Historisch Archief 1877-1940
i'!
*.
f
l f:
KRANKZINNIGE
Een gewone goed gemeubileerde
kamer, salon. Fauteuils, tafel, stoelen,
schemerlamp enz. enz. Een haard, een
kolenbak, een kolenschop. Eer tele
foon, een radio, een grammophoon,
op tafel een handbel. Deze doodgewone
meubelen en dingen staan wel in de
kamer, maar staan allemaal onge
woon" geplaatst. Zoo staat een fauteuil
' niet gewoon, maar met de leuning te
gen den grond aan. De schemerlamp
ligt op den grond. Het vloerkleed ligt
met de kantjes, de hoeken, omgesla
gen. Er is geen wanorde maar een
ongewone vreemde orde".
De schilderijen aan den wand han
gen of verkeerd of omgekeerd. De tele
foon ligt met den haak er af. Zoo is er
meer vreemds !
De personen hebben geen namen,
maar heeten: n, twee, drie, enz. enz.
Mijnheer Eén: (Zit weliswaar op
een stoel, maar de stoel staat met de
leuning tegen den grond zoodat hij er
nogal vreemd op zit. Hij rookt twee
sigaretten, in de linkerhand heeft hij
er een en in den mond een, die hij er
af en toe uithaalt en in zijn rechter
hand neemt).
... .Ja. ... 't is verschrikkelijk. .. .
wat een tijden.... wat een tijden....
myn aandeelen geven veertig procent
dividend en de kat heeft jongen ge
kregen. . .. kijkt naar buiten (de zon
schijnt de kamer in).... en als 't nou
maar niet regende.... enfin....
Henri de Lagardère leeft nog.... (Er
wordt op de deur geklopt), ('t Is geen
gewoon kloppen, maar of iemand een
deuntje" klopt). Ik wensch nu niet
gestoord te worden.
Mijnheer Twee: (hij blijkt de knecht
te zijn, heeft een gestreept jasje aan,
maar een dienstmeisjes schortje er
overheen).
't Zij mij vergund, oh Heer,
Voor deze eene keer,
U te verwittigen in 't gelaat,
Welke Lord op U te wachten staat.
(Zegt zachtjes) Vrij naar Shakespeare
Hendrik de Achtste.
Mijnheer Eén: Ada,.... dus toch. .
is het soms....???
Mijnheer Twee: Julius Caesar....
jawel, mijnheer, met het hondje !
Mijnheer Eén: Zeg den ploert dat
ik niet thuis ben, en wurg het hondje !
Mijnheer Twee: (Drukt zich zelf de
hand en gaat af).
Mijnheer Eén: lene miene mukke,
tien pond grutten, tien pond kaas,
lene miene mukke is de baas.
Oh, zoo.
Mijnheer Twee: (Laat een in
ridderharnas gehuld persoon binnen. Deze
ridder draagt een ellendig groot zwaard,
Doet zeer ridderlijk. Buigt etc. etc.).
Heer, ik heb U steeds, van kindsbeen
af, gediend,
Nooit heb ik een traan gelaten of
gegriend,
Ziet hier dees' ridder met het zwaard
Wilt U iets drinken, whiskey, thee
of taart?
(zegt zachtjes) Vrij naar Shakespeare,
Koning Lear (gaat naar deur links en
wacht).
Mijnheer Eén: (naar den nieuw
aangekomene) Goeden avond, neem
een stoel en blijf staan.
Mijnheer Drie: Goeden morgenstond
Heil, ik blijf liever liggen (gaat op 't
puntje van de tafel zitten).
Mijnheer Eén: (tot knecht) Breng
whiskey en een schijfje ui.
Mijnheer Twee: Zoo zij het ! (af).
Mijnheer Eén: Hoe staat het leven,
Mijnheer Drie?
Mijnheer Drie: Uitmuntend, heer
lijk, zoo juist werd ik nog door de tram
aangereden.
Mijnheer Een: Het doet mij genoe
gen datte hooren.Wilt U Uw stok (wijst
zetten op 't zwaard) niet wegzetten ?
Mijnheer Drie: (Klemt zijn zwaard
als een kostbaar kleinood tegen de
borst) Nooit !
Mijnheer Eén: (Is op den grond gaan
zitten) Wilt U iets drinken, ja dan neen!
Mijnheer Drie: (zeer beslist) Nee!
Whiskey !
Mijnheer Eén: (Staat op en gaat
naar de bel toe) (belt).... (roept)
Twee Melk
Mijnheer Twee: (a tempo is hij er.
Hij duwt een kinderwagen het
tooneel op, gaat naar de beide Heeren
toe) Mijnheer Drie, Whiskey?
Mijnheer Drie: De tomaten zijn rijp.
Mijnheer Eén: Dat zou ik wel
denken.
Mijnheer Twee: (Schenkt in een
kopje een roode vloeistof en geeft
dit aan de Heeren).
Mijnheer Eén: Om op ons onder
werp terug te komen: De tomaten
zijn dus rijp.
Mijnheer Twee: Als 't U niet
beLouis Borel
Teekening J. F. Doeve
lieft, mag U het desnoods uitspuwen.
(gaat met kinderwagen af)
Mijnheer Drie: Juist, de tomaten
zijn rijp. En daarom had ik U willen
vragen, waarde proleet, wilt U deze
tomaat van mij overnemen. Ik kan
U de tomaat overdoen tegen een zacht
prijsje.
Mijnheer Eén: (Heel serieus) Ja,
ik voel er wel iets voor. Noemt U 's
'n prijs.
Mijnheer Drie: Is n cent te veel?
Mijnheer Eén:
(Hoogstverontwaardigd) Aha,.... belachelijk.... in
deze tijden, aha.... waar denkt U
aan.... krankzinnig.... een cent
voor een tomaat.... Mijnheer Drie
en een half.... of hoe U heeten mag . .
. .denkt U, dat ik millionnair ben ....
Aha
Mijnheer Drie r Uw verontwaardi
ging is geheel gemotiveerd, maar laat
ik U er bij zeggen, het is niet mijn
eigen tomaat, ik handel in opdracht
van mijn lastgever, Ibdoel Arad
Pasja.
Mijnheer Eén: Maar, zeer geachte
oplichter,.... (op een geheel anderen
toon) Wilt U niet rooken?
Mijnheer Drie: Niet rooken, nee.
Mijnheer Eén: (Gaat naar den
kolenbak toe en neemt deze mee naar waar
ze zitten)
Mijnheer Drie: (Heeft het kopje
genomen en strijkt met zijn hand
de vloeistof over zijn haren.Herhaalt
dit eenige malen).
Mijnheer Eén: (Kijkt be
langstellend toe) En . . . . ?
Mijnheer Drie: 'n Uit
muntende whiskey.
Mijnheer Eén: Niet
te sterk?
Mijnheer Drie: In
aanmerking ge
nomen Uw
gierige na
tuur, (her
haalt de be
weging )
nee.