De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 26 mei pagina 10

26 mei 1934 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

KUNST VAN EIGEN EN \ Baliiche houtsculptuur. Garoeda met Sita. Koloniaal Instituut ' * Departement, Musea, enz. Wij weten sinds lang, dat het in Holland, als elders, niet geheel-en-al zou strooken met de waarheid, te .beweren dat de personen, die invloed uitoefenen op de aankoopen der musea, altijd behooren tot degenen aan wie ge die aankoopen het liefst zoudt zien toevertrouwd. Het geheele kunstbeheer is, om ons tot Holland te bepalen, niet op de allerfraaiste wijze geregeld en ik heb mij zelden overtuigt gevoeld van de competentie van hen, die daarvoor zijn aange wezen, hetzij als enkeling, hetzij als groep. Mij lijkt dit alles niet onbe langrijk; voor mij is het zeker be langrijk genoeg wat mij hier en daar trof in de Amsterdammer te be handelen. Wanneer wij bij het Departe ment beginnen.... wij kunnen daar natuurlijk niet verwachten een des kundig minister aan het hoofd te vinden; dat zou een onbillijke eisch zijn tegenover het politieke partij wezen; een minister is een uit en om politieke redenen.aangewezen persoon; mj wordt niet en nooit gekozen om aesthetische redenen. Maar dat is Hel Beheer van de Schoone Kunsten Nieuwe Aanwinsten va misschien niet zoo belangrijk, ministers komen en ministers gaan. Onder hen staan de meer blijvende ambtenaren; ge zoudt juister kunnen zeggen met een contradictio in ter minis, onder hem ..staan" de zittende ambtenaren, in dit geval dus de referendaris der Schoone Kunsten. Ofschoon deze referendaris der Schoone Kunsten in bepaalde opzichten (maar daar ook alleen) een representatief persoon is te heeten (hij is lichamelijk ' genoeg getypeerd) ben ik nooit over tuigd geworden van zijn bevoegdheid in deze zaken. Het is mogelijk, dat hij goed stelt", zooals dat heet in departementalen stijl, maar ik heb tot nog toe weinig frappants gevonden in wat hij doet, zal en wil. Ik bedoel niet, dat spreekt vanzelf, dat hij ooit in een schepping of zoo iets, zou ingrijpen (in dezen zin is kunst geen regeeringszaak) maar hij kon toch nu langzamerhand reeds inge grepen hebben in wat wel regeerings zaak is, en dat is dat ons land b.v. wat de plastische kunsten aaagaat beter werd vertegenwoordigd in het buitenland. Tot nu toe is dat altijd zoo goed als bedroevend. Ik vrees, dat deze referendaris zulke waarheid als een onbillijk verwijt terzijde zal leggen er is immers een, .commis sie" die daarvoor zorgt! Maar wiens taak is het (zóó niet de zijne) dan, deze commissie te verbeteren en eens om Holland te denken tegenover die heeren, die te weinig aan Holland. denken, wanneer het erop aankomt. Ofschoon, om van andere ambte naren te spreken, ik den directeur van de Monumentenzorg nooit een adelaar zou willen noemen in schilderkunstig gevoel en schilderkunstige kennis b.v. ben ik toch overtuigd van zijn werke lijke kennis van het vak, dat hij be oefent voor den Nederlandschen Staat. Deze directeur geeft mij toch in be paalde opzichten een gerust! gheid, die ik bij den referendaris nooit heb kunnen gevoelen; Monumentenzorg is met andere woorden wat de monu menten aangaat, voldoende bezet. Maar daar monumenten minder Koloniaal Instituut naar het buitenland gaan dan schil derijen, is zijn invloed op de meeningen der liefhebbers in andere landen en op de benieuwde naar andere landen veel geringer dan des referendaris' invloed. De referendaris is in -deze belangrijker en voldoet minder; dat geeft een tweemaal zoo groot verschil. Een bepaald geval zou zich nog in dezen tijd kunnen voordoen, zoo deze ambtenaar, de referendaris, een persoonlijkheid was. Hij zou, door zijn steeds aan het departement blijven, een grooten in vloed kunnen hebben op de verschijnende en weer verdwijnende ministers. Hebben wij daarvan echter ooit iets gemerkt ? hebben wij ooit hem een initiatief zien nemen tot iets van werkelijk belang en daar is zeker nu toch reden toe bij een ambtenaar, die de kunst, den geest, de schoonheid te verdedigen heeft ? Eens hebben wij op pijnlijke wijze gemerkt, dat deze ambtenaar iets gedaan heeft zóó dat tenminste van hem is uitgegaan ? Hij is de manvan-de-tien-duizend gul den, van' de fooi, waar mee hij al de nooddruftige schilders van Holland wou bestrooien? Welk manna uit den departe mentalen hemel gevallen was dat! En in verge lijking met de sommen, met de reusachtige som men gespendeerd voor andere groepen, welke som ! Terecht is daarover de verontwaardiging snel gerezen en scherp geuit! En wat is er daarna van 's mans hand gekomen? De steunregeling, die nog niet geregeld is? En is die wel van hem of toevallig van een minister? In allen gevalle kunnen wij tot nog toe zeggen, dat wat het departement aangaat (de ambtenaren bestaan toch door die schoone kunsten, zij worden daar gepensionneerd en zelfs hun weduwen), dat zulk departe ment in alle opzichten steeds te kort schoot en nog te kort schiet. Het verricht den arbeid niet, waarvoor het gesalarieerd wordt. Mac lean te Rotterdam De katalogus van Mac Lean's tentoonstelling wordt ingeleid door een toespraak" van Dr. van Overbeek. Deze toespraak moet als hoofd eigenschap geestdrift hebben, maar zij moet als hoofdfout zeer weinig critisch zijn. En dat is hier een gevaar; de gevleide schilder kon zich reeds een meester meenen. Zoo iets zeker echter is, is het dit: dat deze schilder riog ver is van zulk meester schap. Het werk'toch, dat hier in deze Studio verzameld is heeft de vlotheid van ceri gemiddeld colorist A. PLAS maar het heeft allerlei tekortkomin gen, die voortkomen uit oppervlak kigheid, uit te weinig, innerlijke stuwing. Het werk is te gemakkelijk. van buiten af; en niet genoeg van binnen-uit. Joseph Floch Er is geen enkel bezwaar, dat eei werk in groote, felle drift geuit ka worden en toch in de kleur zet menschelijk kan zijn; er zijn da« ook in onze schilderkunst voo: beelden van te over, maar nog een; die voorbeelden worden door Mac Lea niet met n vermeerderd. De? tentoonstelling is daardoor voor m een teleurstelling; ik had op betei gehoopt. Er is geen voortgang; er meer iets. wat op noodelooze ve: spilling van energie gelijkt ! De vraa toch is te stellen: wat is de baet vo< den schilder zelf van al deze werken Ik zie er geen enkele. Een pa; stillevens, eeu sneeuwlandschap, ee portretje (1,39; 5; 32) maken op hi geheel wel geen uitzondering, ma; het eerste stilleven heeft tusscht d'anderen in zijn kleur wat verfi ning, zooals het sneeuwlandscha wel wat kracht heeft. Joseph Teixelra cle Mattos in «Ie Itotterdamsclien Kuustkrin Den eersten keer, dat ik het wei van Teixeira de Mattos zag, w;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl