Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 19 Mei 1934
Uit de Natuur
Lelietjes van dalen
. Jac. P. Thijsse
Een, paar jaar geleden in het midden van Mei
.kwam. hflt zoo uit, dat ik enkele morgens om een
uur of acht liep te flaneeren in de Königsstrasse
te Neurenberg. Daar was dan drukte van velerlei
?:--jriiméB&omend volk: scholieren, winkel juffers,
ambtenaren, marktgangers, zoowel brengenden
., als haleaden. En toen heb ik mij verbaasd over den
aanvoer van lelietjes van dalen. Ze werden bij
. manden vol aangedragen door boerinnen, 'groote
manden op den rug torsend en propvol met bun
dels lelietjes. Ik heb geprobeerd, eens te begrooten,
hoeveel van die bloemen wel op n dag werden
verhandeld en kwam tot honderdduizenden. In
Parijs is het al net zoo, daar komen de muguets"
binnen bij karrevrachten. Bij ons in het land
gaat.het wat matiger, maar we kunnen wel aan
nemen, dat er in Centraal-Europa in de Meimaand
lederen dag millioenen lelietjes van dalen bijdragen
tot. verhooging van het levensgeluk en de
levensVreugde der menschheid. Want het doet heel
prettig aan om een bundeltje van deze fraaie,
geurige bloempjes in huis te hebben hetzij met,
hetzij zonder de glanzige groene bladeren. Maar
?waar komen al die millioenen lelietjes vandaan
en kan dat zoo maar voortduren?
Voor ons land mag die vraag werkelijk wel
gesteld worden, want het lelietje van dalen is een
boschplant en het groeit bij voorkeur in
loofbosschen. Nu hebben wij inderdaad slechts weinig
boaschen met zoo milden bodem, dat daar de
lelietjes zouden groeien. Maar waar ze aanslaan,
.daar kunnen ze zich dan ook snel uitbreiden en.
zoo is hun aard en gelegenheid, dat ze dan ook
weldra mannetje aan mannetje staan met uitslui
ting van haast alle andere planten. In onze tuintjes
zien we hetzelfde gebeuren. Je koopt in Maart
een potje getrokken lelietjes, plant die, als ze in
huis uitgebloeid raken in een beschaduwd plekje
van den tuin en laat ze dan met rust. In het
najaar vergelen de bladeren, gedurende den winter
vergaan ze tot dunne vliesjes en verdwijnen
^indelijk. In Maart komen bruinige spitse
groeipieken boven den grond en in Mei ontplooien
zich de bladparen, meest reeds met bloemen er
tusschen. De pol is iets grooter geworden; in 't
volgend jaar veel grooter en in enkele jaren staat
de heele hoek van den tuin vol lelietjes, die zich,
onder ons gefluister, dan min of meer gaan
. gedragen als onkruid. En wanneer we ze dan,
om ook andere planten een kansje te geven een
beetje gaan wieden, dan komt het geheim aan het
licht. Onze lelietjes hebben onder den grond
dunne stengels, die aan hun top voortgroeien
en ook aan alle knoopen weer zijtakken kunnen
maken, die zich alweer vertakken. Zoo ontstaat
onder den grond een echte mat van leliestengels,
volkomen vergelijkbaar met de stengelcomplexen
van de allerberuchtste onkruiden zooals kweek- en
zevenblad. Wat wij boven den grond te zien
krijgen, zijn dan de zijspruiten van die
wortelstokken, die gehoor moeten geven aan een
onweerstaanbaren drang naar boven. Die groeipieken
doorboren natuurlijk met het allergrootste gemak
boschmolm en bladerlaag en als zij, wat dikwijls
?' genoeg gebeurt uit den tuin terecht zijn gekomen
onder den openbaren weg, dan werken zij zich,
al is tet met inspanning, nog heen door macadam
of asphalt.
Waar de lelietjes zich eenmaal hebben gevestigd
groeien ze dus vaji zelf voort. Plukken wij ze
met blad en al af, dan gaan ze natuurlijk ten
onder. Echter hindert het niet, wanneer we alleen
de bloemen plukken. Je pakt de bloeistengel
onderaan stevig beet, geeft dan een klein rukje
en het heele geval komt netjes los. Sommigen
meenen dat de planten zelf door deze plukkerij
er forscher op kunnen worden en het volgend
jaar dan nog meer spruiten met bloemen zullen
geven. Wöwillen hopen, dat dit werkelijk het geval
is en dan in onze openbare parken smalle zoomen
van lelietjes aanleggen, waar we in Mei kinderen.
kunnen noodigen om eens te komen plukken.
Die zoomen moeten zoo smal zijn, dat de kinderen,
op het pad staande nog de verste bloemen kunnen
Naar het Oosten
Melis Stoke
Teekeningen Haringen van Beek
Met pathos
Wij Nederlanders zijn een zeevarend volk en
daarom behoeft het u niet te verbazen dat ge
deze regelen leest terwijl ik op een boot naar Indi
reis.
Hoogstens zoudt ge meesmuilend kunnen zeggen,
dat ik een ouderwetsch man ben om niet te vliegen.
Dit tenminste
was de smalen
de commentaar
van mijn zoon
tje toen ik hem
vertelde dat va
der naar den
Oost zou gaan.
Ik deed de
mededeeling
met het pathos
waarmee mijne
generatie nu
eenmaal nog ge
wend is dergelij
ke verre tochten aan te kondigen.
Jongen, zeide ik, vader gaat een reis naar Indi
maken....
En ik had mij voorgenomen van zijn indruk
gebruik te maken om hem wat te vertellen van
de koene zeevaarders en ontdekkingsreizigers in
onze vaderlandsche geschiedenis.
Nooit is deze historie zoo levend dan wanneer
men haar kan toelichten met frappante analogieën
uit het heden. ?
Gunst, zeide hij. ... met de vliegmachitic. . . . ?
Van de les in vaderlandsche geschiedenis kwam
niets. Integendeel. Ik ontving een fomveelcn uit
brander. Ik had hem in het oog van zijn vrienden
een ? jammerlijk
figuur doen slaan.
Dat was geen
manier van rei
zen, dit was
heelemaal riikg. . . .
knudde."
Maar jonden,
waagde ik nog,
vast van plan
hem te wijzen op
de hachelijkhedcn
van zulk een ver
ren tocht, op de
schrikkelijke ont
beringen die mannen als Bontekoe c.s. hadden.
moeten doorstaan voor zij de palmboomen op
Java's strand werkelijk hoorden ruischen.
Maar er was geen eer meer aan te behalen en
voornamelijk hoon en schande. Ik gaf het op....
En te meer deed mij dit leed omdat deze reis,
ondanks de vlotheid waarmee ze vice versa kan
worden ondernomen, toch nog in het geheim en
ondanks mijn rustig en zakelijk uiterlijk, een
gansch complex van overwegingen voor mij had
gevormd.
Gunst ja, we zijn nu eenmaal een zeevarend
volk, maar aan de zeevaart zijn ook grenzen.
Ik ben ook graag thuis, als de wind giert door den
schoorsteen en we elkander griezelige verhalen
vertellen of desnoods alleen maar kwaadspreken
van onze kennissen. . . .
Ik ben niet zoo'ii vreeselijk ondernemende
man die kris-kras over de wereld remt als eet)
razende reporter. 2
Ik drink, graag een kopje thee thuis, en des
noods, want ik ben geen waaghals, ook wel een
tweede, maar zoo'n reis naar Indië.... tjonge,
we hebben niet voor niets zooveel gehoord eft
gelezen van afscheidstranen en een laatste groet....
Jakkes, daar draait je hart van om; het geeft
een wee gevoel. Werkelijk. .~".[
Als ge dit leest ben ik over vijf weken alweer
terug. Een uitstapje van niks zult u zeggen. . . I
en dat was precies wat mijn zoontje zei. Hij zeide
er zelfs nog meer bij, namelijk dat ik als ik gevlogen
zou hebben nog veel eerder terug zou zijn geweest,
desnoods in een dikke drie weken heen en weer.
Het kind heeft gelijk. Ik ben een ouderwetsch
man die breeduit op een schip gaat zitten en^zich
laat verwennen door hofmeesters en hutjongens.
Ik gaf het op
Zich laten verwennen
Ik Vieb do kalme wijze van reizen verkozen
boven het triomfantelijk ge jaag over
werelddoelen, gebergten en woestijnen.
De minachting, die in. het oog der kinderen te
lezen valt., heb ik volkomen verdiend. . . .
Kn toch.... en toch.... ik kan er niets aan
doen: maar.ik vind zoo'n schip 7.00 genocgelijk.
Je blijft precies op dezelfde hoogte boven den
zeespiegel, met kleine variaties dan van enkele
dozijnen centimeters als ik me precies moet uit
drukken, er wordt zoo heelemaal niet met je
gerukt of gesleurd, maar het gaat zoetjes aan,
met een zekere statigheid.
Neen, laat u me nu eerst uitpraten en grijp
nu niet zoo driftig naar uw specialen pennehouder
voor ingezonden stukken om te zeggen dat ik
te kort doe aan de verdiensten van de kranige
organisators van onze groote luchtlijn.
Ik vind dat reusachtig bekwame en verdienste.
lijke mannen. . . . maar vergiffenis. . . . vergiffer
nis. ... ik heb niet zoo'n haast.
En dat ik werkelijk gelijk heb met te zeggen
dat het zoo genoegelijk is, beloof ik u heusch in
verdere regelen te bewijzen. . . .
bereiken, anders vertrappen ze den boel. Ze
brengen dan een handjevol Meivreugde naar huis.
Ik ga nog eens een heel program maken voor
plukplaatsen in parken voor kinderen. Daar komt dan
natuurlijk ook contingenteering bij te pas.
Waar veel lelietjes bloeien kunnen, we op mooie
dagen de bijen en hommels bezig zien met het stuif
meel te verzamelen uit de bloemen. Honig hebben
ze niet; wél suikerhoudend weefsel onder het
vruchtbeginsel. Ook zonder insectenbezoek heeft
bestuiving plaats en die is ook werkzaam. Toch
zetten lang niet alle leliebloempjes vrucht, soms
blijven heele gebieden zonder. Maar als het lukt
is het heel mooi, dan zie je in den nazomer tusschen
het nog frissche groen overal de trossen van dikke,
oranjeroode bessen, die tusschen twee haakjes
nu eens werkelijk voor den mensch vergiftig zijn.
Trouwens niet zoo vergiftig, dat een kind, die er
eens een paar van oppeuzelt, daar last van. zou
hebben. De heele plant is vergiftig. De vogels
echter eten de bessen met genoegen en verspreiden
zoodoende; de onverteerbare zaden. Xoo mag liet
wel gekomen zijn dat lelietjes van dalen groeien
in de duinen niet alleen in de duinboschjes van
eik en berk, maar zelfs in het open duin, hier en
daar op noordhellmgen. Die komen wat licht en
vochtigheid en humusvorming betreft heel aardig
overeen met de toestanden, in licht loofbosch en
hebben dan ook nog al dikwijls een boschflora.
Ik ken op Texel een noordhelling aan een steil
duin, vlak aan zee, dicht begroeid mot
wintergroen, kamperfoelie en mannetjesvaren.
In Kennemerland hebben we ook dicht aan zee
heele plakkaten van lelietjes open en bloot op
noordhellingen, waar nog al voel konijnen huizen.
Doch de lelietjes behooren tot de zeer weinige
planten, die door het konijn worden versmaad,
Doch laat ik nu niet over het konijn beginnen,
Liever nog een paar bijzonderheden van de
lelietjes. Kijk eens uit of ge er vindt met rost»
st.roepen, buiten op of roodo vlekjes in de bloem,
o t' ook met dorikergele holmknoppon. liet aantal
bloemen in elke tros is veelal minder dan een
do/.ijn, zelden meer dan vijftien.