Historisch Archief 1877-1940
De
stad en het pi
trek naar de steden als een
normaal verschijnsel
C. F. Roosenschoon
tteland
loxatc toekomstforiuule
voor den landbouw
Prof. Minderhoud heeft onlangs in een lezing
over de landbouwsteunmaatre'gelen betoogd, dat
men bij de beoordeeling van deze crisiswetten niet
meer in de eerste plaats op de economische juist
heid moet letten, maar op de sociale noodzakelijk
heid.' De suikerbietencultuur ontvangt bij voor
beeld jaarlijks niet minder dan 18 miflioen steun;
de consument betaalt ruim 50 cent per kilo, terwijl
de prijs op de wereldmarkt nog geen 5 cent be
draagt. Van zuiver economisch standpunt bezien
is steun aan den verbouw van suikerbieten in ons
land daarom een niet te verdedigen dwaasheid.
Maar als men nagaat hoezeer de boerderijen in de
kleistreken'de bieten in hun vruchtwisseling noodig
hebben, voor een behoorlijke verdeeling van het
werk over het geheele jaar en voor hoeveel land
arbeiders het prijsgeven van de suikerbieten in
letterlijken zin hongersnood zou beteekenen, dan
valt er een ander licht op de zaak. Het sociale be
lang geeft den doorslag.
Niettemin erkende prof. Minderhoud volmondig
dat het op den duur onmogelijk zal zijn, om ieder
jaar maar weer voor n enkel gewas 18 millioen
?pit te trekken. Wanneer het nationale inkomen
voortdurend vermindert, zal het steeds moeilijker
worden om zooveel geld beschikbaar te stellen.
Hiermee zijn wij tot de kern van het agrarische
vraagstuk doorgedrongen, want als we het bezwaar
van prof. Minderhoud tot zijn simpelsten vorm
terugbrengen, dan gaat het hierom: hoeveel agra
riërs kunnen worden onderhouden door een zeker
aantal niet-agrariërs. Dit is de moderne vorm van
een oude kwestie, n.l. die van het evenwicht
tus'achen stad en land.
Men tal moeilijk kunnen beweren, dat deze
kwestie niet in het centrum der belangstelling staat.
Van de zijde van. handel en industrie wordt de
?220 millioen steun aan den landbouw gevoeld als
een te zware last om in moeilijke jaren als deze te
blijven opbrengen. De woordvoerders van den
landbouw daarentegen beschouwen dien steun als
noodzakelijk voor het in stand houden van het
maatschappelijk leven der geheele natie. In de
naaste toekomst zullen daarom agrarische en
nietagrarische belangen, nauwkeuriger dan ooit te
voren is geschied, tegen elkaar worden afgewogen.
Nooit was de verhouding stad-platteland van meer
actueel belang dan juist nu.
De groote vraag is nu maar hoe men deze ver
houding moet vaststellen. De agrariërs betooi
dat de landbouw h
leving is, tel
de aandac
handel
in de maatschappij gaan innemen. In welke rich
ting moet nu de maatschappelijke ontwikkeling
gaan? Is de toenemende industrialisatie een ge
vaar of niet?
Het mankeert beide kampen niet aan klemmende
argumenten. Van agrarische zijde wordt hoog op
gegeven over de waarde, ja de onmisbaarheid van
een krachtig en gezond platteland, omdat daar
juist de groeiende steden hun bevolkingsaccrue
vandaan trekken. In de steden zouden de menschen
snel degenereeren, voor het behoud van gezonde
en rustieke zeden is volgens hen een talrijke platte
landsbevolking onmisbaar.
Van den anderen kant wordt aangevoerd, dat de
levensstandaard in de steden hooger is, dat de men
schen daardoor juist meer tijd hebben voor ont
spanning en ontwikkeling, en dat zij bijgevolg ge
leidelijk aan op een hooger beschavingsniveau zul
len komen.
Foei, zeggen dan de agrariërs, meer beschaving !
Het mocht wat! Naar de bioscoop gaan ze. Alles
gaat aan plezier en mooie kleeren. Het is een schan
de, en dat alles gebeurt ten koste van de plattelands
bevolking, die voor bijna niets lange dagen moest
ploeteren.
Men ziet, schijnbaar staan de beide groepen dia
metraal tegenover elkaar. Maar als we de argumen
ten nader uitpluizen, dan zien we' dat de afstand
toch eigenlijk niet zoo heel groot is, om de eenvou
dige reden, dat de twee opponenten evenzeer onge
lijk hebben.
Laten wij even nagaan, wanneer de tegenstelling
stad-platteland is ontstaan. Dat was het kan
niet anders op bet oogenblik dat de maatschap
pelijke arbeidsverdeeling zoo ver was gevorderd,
dat men van een afzonderh'jke stads- en plattelands
bevolking kon spreken. Op hetzelfde moment, dat
een deel der bevolking zich ging toeleggen op de
voorziening van de samenleving met niet-agrari
sche producten, had een splitsing van belangen
plaats, waaruit een andere wereldbeschouwing
voortvloeide.
Sindsdien is de arbeidsverdeeling steeds verder
gegaan, waardoor de productiviteit van de arbeids
kracht enorm is veJSKÖ8t. We weten allen hoe de
industrie me^^M^^^EBSciimes er in is geslaagd
om de pr(>d^p8^^rpp8kl«3iÉkPP te voeren tot
kaardoor is het
1^ l *? Wid i v: d
steeds ni<-tt\\v
Urhiicltnt out luikiii"; kiiiui-u
niin \ ocdiriu nii't
M In-t vciv.fi
?<ls irciKili-r
perliddelen en
andere dingen.
Bij een nQ^^^^^^^^^^^n^uden zal een gezin b.v.
50°/0 daarvf^^^^^fflRsmiddelen uitgeven, maar
bij een inkonra^^an 8000 nog maar 20°/0.
Met deze feiten voor oogen wordt het gemakke
lijker om den trek van het land naar de steden te
verklaren. De niet-agrarische behoeften nemen bij
verdere ontwikkeling van de maatschappij sneller
toe dan de agrarische en bij gevolg zal ook een
steeds geringer percentage der bevolking een be
staan in den landbouw kunnen vinden. Tenzij een
catastrophe onze Westersche beschaving vernie
tigt, zal daarom de plattelandsbevolking (voor
zoover zij leeft van den landbouw, hetzij direct,
dan wel indirect, percentsgewijs voortdurend afne
men.
Het heeft geen zin om daarover te vechten;
men heeft slechts de feiten te accepteeren. Honderd
jaar geleden verhielden stads- en plattelandsbe
volking zich misschien als 1: l, vijftig jaar geleden
was het W2: l, thans is het reeds 2:1. Over
vjjftig jaar zal het wellicht 4: l zijn.
Al is nu op logische wijze de trek naar de steden
verklaard, daarmee is nog niet aangetoond, waar
om de agrarische arbeid zoo veel slechter wordt
beloond. Zou misschien toch nog de stedelijke be
volking een middel hebben orn aan de boeren het
eerlijk toekomende loon te onthouden?
Ook hier is de
verdeeling op het
die in de industrie.
kracht is naar v<
En zoo kunnen we
paradox, dat h« den landbouw beter
zal gaan, naarmate dit bedrijf
naar verhouding aan minder
menschen eppa bestaan ver
schaft. 'Wséik een hoogere
verdi<atifflpB slechte
mogeiter
ratio
rationaliaatle beteekent:
zuiniger gebruik '.
?van arbeid. , .
- De arbeids
gebleven t^N.
beids- ?v
;V%ël geringer. _' -j
urifcétt",met. de ??
behoeften
vroeger
op was.
idsver
voorjaren geen
.Naarmate
deeling
, schrydt
&:5MÖ!VJ-:W&*: