De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 5 mei pagina 17

5 mei 1934 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

BOEL Mijnheer Eén: (Biedt hem de kolenbak aan) Booken?? Mijnheer Drie: (grijpt er met zijn hand in) Welkom ?vreemdeling, (neemt er een peukje [sigaar uit en bekijkt dit) Is deze goed? Mijnheer Eén: De beste die er te krijg zijn. Een prima Schotsche sigaar! Mijnheer Drie: Heb je vuur? Mijnheer Eén: (Zet den kolenbak neer, geheimzinnig) Ja.... ik heb vuur.... (trekt een onheilspellend gezicht).... daar.... (trekt een re volver en schiet) vuur.... vuur. Mijnheer Drie (valt weliswaar ge troffen neer, maar draait eenige malen om, staat dan weer op en zweeft als een engeltje, met zijn handen fladde rend, de kamer rond. Heel danseuse achtig). Hoera, hoera tralala. ... hoera.. .. trala.... we leven nog... . en van je hela hola, houdt er den moed maar in.... (Gaat fladderend de kamer uit). Menheer Twee (komt hoogstdramatisch, verschrikt hijgend binnen) Wwwww... .at is er gebeurd.. .. ? Mijnheer Eén: Ik kon me niet lan ger bedwingen. Ik schoot hem dood. Ik moest en zou de tomaat hebben en zag dat hij hem niet zoo wou afstaan. Mijn eenige redmiddel was hem levens gevaarlijk te verwonden (verteld dat allemaal overdreven dramatisch en theatraal) ea hem dan de tomaat te ontfutselen. Ik ging te ver en.... (snikt bijna). ... trof hem doodelijk.. nu is hij in den hemel.... wat zal er nu van hem terecht komen.... Mijnheer Twee: Aha. ... Allah hebbe zijn ziel.... mijn 'n zorg.. . . een goed vriend laat zijn kameraad nooit of te nimmer in den steek, zei Lord Lister (zachtjes) Lord Lister van 18 Februari 1929.... en dus, daar ik een goed vriend van mijn meester ben: De tomaat krijgt U toch. Mijnheer Eén: (Jubelend van vreug de) Hahahah ha. ... wat.. . . zeg je. Heb jij de tomaat dan ? ? Mijnheer Twee: Mijnheer Eén: als U mij nu even wat gelispeld had, dan had ik U wel een knip met het oog gegeven, want ik wist dat het om de to maat ging en dat U de tomaat wilde hebben, coüte que coütei zooals de Franschen tegen- woordig óók al zeg gen: En dat het U wel niet goed schiks zou mislukken, weswege ik de voorzorgsmaatregel nam en. ... Mijnheer Eén: En. . . . wat. . . . vertel. . . . schreeuw. . . . brul, gil. ... wat??? Mijnheer Twee: Ik rolde, ontrolde, zakkenrolde de tomaat voor U (haalt de tomaat uit zijn zak). Geheel onge schonden en zoo blozend als een dron ken Zeeuwsche boerendeerne. (Over handigt hem de tomaat). Mijnheer Eén: Ach. . . . mijn trou we dienaar, mijnheer Twee (omarmt hem). Mijnheer Twee: (doet eenigszins verlegen vrouwelijk, als een jongmeisje dat een zoen gekregen heeft) Oh... . (met hand aan de kin) Oh.. .. gossiemijne.... Mijnheertje ! Mijnheer Eén: (kust zijn tomaat) Ach.. . . wat ben ik gelukkig ! Mijnheer Twee: Oh, deze omhelzing ach. ... het deed mij blozen. . .. (dan send, met het hoofd op en neer, gaat hij naar de deur). Mijnheer Eén: (Roept, als hij bij de deur is) Mijnheer Twee. Mijnheer Twee: Mijnheer??? Mijnheer Eén: Als dank voor de bewezen diensten, deel ik je bij dezen mede, dat je vanaf heden bent ontMijnheer Twee: (verlegen, net als daareven, jongemeisjesachtig) Oh, Mijnheer 't is toch niet waar. Oh... wat heerlijk. (Komt schuchter, handenw ringend gelukkignaar het mi dden.) Mijnheer Eén, Mijnheer Twee: (Om armen elkaar). (Zeggen beide overdreven uithalend) Wat zijn we gelukkig. Dan valt snel het doek en tegelijk komen van rechts twee Heeren in lange witte jassen, die applaudiseerend opkomen. Twee dokterstypen. Zij blijven voor het doek staan en als ze uitgeklapt zijn, zegt de een tegen den ander. Dokter. (Een man van een jaar of zestig, bril op). Ja. ... waarde collega zoo af en toe geven wij onze niet al te gevaarlijke krankzinnigen de gelegen heid zich. . . . nou laten we zeggen. . zich te ontspannen. Assistent. (Een jonge man van een jaar of dertig).... ja.... ja.... merkwaardig, dat was een krankzin nige boel, hoor. Dokter (de oude dokter): Ach. . . . ja. .. . wat zal ik U zeggen. . . . dan hebben we 's een dansfeestje voor de niet gevaarlijke krankzinnigen, dan weer 's een autotochtje.... en deze drie hadden me al zoo lang gevraagd of ze eens een stukje mochten op voeren. Het waren tooneelspelers, weet U. Dokter (Assistent): (geïnte resseerd) Zooo... tooneelspelers. Dokter: Ja, ja, merkwaardig geval .... 't waren vroeger heel bekende tooneelspelers, ze zijn nu al een jaar of zes hier. . . . ja. Dokter (Assistent): Interessant. Nu .... ik hier als assistent in Uw inrich ting kom, mag ik U misschien vragen: was daar nu een zekere oorzaak dat deze menschen krankzinnig gewor den zijn. Overspannen, of hebben ze zich indertijd wellicht te veel in hun rol ingeleefd, dat ze misschien. . . . door de tégroote inspanning. . . . Dokter: Nee. . . . geen kwestie van .... dat was het heelemaal niet.... Nee, dat was ongeveer zes jaar geleden .... dat deze drie krankzinnig wer den. . . . Dokter. (Assistent): Zooo.... hoe kwam dat dan.... Dokter: En het kwam juist niet door te groote inspanning, integen deel, ze konden geen werk vinden. Er was toen in cns land een over strooming van buitenlandsche too neelspelers, artisten, cabarettiers, etc. etc Tenslotte, was het zoo erg, dat er geen een schouwburg meer vrij \\as voor onze eigen vaderland sche tooneelspelers. In de eene schouw burg speelde de Italiaansche Opera, in een andere een Duitsche operette, in een derde theater was een RussischDuitsch cabaret-gezelschap, en in de vierde schouwburg was een vast ge subsidieerd Duitsch tooneelgezelschap en juist op dat oogenblik brandde er een theater af, dat, waar zij in speel den. Ze wilden toen in een klein theatertje gaan spelen, dat nog over was, maar ze hoorden dat dat juist verhuurd was aan een Weenschen troep. Maanden en maanden zochten ze naar werk, en vonden niets. Oh, 't was een vreeselijke tijd voor alle tooneelspelers, velen hebben andere beroepen gekozen, een paar zijn portier geworden in een bioscoop, een paar zijn bij de radio terecht gekomen, weer andere zijn kapper geworden, deze zijn krankzinnig ge worden en tenslotte hebben er nog een paar. . . . enfin laten we er maar niet meer over spreken.... Dokter. (Assistent): ... .Ja. ... dat was een krankzinnige boel, indertijd, dat dat zoo maar mocht. . . . deed de regeering dan niets.... Dokter: De regeering had wel wat anders te doen. . . . dan aan het tooneel te denken. .. . Assistent. God zij dank is dat nuallemaal goed geregeld. ' Er is nu ten minste n vaste schouwburg in ons land alleen voor onze eigen acteurs. De andere schouw burgen, zijn weliswaar langzamerhand in buitenland sche handen gekomen, maar een vast theater is tenminste voor onszelf. Licht \üt. Van Jeugd en Ouderdom Het schijnt een wel zér moeilijke, ja zelfs hachelijke opgave te zijn voor een kunstenaar: het ontwerpen van bankbiljetten Zou het kunnen zijn omdat een artiest gewoonlijk al heel weinig aan geld hecht? Zou het kunnen zijn dat men hem bij het volvoeren der hem verstrekte op dracht al te zeer aan technische eischen hindt ? Wie zal het zeggen, maar wij zitten intusschen met de leelijke dingen opgescheept ! Men heeft het den laatsten tijd geprobeerd met een der vaderlandsche ontwerpers, die het sieren in het bloed heeft, voor wien de tierlantijn een levensbehoefte is. Maar ook hij faalde, althans in het weinige dat hem ten slotte te doen bleef want de zooge naamde guilloche" (waarbij men van een mechanisch verkregen ornament kan spreken) met de allervervelendste rosetten en dooreengevlochten sterren, met het weëe en weeke, al te inge wikkelde lijnenspel, een sluip-door, kruip-door-karakter dragend, met de bekende schietschijf-motie ven is eigen lijk de parodie van wat de menschelijke hand vermag te teekenen omdat zij zoo door en door onmenschelijk correct en zoo volkomen zielloos is ! Wie in het hart van een bloem kijkt, of een sneeuwvlok opvangt en door een sterk vergrootglas beziet, beleeft de schoonheid van het sym metrische, door de Natuur opgeroe pen. De gelijkvormigheid en zinnelooze symmetrie der guillocheering is leelijk en des te eerder omdat zij, een patroon scheppend, slechts wordt aangewend om namaak der biljetten te bemoeilijken en zoodanig tevens te beletten ! Daar is het biljet van honderd gulden. Het is alsof men drie doorgezaagde boomstammen (met in 't midden een grootere en aan beide zijden een paar kleinere) onder oogen krijgt waarop de jaarringen duidelijk herkenbaar zijn, met daarboven, links en rechts, in gewoon en in spiegelbeeld, een jeugdig vrouwe-kopje in het volle licht en in de schaduw, bij ochtend en bij avond, naar het schijnt. Van den ontwerper herkent men slechts een paar leeuwen-aaneenlijmsels aan den achterkant van dit wonderlijk geldswaardige product, met een paar leeuwen-aaneenlijmsels, telkens twee lijven, zes pooten met n kop, wat overigens weinig flatteus is voor onzen braven Nederlandschen Leeuw ! Deze vier beesten-rebussen zweven om een watergolf-roset (?O land, ontwoekerd aan de baren !. .") waarin men vaag een tweetal ooievaars herkent maar hoog vliegen doet deze oplossing stellig niet! Ten einde het symbool te vervolmaken is er ten slotte een watermerk aangebracht van een ,,Hollandsche nieuwe" of zoo iets. Van jeugd tot den ouderdom is slechts een stap. Ook het nieuwe tien guldensbiljet (wij zeggen de Zeeuwsche meisjes vaarwel !) behelst een verrassing. . . . Alen heeft daarop aan een grijsaard zooals Rembrandt er zooveel geteekend, geëist en ge schilderd heeft (aan het postkantoor hield men het conterfeitsel voor een kop van. . . . Dorus Kijkers !....) in blauw afgedrukt waarover vertikale lila en groene strepen getrokken zijn ter herinnering aan onze befaamde Darwin-tulpen ! A thing of beauty is a joy for ever" en een tientje is gauw naar de haaien maar badinage a part".... waar blijft nu eigenlijk van deze gelds waardige papieren de kunstwaarde:' EUl'LOTES.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl