Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 26 Mei 1934
T5
Om d£ Suikerbiet Beethovencyclus
f ?'
i
C. A. Klaasse
Een verward en moeilijk probleem
Het probleem: Hollandsche bietsuiker versus
Indische rietsuiker zit de regeering al geruimen
tijA dwars zonder dat men kans heeft gezien tot
een bevredigende oplossing te komen. Het is inder
daad niet gemakkelijk. De productiekosten van de
Indische suiker liggen ver onder die van onze
inheemsche bietsuiker. Indiëverkoopt zijn suiker
op het oogenblik voor een prijs die ongeveer een
-, tiende gedeelte is van hetgeen onze consumenten
voor inheemsche suiker moeten betalen (inclusief
accijns dan). Nu kan men natuurlijk de stelling ver
kondigen, dat alle landbouw- en zuivelproducten
ten onzent zijn opgeschroefd tot een prijspeil dat
veel hooger ligt dan de wereldmarktprijs, en daarbij
vde vraag stellen waarom er voor suiker nu weer een
speciaal vraagstuk van gemaakt moet worden.
Daar is in elk geval dit verschil, dat geenszins van
al die producten vaststaat dat de werkelijke
voortbrengingsmoeite hier zooveel hooger is dan in de
landen die nog voor de wereldmarkt werken. Na
tuurlijk zullen larfden met extensieve cultuur
goedkooper werken, maar de lage loonen spelen toch
ook een rol van groote beteekenis en het behoeft
wel geen betoog, dat de nominale hoogte van het
loon geen factor is die verband houdt met de reëele
productiekosten. Van suiker staat daarentegen
vast dat onze bietsuikerproductie meer
voortbrengingsmoeite" absorbeert dan die van riet
suiker. En volgens de oude liberale economie zou
den wij dus de bietencultuur er onmiddellijk aan
moeten geven en rietsuiker gaan gebruiken. Maar de
liberale economie heeft afgedaan, althans wanneer
niet voor speciale gevallen het voordeel wordt inge
zien om toch de oude vertrouwde paden te betreden.
Dit is dus de vraag waarvoor de regeering zich
gesteld ziet: is er hier aanleiding om ondanks het
feit dat wij veel goedkooper rietsuiker kunnen krij
gen toch onze eigen bietsuiker te blijven maken?
Waarbjj het heele geval dan nog weer gecompli
ceerder wordt doordat die rietsuiker niet zoo maar
:willekeurig op de wereldmarkt verworven zou wor
den doch in ons eigen Indië.
Wat is het gevolg voor den Nederlandechen
landbouw wanneer wij niet meer den bietenverbouw
steunen en deze dus te gronde laten gaan ten bate
: van den invoer van rietsuiker ? Kunnen de boeren
als zij geen bieten meer verbouwen daarvoor iets
anders produceeren? Dat kunnen ze zeker, maar
: hoofdzaak is of zij voor een ander product afzet
kunnen vinden. Nu zou daarbij natuurlijk de steun,
die nu aan den bietenbouw wordt gegeven, aan
die andere cultuur kunnen worden verstrekt. En
dan zou voor de eigen markt of voor den export
kunnen worden gewerkt wanneer de opbrengst van
het product ook sterk verliesgevend was. Of dat
economisch nuttig is hangt af van de vraag of de
wereldmarktprijs van dat nieuwe product een hoogere
of lagere opbrengst der cultuur beteekent dan de
wereldmarktvMarde van de suiker die wij nu verbouwen.
De waarde van de suiker die wij thans maken is
immers voor de gemeenschap niet meer dan de
wereldmarktprijs daarvan, de prijs dus waarvoor
wij ze kunnen koopen, al krijgt dan ook de boer er
veel meer voor in zijn handen. Kunnen wij in een
andere cultuur meer wereldmarktwaarde" kwee
ken, dan is dat voor de volkshuishouding nuttig.
Maar dan had dat al lang moeten gebeuren, onaf
hankelijk van de vraag of wij suiker uit ons Indi
kunnen gebruiken. Nu is intusschen de groote
moeilykheid in dit geval dat deze voorstelling van zaken
wel wat erg eenvoudig is. Het nut van onzen bieten
bouw is n.l. niet alleen af te meten aan de waarde
van het directe product van die cultuur, omdat
voor de vruchtwisseling de suikerbiet een weinig mis
baar object is. Die beteekenis voor de vruchtwisse
ling, voor den landbouw-in-the-long-run dus, is heel
moeilijk op geld waardeerbaar.
Een tweede vraag is: welke economische betee
kenis moet worden toegekend aan het feit dat het
hier gaat om eventueele substitutie van een pro
duct van eigen bodem door n uit de koloniën.
Hoewel inderdaad een scheiding bestaat tusschen
het economisch levenjvan moederland en koloniën ?
kan toch niet ontkend worden dat de aankoop
van producten uit de koloniën in zeer belangrijke
mate het moederland ten. goede komt; in de eerste
plaats door het kapitaal waarmee dit in de kolo
niën en de aldaar bevestigde cultures is geïnteres
seerd, in de tweede plaats vanwege de Europeesche
arbeidskrachten in de koloniën te werk gesteld.
Deze band is nu wel niet zoo sterk dat men kan
constateeren dat wanneer bet moederland pro
ducten uit de koloniën koopt die anders onver
kocht of zelfs ongeproduceerd zouden blijven
zoodat de maatschappelijke kosten dier leveranties
voor de koloniën nihil of zeer gering zijn dit de
volkshuishouding eigenlijk niets kost, maar het is
toch heel iets anders dan wanneer wij de
goedkoopere rietsuiker uit Cuba moesten betrekken.
Dit punt is natuurlijk van groot belang voor de
vraag of wij voor de vrijgevallen bietenproductie
capaciteit een loonend emplooi kunnen vinden.
Want loonend beteekent in dit verband: een. op
brengst leverend grooter dan hetgeen de dan uit
Indiëbetrokken rietsuiker de gemeenschap kost,
wat wij er dus meer voor betalen dan als inkomen
terugkrijgen.
Dit probleem is, zooals gezegd, buitengemeen
moeilijk en verward, omdat voor de antwoorden
der hierboven gestelde vragen zoo weinig exacte
gegevens ter beschikking staan. Inmiddels heeft
men dan toch een oplossing aan de hand gedaan
om uit deze impasse te geraken. Deze komt in het
kort hierop neer: wij stoppen de productie der veel
te dure bietsuiker, blijven echter bieten verbouwen
maar stoken daaruit spiritus inplaats van suiker.
Deze oplossing heeft dit voordeel dat het boven
vermelde nuttig effect van de vruchtwisseling ten
minste behouden blijft zoodat men niet hoeft
rekening te houden met het wegvallen van dezen
zoo moeilijk op geld waardeerbaren factor. Maar
om te weten of deze oplossing economisch is, zou
men de wereldmarktwaarde der uit de bieten te
stoken spiritus moeten vergelijken met de nu
daaruit gemaakte suiker eveneens tegen ver
vangingswaarde". Tenzij men de stelling wil ver
dedigen dat alles wat wij Indiëaan overtollige,
suiker afnemen de gemeenschap Nederland-Indi
feitelijk niets kost, zoodat alles wat wij uit onze
bieten halen maatschappelijk gezien winst is ! Dat
men bovendien de spiritus, uit bieten gewonnen.
boven de wereldmarktwaarde wil afzetten door
een menggebod van benzine is voor de economische
rechtvaardiging volkomen irrelevant. Dat meng
gebod zouden we toch kunnen maken, goedkoope
spiritus elders kunnen koopen en de automobi
listen een stevig agio laten betalen! Voor de volks
huishouding is de waarde van de
spiritvrs-uitbieten niet afhankelijk van den prijs dien men ten
slotte een deel der gemeenschap dwingt daarvoor
te betalen maar van den prijs waarvoor men op de
wereldmarkt dat product kan koopen en
verkoopen. Wil men het bedoelde menggebod door
voeren, dan wordt het nog ingewikkelder want dan
is de reëele waarde van het product zelfs afhankelijk
van de waarde van het artikel waarvoor het Ersatz
wordt, te Weten benzine. Zoodat men per slot van
rekening zou moeten gaan vergelijken de opbrengst
van onze bieten in suiker volgens den prijsstandaard
van Indische rietsuiker en die in spiritus berekent
als equivalent van benzine. En voor de schatkist
wordt het ook een heele rekenarij; wegvallen van
den suikersteun eenerzijds, anderzijds mist men de
belasting op de benzine die nu door spiritus ver
vangen is.
Of ooit het spiritugplan zal doorgaan, moeten
wij afwachten. Als men dan tenminste gedocu
menteerd een keuze doet, en de calculaties maakt
die de eenig mogelijke basis voor het nemen van
een beslissing vormen. Dat is het wat men bij zulk
een verregaand ingrijpen op de vrije economie"
mag verwachten !
De Missa Solcmnis
Dit werk van Beethoven was hier in jaren
niet meer uitgevoerd en daarom alleen reeds was
het welkom zijn vroegere indrukken van deze
muziek eens te kunnen vernieuwen.
Er is ongetwijfeld reden, dat de Missa Solemnis
minder vaak wordt uitgevoerd dan b.v. de 9de
symphonie, eveneens een gigantisch geconcipieerd
werk met zangstemmen. Beethoven is n.l. een
componist zonder gevoel voor de kwaliteiten
van de zangstem, vaak met volkomen negatie
van haar grenzen en mogelijkheden schrijft hij
er maar op los volgens zijn invallen en de zanger
moet maar zien hem te achterhalen. Reeds het
slotkoor van de 9de symphonie bevat plaatsen,
die voor zangers een nachtmerrie van moeilijk
heden worden. Beethoven heeft een zwak voor den
D-dur toonsoort, die voor hem het majestueuse
vertegenwoordigt, een ligging, die voor de gemid
delde zangstem spoedig te hoog wordt. Hij schreef
het slotkoor van de 9de symphonie in D-dur
en ook de Missa Solemnis staat in dien toonsoort.
Dit alleen reeds is een reden om voor zangers
het werk niet geliefd te maken. Maar behalve
de ligging zijn het ook de technische moeilijk
heden, het vaak onmogelijke, dat Beethoven
in de heerschzucht van zijn inspiratie, van de
uitvoerende zangsolisten en koren eischt. En
ten slotte komt daar nog bij, dat ook als muzikale
schepping de mis uit zeer heterogene
bestanddeelen bestaat, die het werk niet tot een com
pleet geslaagd kunstwerk maken.
Deze indrukken herinnerde ik mij nog van een
vorig maal en zij werden ondanks de allerperfectste
uitvoering onder Mengelberg's leiding, die er
wel van. maakte wat in menschenmogelijkheid
lag om er van te maken, opnieuw gewekt. Ik
waag het te zeggen, dat de Missa Solemnis een
werk is, dat vrijwel zonder mij te ontroeren aan
mij voorbij gaat, wanneer ik het zuiver op het
gehoor beluister. I^aat ik Beethoven's opzet en
bedoelingen gelden en geef ik er de fantasie een
plaats in. dan imponeeren de machtige conceptie,
de grootsche gedachtengaiig, de wijde perspec
tieven mij wel.
Menschelijk" is het werk in dat opzicht
zeker, maar niet zooals Beethoven het bedoelt
in het motto aan het begin van. deze Mis, die
bergwanden inplaats van die van een kerk tot
entourage verlangt, en dat de wensch uitspreekt,
dat het werk, uit het hart gekomen tot het hart
moge gaan"; dit lijkt mij eerder om vergeving
voor het menschelijk onbereikbare te vragen.
Het is ook uit vele herinneringen en anecdoten
van tijdgenooten bekend, dat Beethoven met deze
zijn schepping, terwijl hij er aan werkte, veel te
stellen heeft gehad, hoe hij als in een roes probeerde
de weerbarstigheden van een stof te overwinnen,
die zich niet op natuurlijke wijze naar zijn inspi
ratie liet schikken en waarvan hij de resultaten
door zijn doofheid nimmer in de realiteit heeft
kunnen controleeren wat voor de hem minder
dan de instrumentale, vertrouwde, zangtechnische
kwesties waarlijk niet overbodig mag worden
genoemd. Men voelt duidelijk aan deze muziek,
dat Beethoven er bandeloozer" tegenover heeft
gestaan onder het componeeren dan bij zijn
andere scheppingen: eenheid van stijl ontbreekt,
de logische opbouw wordt vaak verstoord door
muzikale invallen, die op lager peil staan dan de
vooraf gaande, men hoort er de schoonste frag
menten van het Sanctus, het Agnus Dei uit en
vodt de zwakheden van het Gloria en Credo,
die soms aan het opera-achtige grenzen en met het
geforceerd fugatische verraden, dat Beethoven
hier een vorm oplossing koos voor een betere. Om
kort te wezen: Beethoven's Missa Solemnis
laat onvoldaan zooals er nog enkele werken van
Beethoven bestaan, waarin blijkbaar zijn inspi
ratie in de verwerkelijking zoodanig geremd werd,
dat haar betoovering ons niet meer bereikt, b.v.
in het triplcconcert. Men blijft eerbiedig, maar is
niet getroffen.
De solisten op de uitvoering van verleden
Donderdagavond, To van der Sluys, Suze Luger,
Louis van Tulder en Willem Ravelli vormden
een goed sarnenklinkend kwartet en hadden in
hun partijen zeer gelukkige momenten. Het
koor en het orkest werkte in alle volmaaktheid
en aan de leiding van Mengelberg ontbrak waar
lijk niet de noodige bezieling. C. v. W.