Historisch Archief 1877-1940
KUNST VAN EIGEN EN
\
Baliiche houtsculptuur. Garoeda met Sita.
Koloniaal Instituut ' *
Departement, Musea, enz.
Wij weten sinds lang, dat het in
Holland, als elders, niet geheel-en-al
zou strooken met de waarheid, te
.beweren dat de personen, die invloed
uitoefenen op de aankoopen der
musea, altijd behooren tot degenen
aan wie ge die aankoopen het liefst
zoudt zien toevertrouwd. Het geheele
kunstbeheer is, om ons tot Holland
te bepalen, niet op de allerfraaiste
wijze geregeld en ik heb mij zelden
overtuigt gevoeld van de competentie
van hen, die daarvoor zijn aange
wezen, hetzij als enkeling, hetzij
als groep. Mij lijkt dit alles niet onbe
langrijk; voor mij is het zeker be
langrijk genoeg wat mij hier en daar
trof in de Amsterdammer te be
handelen. Wanneer wij bij het Departe
ment beginnen.... wij kunnen daar
natuurlijk niet verwachten een des
kundig minister aan het hoofd te
vinden; dat zou een onbillijke eisch
zijn tegenover het politieke partij
wezen; een minister is een uit en om
politieke redenen.aangewezen persoon;
mj wordt niet en nooit gekozen om
aesthetische redenen. Maar dat is
Hel Beheer van de Schoone Kunsten
Nieuwe Aanwinsten va
misschien niet zoo belangrijk,
ministers komen en ministers gaan.
Onder hen staan de meer blijvende
ambtenaren; ge zoudt juister kunnen
zeggen met een contradictio in ter
minis, onder hem ..staan" de zittende
ambtenaren, in dit geval dus de
referendaris der Schoone Kunsten.
Ofschoon deze referendaris der Schoone
Kunsten in bepaalde opzichten (maar
daar ook alleen) een representatief
persoon is te heeten (hij is lichamelijk '
genoeg getypeerd) ben ik nooit over
tuigd geworden van zijn bevoegdheid
in deze zaken. Het is mogelijk, dat
hij goed stelt", zooals dat heet in
departementalen stijl, maar ik heb
tot nog toe weinig frappants gevonden
in wat hij doet, zal en wil. Ik bedoel
niet, dat spreekt vanzelf, dat hij
ooit in een schepping of zoo iets, zou
ingrijpen (in dezen zin is kunst
geen regeeringszaak) maar hij kon
toch nu langzamerhand reeds inge
grepen hebben in wat wel regeerings
zaak is, en dat is dat ons land b.v.
wat de plastische kunsten aaagaat
beter werd vertegenwoordigd in het
buitenland. Tot nu toe is dat altijd
zoo goed als bedroevend. Ik vrees,
dat deze referendaris zulke waarheid
als een onbillijk verwijt terzijde zal
leggen er is immers een, .commis
sie" die daarvoor zorgt! Maar wiens
taak is het (zóó niet de zijne) dan,
deze commissie te verbeteren en eens
om Holland te denken tegenover die
heeren, die te weinig aan Holland.
denken, wanneer het erop aankomt.
Ofschoon, om van andere ambte
naren te spreken, ik den directeur van
de Monumentenzorg nooit een adelaar
zou willen noemen in schilderkunstig
gevoel en schilderkunstige kennis b.v.
ben ik toch overtuigd van zijn werke
lijke kennis van het vak, dat hij be
oefent voor den Nederlandschen Staat.
Deze directeur geeft mij toch in be
paalde opzichten een gerust! gheid, die
ik bij den referendaris nooit heb
kunnen gevoelen; Monumentenzorg
is met andere woorden wat de monu
menten aangaat, voldoende bezet.
Maar daar monumenten minder
Koloniaal Instituut
naar het buitenland gaan dan schil
derijen, is zijn invloed op de meeningen
der liefhebbers in andere landen en
op de benieuwde naar andere landen
veel geringer dan des referendaris'
invloed. De referendaris is in -deze
belangrijker en voldoet minder; dat
geeft een tweemaal zoo groot verschil.
Een bepaald geval zou zich nog
in dezen tijd kunnen voordoen, zoo
deze ambtenaar, de referendaris, een
persoonlijkheid was. Hij
zou, door zijn steeds
aan het departement
blijven, een grooten in
vloed kunnen hebben op
de verschijnende en weer
verdwijnende ministers.
Hebben wij daarvan
echter ooit iets gemerkt ?
hebben wij ooit hem
een initiatief zien nemen
tot iets van werkelijk
belang en daar is zeker
nu toch reden toe bij
een ambtenaar, die de
kunst, den geest, de
schoonheid te verdedigen
heeft ? Eens hebben wij op
pijnlijke wijze gemerkt,
dat deze ambtenaar iets
gedaan heeft zóó dat
tenminste van hem is
uitgegaan ? Hij is de
manvan-de-tien-duizend gul
den, van' de fooi, waar
mee hij al de
nooddruftige schilders van Holland
wou bestrooien? Welk
manna uit den departe
mentalen hemel gevallen
was dat! En in verge
lijking met de sommen,
met de reusachtige som
men gespendeerd voor
andere groepen, welke
som ! Terecht is daarover
de verontwaardiging snel
gerezen en scherp geuit!
En wat is er daarna van
's mans hand gekomen?
De steunregeling, die nog
niet geregeld is? En is die wel van
hem of toevallig van een minister?
In allen gevalle kunnen wij tot nog
toe zeggen, dat wat het departement
aangaat (de ambtenaren bestaan
toch door die schoone kunsten, zij
worden daar gepensionneerd en zelfs
hun weduwen), dat zulk departe
ment in alle opzichten steeds te kort
schoot en nog te kort schiet. Het
verricht den arbeid niet, waarvoor
het gesalarieerd wordt.
Mac lean te Rotterdam
De katalogus van Mac Lean's
tentoonstelling wordt ingeleid door
een toespraak" van Dr. van
Overbeek. Deze toespraak moet als hoofd
eigenschap geestdrift hebben, maar
zij moet als hoofdfout zeer weinig
critisch zijn. En dat is hier een
gevaar; de gevleide schilder kon zich
reeds een meester meenen. Zoo iets
zeker echter is, is het dit: dat deze
schilder riog ver is van zulk meester
schap. Het werk'toch, dat hier in
deze Studio verzameld is heeft de
vlotheid van ceri gemiddeld colorist
A. PLAS
maar het heeft allerlei tekortkomin
gen, die voortkomen uit oppervlak
kigheid, uit te weinig, innerlijke
stuwing. Het werk is te gemakkelijk.
van buiten af; en niet genoeg van
binnen-uit.
Joseph Floch
Er is geen enkel bezwaar, dat eei
werk in groote, felle drift geuit ka
worden en toch in de kleur zet
menschelijk kan zijn; er zijn da«
ook in onze schilderkunst voo:
beelden van te over, maar nog een;
die voorbeelden worden door Mac Lea
niet met n vermeerderd. De?
tentoonstelling is daardoor voor m
een teleurstelling; ik had op betei
gehoopt. Er is geen voortgang; er
meer iets. wat op noodelooze ve:
spilling van energie gelijkt ! De vraa
toch is te stellen: wat is de baet vo<
den schilder zelf van al deze werken
Ik zie er geen enkele. Een pa;
stillevens, eeu sneeuwlandschap, ee
portretje (1,39; 5; 32) maken op hi
geheel wel geen uitzondering, ma;
het eerste stilleven heeft tusscht
d'anderen in zijn kleur wat verfi
ning, zooals het sneeuwlandscha
wel wat kracht heeft.
Joseph Teixelra cle Mattos in «Ie
Itotterdamsclien Kuustkrin
Den eersten keer, dat ik het wei
van Teixeira de Mattos zag, w;