Historisch Archief 1877-1940
Meiregen
Henrijk Scholte
Cmv »an Bennekom in
Kleine man, wat nu?"
De Justitie vergist zich. niet" Kleine
man, wat nu?" Duitsche cabarets.
Als de lauwe voorjaarsavonden aanbreken, waar
op de vermoeide menschheid onder bloeiende
meidoorntakken en gouden regen van de café-terrassen
naar huis wandelt, en bij ministerieele beschikking
de klok een uur verzet wordt (vooruit of achteruit,
dat kan ik nooit onthouden), dan worden de
schouwburgen verondersteld, van repertoire te
veranderen en zomertooneel" te geven. De laatste
groote premières zijn dan al afgeschoten en men
zoekt het bij de Muze met een hooger volgnummer:
er is misschien toch nog een detectivestuk dat
nooit gespeeld is of misschien is er in zake den drie
hoek nog ergens een onbeproefde combinatie van
de stelling van Pythagoras met de kwadratuur van
den cirkel.
Dit soort tooneel is te allen tijde reeds een com
promis geweest. Van den nood moet een deugd ge
maakt worden, een wispelturig geworden publiek
moet met een zoet lijntje in de muizenval van het
theater gelokt ? worden en als Mohammed niet meer
naar den schouwburg komt, dan komt de schouwburg
naar Mohammed. Het is de maand van lage eischen
en lage entrée's, het is nooit anders geweest, maar
dit soort tooneel vooral, dat eigenlijk uiteraard
reeds een gedenatureerd tooneel is, heeft het
moeilijk gekregen. Nog altijd heeft het tooneel ten
aanzien van de film gelukkig zekere prerogatieven,
er zijn onderwerpen de zwaardere meestal die
voor het persoonlijk contact en het subtiel genu
anceerde woord gereserveerd zijn; er is ook een
zeker niemandsland, waarop tooneel en film beide
kunnen experimenteeren. Maar het ,,jenseits",
de zomerklucht en de .,thriller" is een terrein,
Waarin op het oogenblik de rollen zijn omgekeerd:
beweegt het tooneel zich noodgedwongen daarop,
dan doet het de film concurrentie aan, en niet
andersom. Het verdient zelfs aanbeveling om te
overwegen of het zoogenaamde zomertooneel"
niet geheel andere uitingsvormen moet zoeken en
ik beschouw het nog altijd als spijtig, dat het soort
gezond cabarettooneel, met stukken als De Won
derbar", in ons land zulke uiterst middelmatige
vertooningen heeft gevonden en dat lichte
tragicomedies als Zimmer's ,,Le Beau Danube Rouge"
(een licht stuk, ondanks zijn tragischen onder
grond) en tooneel-revue's als Kaiser's Zwei
Krawatten" alleen nog maar door dilettanten werden
gespeeld: het eerste verleden week door de
Amsterdamsche studenten, het tweede destijds door
Haarlemsche enthousiasten.
Dat een detectivestuk als De Justitie vergist
zich niet l", doorFientje de la Mar onder Saalborn's
leiding in den Hollandschen Schouwburg gespeeld,
niet zoo'n erg gelukkige greep bleek, ligt juist aan
de verwaarloozing van de veranderde perspectie
ven: het is een amusant gehouden analyse van een
geval, dat geen eigenlijke theatrale spanning kent
en ik kan het niet anders dan een zwak
meeloopertje noemen in de serie gerechtelijke vooronderzoe
ken, die met de zeldzaam knappe Trial of Mary
Dugan" geopend en met het origineele Moordzaak
Yorck" min of meer gesloten werd, faute de combat
tants. De lersche schrijver George Farquhar
Lennox heeft zich dan ook niet erg druk gemaakt
om de ontknooping en hij bouwt zijn stuk zelfs
naar de averechtsche methode: een doodeenvoudig
geval compliceert hij met een dozijn indices om het
publiek maar vijf bedrijven bezig te houden, en
aan het eind blijkt al onze moeite vergeefsch, want
het blijft een doodeenvoudig geval. Het is waar,
dat alle andere mogelijkheden, die zich openen zoo
dra maar aan het begin een onbarmhartig zwart
geschilderde Don Juan wordt doodgeschoten, al
wel stuk voor stuk beproefd zijn, inclusief de op
lossing, dat het toch een zelfmoord of wel heelcmaal
geen lijk was. De eenige mogelijkheid ware nog,
dat men het lijk, sinds het zich nu eenmaal tijdens
de pauze onder het publiek bewoog, dan ook maar
achter uit de zaal had laten opkomen en zeggen:
Menscben, schei in godsnaam uit, de souffleur is
aan zijn laatste pagina en de schrijver heeft ver
geten, ons het beloofde, slot te sturen, dus komen
we er toch niet uit". Het knappe van een detective
schrijver is juist om den knoop zoo gecompliceerd
te leggen, dat wij later beschaamd ons gemis aan
combinatievermogen moeten bekennen, niet om
maar in het wilde weg een overigens dikwijls
amusanten dialoog te verspillen aan een serie
tierelantijntjes van wat per slot van rekening niet anders dan
nutteloos vulsel van een oude confectie-pop blijkt
te zijn. De bouw van dit stuk eigent zich wel
licht nog voor een goedkoope film, die de omstan
digheden en de atmosfeer kan scheppen welke
thans tusschen de al te gerekte bedrijven wegviel;
van een tooneelstuk echter verwacht men óf min
der of meer, al naar het een simpele tragedie of
een onderhoudend detectivestuk bedoelde te zijn.
Nu zaten wij tusschen de entr'actes te popelen in
vergeefsche afwachting van verrassingen, die men
in een gewoon gemengd bericht wegschreef en de
spelers stonden voor de moeilijkheid, van te voren
onveranderlijk en pasklaar gemaakte personages
plus derzelver conflict zóó breed-uit te spelen, dat
het interesse de pauze overleefde. Zoo het gelukte,
was het dank zij het zeer goede spel. de uitermate
fijn en subtiel gespeelde vrouwenrol van Fientje
de la Mar, die zij alleen aan het trouwens zwakke
slot moedwillig scheen te forceeren, don huinanen
politie-inspecteur van Louis Saalborn, benevens
goede typeeringen van Jan van Ees, Folkert Kra
mer en Ank van der Moer.
Het Groot Nederlandsen Tooneel gaf een
tooneelzetting van Fallada's schrijnende beschrijving van
het dassenproletariaat in den roman Kleiner
Mann was mm?" En daarmede is eigenlijk alles
gezegd. Het was een geïllustreerde uitgave van
het boek, zonder de hoofdzaak, die in de
wrangeen toch zoo innige en liefderijke zorgvuldigheid
ligt, waarmee Fallada zijn kleinen, nutteloozen.
Pinneberg heeft geteekend. De situatie, het erbar
melijk lot van de duizenden beknelden in dezen tijd,
die vlak boven de lijn der werkloozen hun beetje
stand, trots en liefde trachten op te houden, is
hoe tragisch ook in dezen vorm nog geen
dramaen de tooneelbewerking is een al te slappe groc,
van de bittere scherpten van het boek. Ook
hierechter, onder Johan de Meester's soms wat luid
ruchtige regie maar uitermate fijne ensceneering,.
redde de vertooning veel, al bleef het tot een serie
losse scènetjes met even zoovele typeeringen (nau
welijks rollen) beperkt: Frits van Dijk, alleen tegen.
het slot breeder en in den prachtigen
tragikomischen toon spelend, was de kleine man en Cissy
van Bennekom, die steeds meer in zulke sensitieve
meisjesrollen naar voren komt, zijn dapper, een
voudige vrouw. Marie van Westerhoven had een
prachtige solo als een malende burgerjuffrouw en
er was wat aardig genre-werk omheen. Voor de
rest dreef men veilig op de goodwill van het boek.
Het kan niet ontkend worden: beter zomer
tooneel gaven de beide Duitsche
cabaretgezelschappen, die op l Mei de deuren der gastvrije
Hollandsche schouwburgen voor hun
spel-met-denernst zagen opengaan. Daarbij is de Pfeffermühle"
van Erica Mann in het Centraal Theater nauwe
lijks cabaret in den ouden zin te noemen. Het is
veel meer een regelrecht manifest, aanklacht en.
getuigenis tegelijk. In den scherpst mogelijken vorm.,
gedragen door het zuivere en edele talent van de
leidster en haar kleinen kring, wordt hier stelling
gekozen tegen de tragedie van dezen tijd. Met het
machtige wapen der satyre, waarachter men tril
lend en spontaan de opgekropte en met sterke en.
waardige argumenten naar voren gebrachte ver
ontwaardiging voelt, laat men hier bijna elk on
schuldig beginnend lied eindigen in een beschuldi
ging, een beklag of een appèl. Een wereld overtui
ging wordt hier met de verfijnde wreedheid, waar
toe slechts een over alle tranen heengekomen smart
in staat stelt, in een lied gecrystalliseerd, het pathos
van de phrase, misleiding en leugen valt men aan.
met het bitterste wapen van het intellect: de
anticlimax, die ook de wranggte dissonant niet schuwt
en zich liever vastbijt in een tegenstander dan toe
geeft aan een gemakkelijke rethoriek. De merk
waardige, spiritueele jonge vrouw, die dit zuiver
politiek cabaret leidt en de vaak bijtende teksten
der liederen meestal zelf geschreven heeft, wordt
daarbij gesteund door een volkomen homogeen en
rijk begaafd ensemble: de harde, felle Therese
Giehse, die in haar stem een geweld van aanklacht
en een schamperheid van betoog leggen kan als
men wel nimmer hoorde, Lotte Goslar, wier dansen
(,,De Held" bijvoorbeeld) meer zijn dan bitse gro
tesken en de cynische kracht der politieke
caricaturen krijgen, en Heinrich Ortmayer, die een paar
geladen liederen Voordroeg.
De peper in den molen van de 1000 Takte
Xelson"-revue in het Leidscheplein-theater is natuur
lijker van veel onschuldiger en meer bekenden aard.
Men merkt, dat hier een man aan het werk is, die
grootere ensceneeringen en betere tijdon gewend is
en op vlotte wijze van den nood een deugd maakt.
Daarentegen vraagt men zich af of Erica Mann
haar met eenvoudige en rcchtstreekscho'middelen.
bereikten heroïschen cabaretvorm ooit gevonden
zou hebben, indien de tijd zelf niet haar voor dei
keuze had gestold, waarin zij zichzelf tot tolk
maakte van het geweten van anderen.