De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 5 mei pagina 13

5 mei 1934 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

De stad en het pi trek naar de steden als een normaal verschijnsel C. F. Roosenschoon tteland loxatc toekomstforiuule voor den landbouw Prof. Minderhoud heeft onlangs in een lezing over de landbouwsteunmaatre'gelen betoogd, dat men bij de beoordeeling van deze crisiswetten niet meer in de eerste plaats op de economische juist heid moet letten, maar op de sociale noodzakelijk heid.' De suikerbietencultuur ontvangt bij voor beeld jaarlijks niet minder dan 18 miflioen steun; de consument betaalt ruim 50 cent per kilo, terwijl de prijs op de wereldmarkt nog geen 5 cent be draagt. Van zuiver economisch standpunt bezien is steun aan den verbouw van suikerbieten in ons land daarom een niet te verdedigen dwaasheid. Maar als men nagaat hoezeer de boerderijen in de kleistreken'de bieten in hun vruchtwisseling noodig hebben, voor een behoorlijke verdeeling van het werk over het geheele jaar en voor hoeveel land arbeiders het prijsgeven van de suikerbieten in letterlijken zin hongersnood zou beteekenen, dan valt er een ander licht op de zaak. Het sociale be lang geeft den doorslag. Niettemin erkende prof. Minderhoud volmondig dat het op den duur onmogelijk zal zijn, om ieder jaar maar weer voor n enkel gewas 18 millioen ?pit te trekken. Wanneer het nationale inkomen voortdurend vermindert, zal het steeds moeilijker worden om zooveel geld beschikbaar te stellen. Hiermee zijn wij tot de kern van het agrarische vraagstuk doorgedrongen, want als we het bezwaar van prof. Minderhoud tot zijn simpelsten vorm terugbrengen, dan gaat het hierom: hoeveel agra riërs kunnen worden onderhouden door een zeker aantal niet-agrariërs. Dit is de moderne vorm van een oude kwestie, n.l. die van het evenwicht tus'achen stad en land. Men tal moeilijk kunnen beweren, dat deze kwestie niet in het centrum der belangstelling staat. Van de zijde van. handel en industrie wordt de ?220 millioen steun aan den landbouw gevoeld als een te zware last om in moeilijke jaren als deze te blijven opbrengen. De woordvoerders van den landbouw daarentegen beschouwen dien steun als noodzakelijk voor het in stand houden van het maatschappelijk leven der geheele natie. In de naaste toekomst zullen daarom agrarische en nietagrarische belangen, nauwkeuriger dan ooit te voren is geschied, tegen elkaar worden afgewogen. Nooit was de verhouding stad-platteland van meer actueel belang dan juist nu. De groote vraag is nu maar hoe men deze ver houding moet vaststellen. De agrariërs betooi dat de landbouw h leving is, tel de aandac handel in de maatschappij gaan innemen. In welke rich ting moet nu de maatschappelijke ontwikkeling gaan? Is de toenemende industrialisatie een ge vaar of niet? Het mankeert beide kampen niet aan klemmende argumenten. Van agrarische zijde wordt hoog op gegeven over de waarde, ja de onmisbaarheid van een krachtig en gezond platteland, omdat daar juist de groeiende steden hun bevolkingsaccrue vandaan trekken. In de steden zouden de menschen snel degenereeren, voor het behoud van gezonde en rustieke zeden is volgens hen een talrijke platte landsbevolking onmisbaar. Van den anderen kant wordt aangevoerd, dat de levensstandaard in de steden hooger is, dat de men schen daardoor juist meer tijd hebben voor ont spanning en ontwikkeling, en dat zij bijgevolg ge leidelijk aan op een hooger beschavingsniveau zul len komen. Foei, zeggen dan de agrariërs, meer beschaving ! Het mocht wat! Naar de bioscoop gaan ze. Alles gaat aan plezier en mooie kleeren. Het is een schan de, en dat alles gebeurt ten koste van de plattelands bevolking, die voor bijna niets lange dagen moest ploeteren. Men ziet, schijnbaar staan de beide groepen dia metraal tegenover elkaar. Maar als we de argumen ten nader uitpluizen, dan zien we' dat de afstand toch eigenlijk niet zoo heel groot is, om de eenvou dige reden, dat de twee opponenten evenzeer onge lijk hebben. Laten wij even nagaan, wanneer de tegenstelling stad-platteland is ontstaan. Dat was het kan niet anders op bet oogenblik dat de maatschap pelijke arbeidsverdeeling zoo ver was gevorderd, dat men van een afzonderh'jke stads- en plattelands bevolking kon spreken. Op hetzelfde moment, dat een deel der bevolking zich ging toeleggen op de voorziening van de samenleving met niet-agrari sche producten, had een splitsing van belangen plaats, waaruit een andere wereldbeschouwing voortvloeide. Sindsdien is de arbeidsverdeeling steeds verder gegaan, waardoor de productiviteit van de arbeids kracht enorm is veJSKÖ8t. We weten allen hoe de industrie me^^M^^^EBSciimes er in is geslaagd om de pr(>d^p8^^rpp8kl«3iÉkPP te voeren tot kaardoor is het 1^ l *? Wid i v: d steeds ni<-tt\\v Urhiicltnt out luikiii"; kiiiui-u niin \ ocdiriu nii't M In-t vciv.fi ?<ls irciKili-r perliddelen en andere dingen. Bij een nQ^^^^^^^^^^^n^uden zal een gezin b.v. 50°/0 daarvf^^^^^fflRsmiddelen uitgeven, maar bij een inkonra^^an 8000 nog maar 20°/0. Met deze feiten voor oogen wordt het gemakke lijker om den trek van het land naar de steden te verklaren. De niet-agrarische behoeften nemen bij verdere ontwikkeling van de maatschappij sneller toe dan de agrarische en bij gevolg zal ook een steeds geringer percentage der bevolking een be staan in den landbouw kunnen vinden. Tenzij een catastrophe onze Westersche beschaving vernie tigt, zal daarom de plattelandsbevolking (voor zoover zij leeft van den landbouw, hetzij direct, dan wel indirect, percentsgewijs voortdurend afne men. Het heeft geen zin om daarover te vechten; men heeft slechts de feiten te accepteeren. Honderd jaar geleden verhielden stads- en plattelandsbe volking zich misschien als 1: l, vijftig jaar geleden was het W2: l, thans is het reeds 2:1. Over vjjftig jaar zal het wellicht 4: l zijn. Al is nu op logische wijze de trek naar de steden verklaard, daarmee is nog niet aangetoond, waar om de agrarische arbeid zoo veel slechter wordt beloond. Zou misschien toch nog de stedelijke be volking een middel hebben orn aan de boeren het eerlijk toekomende loon te onthouden? Ook hier is de verdeeling op het die in de industrie. kracht is naar v< En zoo kunnen we paradox, dat h« den landbouw beter zal gaan, naarmate dit bedrijf naar verhouding aan minder menschen eppa bestaan ver schaft. 'Wséik een hoogere verdi<atifflpB slechte mogeiter ratio rationaliaatle beteekent: zuiniger gebruik '. ?van arbeid. , . - De arbeids gebleven t^N. beids- ?v ;V%ël geringer. _' -j urifcétt",met. de ?? behoeften vroeger op was. idsver voorjaren geen .Naarmate deeling , schrydt &:5MÖ!VJ-:W&*:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl