche opvattingen niet meer zoo
ver van elkaar af, nu de Engelschen het principe
van een garantie konden aanvaarden, althans
bespreken. Maar indien Frankrijk ooit tot het
sluiten van een overeenkomst bereid zou zijn ge
weest, waarbij het zich zou hebben verbonden zijn
bewapening tot een zeker niveau te limiteeren,
dan zou het hiervan afgebracht zijn door de ver
hooging van de Duitsche leger-uitgaven, waarom
trent het Duitsche antwoord aan Engeland geen
aannemelijke opheldering geeft. In de hoop op een
beter resultaat moet thans de ontwapeningsconfe
rentie de beraadslagingen hervatten, zoo zegt de
Fransche nota.
Intusschen heeft men aan Engeland laten weten,
hoe men zich die garantie dacht: een systeem van
sancties van opeenvolgend, economischen,
politieken en militairen aard. Maar, zei men, de tijd
van onderonsjes is nu definitief afgeloopen. In
de algemeene commissie van de ontwapenings
conferentie kunnen we verder praten. En Duitsch
land behoort daarbij tegenwoordig te zijn. Zoo
niet, dan zal de bijeenkomst daar haar conse
quentie wel uit trekken.
En daarmee moet de zaak dan maar weer terug
naar Genève of vastloopen.
Zoo staan we dan nu werkelijk aan den twee
sprong. Wat zal er gebeuren? Hoe zal Engeland
reageeren op dit jongste Fransche antwoord?
Daarover valt niets te profeteeren alleen te
constateeren, dat er twee wegen zijn. Of Londen
deelt openlijk en consequent het Fransche stand
punt dat Duitschland, ten eerste door uit Genève
weg te loopen, ten tweede door in steeds sneller
tempo nu nog door te gaan met wapenen, een toe
stand heeft geschapen waarin geen praten meer
mogelijk is of Londen tracht zelfs nu nog te
zoeken naar een middenweg tusschen Frankrijk
en Duitschland.
In het eerste geval is de zaak niet zoo heel inge
wikkeld. Men zal dan gezamenlijk aan Berlijn te
verstaan geven dat er stop" moet worden gezegd
want dat het anders misloopt. En dan komt de
interessante vraag naar voren of Hitler wel stop
kan zeggen. Of niet de Führer, die denkt te leiden,
eenvoudig wordt meegesleept door de krachten,
die hij heeft opgeroepen.
In het tweede geval, als MacDonald zijn pogingen
om nog steeds compromissen te zoeken (compro
missen, die wij de vorige week de vijanden van het
resultaat noemden) maar niet wil opgeven, dan
zijn van die verderfelijke struisvogelpolitiek de
gevolgen niet te overzien. Het kan wel gebeuren
dat daaruit de ernstigste situaties ontstaan blijken,
voordat we beseft hebben wat er is gebeurd. Wij
zeilen dan regelrecht op een nieuwen Europeeschen
oorlog aan. Want tot niets anders leidt een her
nieuwde bewapeningswedstrijd.
Welken kant we uitgaan, zullen we gauw genoeg
weten.
De Minister van Economische Zaken Mr. T. J.
Verschuur heeft om redenen van gezondheid ont
slag verzocht. Er bestaat geen twijfel aan, dat dit
ontslag zal worden verleend en dat deze bewinds
man, die een ongehoord zware taak op voortreffe
lijke wijze heeft vervuld, zal moeten worden ver
vangen.
Toen de heer Verschuur als Minister van Arbeid,
Handel en Nijverheid optrad, was hij op politiek
terrein, behalve misschien in den kring van zijn
eigen partij, een onbekende. Hij was kamerover
zichtschrijver van de Maasbode en voorzitter van
den Raad van Arbeid geweest. Het lag voor de
hand, dat hij zjjn aandacht voornamelijk zou
hebben te besteden aan sociale vraagstukken, nog
meer in het bijzonder aan de sociale verzekering.
De bemoeiing van het departement, waarvan hij
het hoofd werd, met de economische politiek was
veel geringer, dan die met de sociale politiek.
De omstandigheden hebben er toe geleid, dat
het zwaartepunt van Minister Verschuur's werk
zaamheden ten slotte kwam te liggen op econo
misch gebied, waartoe hij zich van huis uit waar
schijnlijk minder aangetrokken voelde. Toen een
jaar geleden zijn departement werd gesplitst, heeft
hij de sociale politiek overgedragen aan Minister
Slotemaker de Bruine en de -economische politiek
voor zich zelf behouden.
Hij heeft zich in korten tijd in die vraagstukken
moeten inwerken. Bij de debatten in de
StatenGeneraal heeft hij een degelijke kennis van die
materie aan den dag gelegd. Hij wist met groote
slagvaardigheid en humor zijn standpunt te ont
wikkelen. En hij heeft het vertrouwen gewonnen
van de Staten-Generaal en van het publiek.
Dat zijn beleid volmaakt is, zal niemand durven
beweren. Hij zelf zal de eerste zijn om te erkennen,
dat hij vermoedelijk heel wat fouten zal hebben
gemaakt. Maar zijn beleid was zoo goed, als men
redelijkerwijze van een bewindsman in deze moei
lijke omstandigheden mocht verwachten.
Moge de rust, die hij zoo zeer verdiend heeft,
hem spoedig herstel brengen. Hij zal in anderen
werkkring nog menigen dienst aan het land kunnen
bewijzen.
De regeering staat voor de moeilijke taak een
opvolger voor hem te vinden. Zou het niet mogelijk
zijn den vroegeren Minister van Landbouw, Han
del en Nijverheid Dr. F. E. Posthuma bereid te
vinden zich daarvoor beschikbaar te stellen? De
heer Posthuma bezit een door weinigen geëven
aarde kennis van economische problemen. Hij heeft
het vertrouwen van landbouw, handel en nijver
heid. Hij was voorzitter van den Nijverheidsraad
van de Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel en
van den Ned. Zuivelbond, de grootste organisatie
op het gebied van den landbouw in ons land. Hij
heeft herhaaldelijk in het buitenland onderhande
lingen gevoerd over onze handelspolitiek.
Mocht die oplossing niet mogelijk zijn. dan zon
het zeker aanbeveling verdienen, dat Dr. Colijn
zich over de portefeuille van economische zaken
zou ontfermen en een opvolger zocht voor koloniën.
A. C. JOSEPHUS JITTA.
DE WONING VOOR
JONGE MENSCHEN"
COMPLEET
INGERICHT
Fl.
1550.FABRIKAAT:
ZOHBM