De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 5 mei pagina 4

5 mei 1934 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

Meiregen Henrijk Scholte Cmv »an Bennekom in Kleine man, wat nu?" De Justitie vergist zich. niet" Kleine man, wat nu?" Duitsche cabarets. Als de lauwe voorjaarsavonden aanbreken, waar op de vermoeide menschheid onder bloeiende meidoorntakken en gouden regen van de café-terrassen naar huis wandelt, en bij ministerieele beschikking de klok een uur verzet wordt (vooruit of achteruit, dat kan ik nooit onthouden), dan worden de schouwburgen verondersteld, van repertoire te veranderen en zomertooneel" te geven. De laatste groote premières zijn dan al afgeschoten en men zoekt het bij de Muze met een hooger volgnummer: er is misschien toch nog een detectivestuk dat nooit gespeeld is of misschien is er in zake den drie hoek nog ergens een onbeproefde combinatie van de stelling van Pythagoras met de kwadratuur van den cirkel. Dit soort tooneel is te allen tijde reeds een com promis geweest. Van den nood moet een deugd ge maakt worden, een wispelturig geworden publiek moet met een zoet lijntje in de muizenval van het theater gelokt ? worden en als Mohammed niet meer naar den schouwburg komt, dan komt de schouwburg naar Mohammed. Het is de maand van lage eischen en lage entrée's, het is nooit anders geweest, maar dit soort tooneel vooral, dat eigenlijk uiteraard reeds een gedenatureerd tooneel is, heeft het moeilijk gekregen. Nog altijd heeft het tooneel ten aanzien van de film gelukkig zekere prerogatieven, er zijn onderwerpen de zwaardere meestal die voor het persoonlijk contact en het subtiel genu anceerde woord gereserveerd zijn; er is ook een zeker niemandsland, waarop tooneel en film beide kunnen experimenteeren. Maar het ,,jenseits", de zomerklucht en de .,thriller" is een terrein, Waarin op het oogenblik de rollen zijn omgekeerd: beweegt het tooneel zich noodgedwongen daarop, dan doet het de film concurrentie aan, en niet andersom. Het verdient zelfs aanbeveling om te overwegen of het zoogenaamde zomertooneel" niet geheel andere uitingsvormen moet zoeken en ik beschouw het nog altijd als spijtig, dat het soort gezond cabarettooneel, met stukken als De Won derbar", in ons land zulke uiterst middelmatige vertooningen heeft gevonden en dat lichte tragicomedies als Zimmer's ,,Le Beau Danube Rouge" (een licht stuk, ondanks zijn tragischen onder grond) en tooneel-revue's als Kaiser's Zwei Krawatten" alleen nog maar door dilettanten werden gespeeld: het eerste verleden week door de Amsterdamsche studenten, het tweede destijds door Haarlemsche enthousiasten. Dat een detectivestuk als De Justitie vergist zich niet l", doorFientje de la Mar onder Saalborn's leiding in den Hollandschen Schouwburg gespeeld, niet zoo'n erg gelukkige greep bleek, ligt juist aan de verwaarloozing van de veranderde perspectie ven: het is een amusant gehouden analyse van een geval, dat geen eigenlijke theatrale spanning kent en ik kan het niet anders dan een zwak meeloopertje noemen in de serie gerechtelijke vooronderzoe ken, die met de zeldzaam knappe Trial of Mary Dugan" geopend en met het origineele Moordzaak Yorck" min of meer gesloten werd, faute de combat tants. De lersche schrijver George Farquhar Lennox heeft zich dan ook niet erg druk gemaakt om de ontknooping en hij bouwt zijn stuk zelfs naar de averechtsche methode: een doodeenvoudig geval compliceert hij met een dozijn indices om het publiek maar vijf bedrijven bezig te houden, en aan het eind blijkt al onze moeite vergeefsch, want het blijft een doodeenvoudig geval. Het is waar, dat alle andere mogelijkheden, die zich openen zoo dra maar aan het begin een onbarmhartig zwart geschilderde Don Juan wordt doodgeschoten, al wel stuk voor stuk beproefd zijn, inclusief de op lossing, dat het toch een zelfmoord of wel heelcmaal geen lijk was. De eenige mogelijkheid ware nog, dat men het lijk, sinds het zich nu eenmaal tijdens de pauze onder het publiek bewoog, dan ook maar achter uit de zaal had laten opkomen en zeggen: Menscben, schei in godsnaam uit, de souffleur is aan zijn laatste pagina en de schrijver heeft ver geten, ons het beloofde, slot te sturen, dus komen we er toch niet uit". Het knappe van een detective schrijver is juist om den knoop zoo gecompliceerd te leggen, dat wij later beschaamd ons gemis aan combinatievermogen moeten bekennen, niet om maar in het wilde weg een overigens dikwijls amusanten dialoog te verspillen aan een serie tierelantijntjes van wat per slot van rekening niet anders dan nutteloos vulsel van een oude confectie-pop blijkt te zijn. De bouw van dit stuk eigent zich wel licht nog voor een goedkoope film, die de omstan digheden en de atmosfeer kan scheppen welke thans tusschen de al te gerekte bedrijven wegviel; van een tooneelstuk echter verwacht men óf min der of meer, al naar het een simpele tragedie of een onderhoudend detectivestuk bedoelde te zijn. Nu zaten wij tusschen de entr'actes te popelen in vergeefsche afwachting van verrassingen, die men in een gewoon gemengd bericht wegschreef en de spelers stonden voor de moeilijkheid, van te voren onveranderlijk en pasklaar gemaakte personages plus derzelver conflict zóó breed-uit te spelen, dat het interesse de pauze overleefde. Zoo het gelukte, was het dank zij het zeer goede spel. de uitermate fijn en subtiel gespeelde vrouwenrol van Fientje de la Mar, die zij alleen aan het trouwens zwakke slot moedwillig scheen te forceeren, don huinanen politie-inspecteur van Louis Saalborn, benevens goede typeeringen van Jan van Ees, Folkert Kra mer en Ank van der Moer. Het Groot Nederlandsen Tooneel gaf een tooneelzetting van Fallada's schrijnende beschrijving van het dassenproletariaat in den roman Kleiner Mann was mm?" En daarmede is eigenlijk alles gezegd. Het was een geïllustreerde uitgave van het boek, zonder de hoofdzaak, die in de wrangeen toch zoo innige en liefderijke zorgvuldigheid ligt, waarmee Fallada zijn kleinen, nutteloozen. Pinneberg heeft geteekend. De situatie, het erbar melijk lot van de duizenden beknelden in dezen tijd, die vlak boven de lijn der werkloozen hun beetje stand, trots en liefde trachten op te houden, is hoe tragisch ook in dezen vorm nog geen dramaen de tooneelbewerking is een al te slappe groc, van de bittere scherpten van het boek. Ook hierechter, onder Johan de Meester's soms wat luid ruchtige regie maar uitermate fijne ensceneering,. redde de vertooning veel, al bleef het tot een serie losse scènetjes met even zoovele typeeringen (nau welijks rollen) beperkt: Frits van Dijk, alleen tegen. het slot breeder en in den prachtigen tragikomischen toon spelend, was de kleine man en Cissy van Bennekom, die steeds meer in zulke sensitieve meisjesrollen naar voren komt, zijn dapper, een voudige vrouw. Marie van Westerhoven had een prachtige solo als een malende burgerjuffrouw en er was wat aardig genre-werk omheen. Voor de rest dreef men veilig op de goodwill van het boek. Het kan niet ontkend worden: beter zomer tooneel gaven de beide Duitsche cabaretgezelschappen, die op l Mei de deuren der gastvrije Hollandsche schouwburgen voor hun spel-met-denernst zagen opengaan. Daarbij is de Pfeffermühle" van Erica Mann in het Centraal Theater nauwe lijks cabaret in den ouden zin te noemen. Het is veel meer een regelrecht manifest, aanklacht en. getuigenis tegelijk. In den scherpst mogelijken vorm., gedragen door het zuivere en edele talent van de leidster en haar kleinen kring, wordt hier stelling gekozen tegen de tragedie van dezen tijd. Met het machtige wapen der satyre, waarachter men tril lend en spontaan de opgekropte en met sterke en. waardige argumenten naar voren gebrachte ver ontwaardiging voelt, laat men hier bijna elk on schuldig beginnend lied eindigen in een beschuldi ging, een beklag of een appèl. Een wereld overtui ging wordt hier met de verfijnde wreedheid, waar toe slechts een over alle tranen heengekomen smart in staat stelt, in een lied gecrystalliseerd, het pathos van de phrase, misleiding en leugen valt men aan. met het bitterste wapen van het intellect: de anticlimax, die ook de wranggte dissonant niet schuwt en zich liever vastbijt in een tegenstander dan toe geeft aan een gemakkelijke rethoriek. De merk waardige, spiritueele jonge vrouw, die dit zuiver politiek cabaret leidt en de vaak bijtende teksten der liederen meestal zelf geschreven heeft, wordt daarbij gesteund door een volkomen homogeen en rijk begaafd ensemble: de harde, felle Therese Giehse, die in haar stem een geweld van aanklacht en een schamperheid van betoog leggen kan als men wel nimmer hoorde, Lotte Goslar, wier dansen (,,De Held" bijvoorbeeld) meer zijn dan bitse gro tesken en de cynische kracht der politieke caricaturen krijgen, en Heinrich Ortmayer, die een paar geladen liederen Voordroeg. De peper in den molen van de 1000 Takte Xelson"-revue in het Leidscheplein-theater is natuur lijker van veel onschuldiger en meer bekenden aard. Men merkt, dat hier een man aan het werk is, die grootere ensceneeringen en betere tijdon gewend is en op vlotte wijze van den nood een deugd maakt. Daarentegen vraagt men zich af of Erica Mann haar met eenvoudige en rcchtstreekscho'middelen. bereikten heroïschen cabaretvorm ooit gevonden zou hebben, indien de tijd zelf niet haar voor dei keuze had gestold, waarin zij zichzelf tot tolk maakte van het geweten van anderen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl