De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 5 mei pagina 16

5 mei 1934 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

i'! *. f l f: KRANKZINNIGE Een gewone goed gemeubileerde kamer, salon. Fauteuils, tafel, stoelen, schemerlamp enz. enz. Een haard, een kolenbak, een kolenschop. Eer tele foon, een radio, een grammophoon, op tafel een handbel. Deze doodgewone meubelen en dingen staan wel in de kamer, maar staan allemaal onge woon" geplaatst. Zoo staat een fauteuil ' niet gewoon, maar met de leuning te gen den grond aan. De schemerlamp ligt op den grond. Het vloerkleed ligt met de kantjes, de hoeken, omgesla gen. Er is geen wanorde maar een ongewone vreemde orde". De schilderijen aan den wand han gen of verkeerd of omgekeerd. De tele foon ligt met den haak er af. Zoo is er meer vreemds ! De personen hebben geen namen, maar heeten: n, twee, drie, enz. enz. Mijnheer Eén: (Zit weliswaar op een stoel, maar de stoel staat met de leuning tegen den grond zoodat hij er nogal vreemd op zit. Hij rookt twee sigaretten, in de linkerhand heeft hij er een en in den mond een, die hij er af en toe uithaalt en in zijn rechter hand neemt). ... .Ja. ... 't is verschrikkelijk. .. . wat een tijden.... wat een tijden.... myn aandeelen geven veertig procent dividend en de kat heeft jongen ge kregen. . .. kijkt naar buiten (de zon schijnt de kamer in).... en als 't nou maar niet regende.... enfin.... Henri de Lagardère leeft nog.... (Er wordt op de deur geklopt), ('t Is geen gewoon kloppen, maar of iemand een deuntje" klopt). Ik wensch nu niet gestoord te worden. Mijnheer Twee: (hij blijkt de knecht te zijn, heeft een gestreept jasje aan, maar een dienstmeisjes schortje er overheen). 't Zij mij vergund, oh Heer, Voor deze eene keer, U te verwittigen in 't gelaat, Welke Lord op U te wachten staat. (Zegt zachtjes) Vrij naar Shakespeare Hendrik de Achtste. Mijnheer Eén: Ada,.... dus toch. . is het soms....??? Mijnheer Twee: Julius Caesar.... jawel, mijnheer, met het hondje ! Mijnheer Eén: Zeg den ploert dat ik niet thuis ben, en wurg het hondje ! Mijnheer Twee: (Drukt zich zelf de hand en gaat af). Mijnheer Eén: lene miene mukke, tien pond grutten, tien pond kaas, lene miene mukke is de baas. Oh, zoo. Mijnheer Twee: (Laat een in ridderharnas gehuld persoon binnen. Deze ridder draagt een ellendig groot zwaard, Doet zeer ridderlijk. Buigt etc. etc.). Heer, ik heb U steeds, van kindsbeen af, gediend, Nooit heb ik een traan gelaten of gegriend, Ziet hier dees' ridder met het zwaard Wilt U iets drinken, whiskey, thee of taart? (zegt zachtjes) Vrij naar Shakespeare, Koning Lear (gaat naar deur links en wacht). Mijnheer Eén: (naar den nieuw aangekomene) Goeden avond, neem een stoel en blijf staan. Mijnheer Drie: Goeden morgenstond Heil, ik blijf liever liggen (gaat op 't puntje van de tafel zitten). Mijnheer Eén: (tot knecht) Breng whiskey en een schijfje ui. Mijnheer Twee: Zoo zij het ! (af). Mijnheer Eén: Hoe staat het leven, Mijnheer Drie? Mijnheer Drie: Uitmuntend, heer lijk, zoo juist werd ik nog door de tram aangereden. Mijnheer Een: Het doet mij genoe gen datte hooren.Wilt U Uw stok (wijst zetten op 't zwaard) niet wegzetten ? Mijnheer Drie: (Klemt zijn zwaard als een kostbaar kleinood tegen de borst) Nooit ! Mijnheer Eén: (Is op den grond gaan zitten) Wilt U iets drinken, ja dan neen! Mijnheer Drie: (zeer beslist) Nee! Whiskey ! Mijnheer Eén: (Staat op en gaat naar de bel toe) (belt).... (roept) Twee Melk Mijnheer Twee: (a tempo is hij er. Hij duwt een kinderwagen het tooneel op, gaat naar de beide Heeren toe) Mijnheer Drie, Whiskey? Mijnheer Drie: De tomaten zijn rijp. Mijnheer Eén: Dat zou ik wel denken. Mijnheer Twee: (Schenkt in een kopje een roode vloeistof en geeft dit aan de Heeren). Mijnheer Eén: Om op ons onder werp terug te komen: De tomaten zijn dus rijp. Mijnheer Twee: Als 't U niet beLouis Borel Teekening J. F. Doeve lieft, mag U het desnoods uitspuwen. (gaat met kinderwagen af) Mijnheer Drie: Juist, de tomaten zijn rijp. En daarom had ik U willen vragen, waarde proleet, wilt U deze tomaat van mij overnemen. Ik kan U de tomaat overdoen tegen een zacht prijsje. Mijnheer Eén: (Heel serieus) Ja, ik voel er wel iets voor. Noemt U 's 'n prijs. Mijnheer Drie: Is n cent te veel? Mijnheer Eén: (Hoogstverontwaardigd) Aha,.... belachelijk.... in deze tijden, aha.... waar denkt U aan.... krankzinnig.... een cent voor een tomaat.... Mijnheer Drie en een half.... of hoe U heeten mag . . . .denkt U, dat ik millionnair ben .... Aha Mijnheer Drie r Uw verontwaardi ging is geheel gemotiveerd, maar laat ik U er bij zeggen, het is niet mijn eigen tomaat, ik handel in opdracht van mijn lastgever, Ibdoel Arad Pasja. Mijnheer Eén: Maar, zeer geachte oplichter,.... (op een geheel anderen toon) Wilt U niet rooken? Mijnheer Drie: Niet rooken, nee. Mijnheer Eén: (Gaat naar den kolenbak toe en neemt deze mee naar waar ze zitten) Mijnheer Drie: (Heeft het kopje genomen en strijkt met zijn hand de vloeistof over zijn haren.Herhaalt dit eenige malen). Mijnheer Eén: (Kijkt be langstellend toe) En . . . . ? Mijnheer Drie: 'n Uit muntende whiskey. Mijnheer Eén: Niet te sterk? Mijnheer Drie: In aanmerking ge nomen Uw gierige na tuur, (her haalt de be weging ) nee.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl