Historisch Archief 1877-1940
No. 2073
De Groene Amsterdammer van 26 Mei 1934
Wetenschappelijke varia
Vischvoedsel
Tusschen
twee onzedelijkheden
Dr. P. van Olst
ttezonde eetlust
Ik bedoel niet welke visch wij als voedsel kunnen
gebruiken, maar welk voedsel een visch tot zich
neemt, speciaal onze zoetwatervisschen. De mee
ningen onder 't leekenpubliek loopen daarover
'nogal eens uiteen en gaan 'van niets" tot veel
te veel".
Meestal neemt men aan dat zoetwatervisschen
plankton eten, d. w. z. de tallooze, op de grens van
het met 't bloote oog zichtbare liggende organismen
van dierujken en plantaardiger! aard, die vrij in
het water zweven en willoos door stroomen worden
meegevoerd. Het ademwater, dat een visch door
den bek opneemt en door de kieuwspleten weg
laat 'stroomen naar buiten, passeert vóór de kieuwen
een soort zeefinrichting waar alles achtergehouden
wordt Wat de fijne en teere kieuwplaatjes zou
kunnen beschadigen, dus ook het grovere plankton.
Dit op het filter liggende plankton zou de visch
dan als voedsel gebruiken. Maar als dat zoo was
moest men in maag en darm dezer
planktonetende vischsoorten steeds bij alle soorten dezelfde
planktonorganismen vinden. Dit is echter geenszins
het geval. Niet alleen bij de verschillende soorten
maar ook bij de verschillende individuen van n
soort vindt men in de ingewanden zeer
uiteenloopende plankton-organismen. De visschen eten
dus wel plankton doch niet op de zeefmanier,
?maar zooals zij ook ander voedsel eten, nl. uit het
plankton uitpikkend wat zij hebben willen en
, dit stuk voor stuk inslikkend. Andere visschen
worden voor modder- of voor planteneters gehou
den. Inderdaad zijn er visschen, zooals de voorn,
de bittervoorn e. a. die planteneters zijn, maar
zuivere vegetariërs zijn het lang niet; zij eten daar
naast ook dieren, soms zelfs uitsluitend ! Hetzelfde
geldt voor moddereters; inderdaad kan de modder
licht verteerbare organische bestanddeelen bevat
ten, maar herhaaldelijk ook woelen visschen in
modder niet om de modder zelf maar om eventueeie
wormen, die erin huizen.
Ook op grond van het gebit kan men niet met
zekerheid zeggen wat een visch eet. De forel b.v.
heeft een krachtig roofvisschen-gebit, dat bijna
gelijkwaardig is met dat van een snoek. Toch eet
een forel, zoolang zij niet groot van stuk wordt,
geen andere visschen, maar stelt zich tevreden met
kokerjuffer-larven, kleine schaaldieren e. d. Pas
als de forel grooter wordt, heeft zij behoefte aan
flinker voedsel, maar eet zelfs dan niet uitsluitend
visdh, maar ook rupsen, muizen, ratten, mollen
en alles wat het van den kant kan krijgen. Zoo
zjjn er andere visschen die tanden missen en toch
zoo veel mogelijk vleesch .eten.
P. Schiemenz, die op dit gebied veel ervaring
heeft, merkt op dat een visch, evengoed als wij,
zich voedt naar de omstandigheden. Een mensch
gebruikt als hoofdvoedsel aardappelen, vleesch,
brood, als bijvoedsel groenten, als
gelegenheidsvoedsel taartjes of hors d'oeuvre, als
verlegenheidsvoedsel de dingen die ver achter ons liggen, nl.
eenheidsworst, oorlogsbrood; als noodvoedsel brood
OLS
Witte v_-ura<^ao
Cnerry Brandy
Aienthe Glaciale
Drana
Koopt Nederl. fabrikaat!
uit boomschors, waartoe wij 't in Holland gelukkig
nooit brengen.
Bij een visch nu kan het eten op dezelfde wijze
ingedeeld worden ! Het koofdvoedsel is het voedsel
dat een bepaalde vischsoort zich het liefste ver
schaft en waarbij de visch het beste gedijt. Kan hij
deze niet vinden dan vergenoegt hij zich met
bijvoedsel, waarvan het dier echter niet zoo goed
groeit als van het hoofdvoedsel.
Onder gelegenheidsvoedsel kan men dan verstaan
wat een visch eet omdat het hem toevallig aan
geboden wordt. Tot dit gelegenheidsvoedsel behoort
ook wat een visch van den angel eet. Men kan dus
naar het gebruikte aas, dat de visch opslokt, niet
het hoofdvoedsel beoordeelen. Zoo eet een forel
heel graag de in het water vallende insecten,
maar deze zijn toch niet zijn hoofdvoedsel. Karpers
zijn vleescheters, maar wanneer men ze
lupinezaden geeft, dan eten zij zich vol aan dit
eiwithoudende voedsel zonder te talen naar andere
voeding. Toch is dit dan gelegenheidsvoedsel,
want als de karper vleeschvoedsel tegelijk met de
lupine krijgt, en in flink quantum, zooda^ hij
zich niet behoeft in te spannen, dan blijven de
lupine-zaden- liggen.
Karpeis eten veel vliegenmaden die men hun
geeft, maar zij willen er zich niet uitsluitend
mee voeden evenmin als wij een middagmaal
van roomtaartjes zouden apprecieeren. Die maden
zijn dus gelegenheidsvoedsel.
De pos (Acerina cernua) eet bij voorkeur de roode
larven van Chironomus (een muggensoort), die
op den modderbodem leven. Wil men weten of
deze larven in het water aanwezig zijn, dan behoeft
men maar de maag van een pos te onderzoeken;
komen deze larven ergens voor, dan vindt men ze
stellig in de pos-maag. Als door bijzondere om
standigheden dit voedsel echter niet te krijgen is,
eet de pos slakken e. d., die hij in hun geheel in
moet slikken, daar hij ze niet kapot kan krijgen.
Deze slakken zijn dan typisch verlegenheidsvoedsel,
dat de visch eet omdat noch hoofdvoedsel noch
gelegenheidsvoedsel aanwezig zijn. Het alvertje,
als ander voorbeeld, eet het liefst lucht-insecten,
die in het water vallen, maar als aan het eind van
den zomer deze voedsel-toevoer uit de lucht
ophoudt, eet het alvertje als verlegenheidsvoedsel
plankton. Eindelijk: als de brasem geen wormen,
larven e. d. eet, maar groene planten, is dit als
noodvoedsel te beschouwen, waarbij de visch dan
ook niet gedijt maar eerder achteruit boert.
Over 't algemeen hebben visschen een gezonden
eetlust en men krijgt wel eens den indruk dat zij
eigenlijk altijd eten. Dit is echter niet juist. In
een omgeving waar weinig vischvoedsel te vinden
is, eet een visch werkelijk alles wat men hem geeft,
daar hij alles noodig heeft. Vandaar dat in
voedselarme wateren visschen gemakkelijk aan den haak
te krijgen zijn. Is er echter van nature veel voedsel
aanwezig dan eet n visch zich volj om dan op
een rustige plek te verteren, zonder meer te eten,
dus ook zonder op aas van een hengel te letten.
Pas als de darm grootendeels leeg is, gaat hij weer
op voedseljacht. Als rustige plek voor de vertering
zoekt de visch gewoonlijk plekken uit waar het
water sterker in beweging is, waarschijnlijk omdat
het daar zuurstofrijker is en de visch tijdens zijn
spijsvertering grooter zuurstofbehoefte heeft.
Hoe vindt een visch zijn voedsel? Zeer waar
schijnlijk ziet hij dikwijls iets, dat hij dan als
voedsel probeert, maar blinde visschen (b.v.
forellen die herhaaldelijk door bacteriën blind
worden) zijn dikwijls goed doorvoed. Dus blijkbaar
is het niet noodig dat een visch zijn voedsel ziet;
hij kan, op de reuk afgaande, zijn voedsel ook
best vinden, allicht nog teter dan met het gezicht.
Dat visschen echter ook inderdaad op hun oogen
afgaan, blijkt wel uit de onverteerbare voorwerpen,
die herhaaldelijk in visschendarmen gevonden
worden en die waarschijnlijk opgegeten zijn omdat
zij leken op bruikbaar voedsel.
Via de N.B.C, vernemen wij uit het Frankfurter
Volksblatt, dat in Frankfurt een joodsche jongeling
door het huwelijk zijn kindje wilde echten, dat hij
bij een christinnetje" verwekt had. Doch, minder
jarig zijnde, had hij daartoe een
meerderjarigheidsverklaring van het Ambtsgericht noodig, die
hem veroorloven zou in den echt te treden. Tot nog
toe werden zulke verklaringen grif uitgereikt,
opdat het heilig huwelijk de zonde dekken zou en
een christelijke staat niet bloze over onzedelijkheid
en ontucht.
Doch, ziet, in dezen nieuwen Duitschen Staat,
die trouwens ook liever aan Wodan gelooft, voeren
zulke situaties tot een ijselijk dilemma van twee
tegenstrijdige onzedelijkheden. Indien men de
ontucht bedekt, bevordert men de
rassenonzedelijkheid der gemengde huwelijken en vice versa.
Dus wat te doen? Het Frankfurter Ambtsgericht,
orthodox in de nieuwe leer, koos echter resoluut
de ontucht van het onechte kind en der ongehuwde
moeder boven de schande van wettelijke
joodscharische vermenging. Moeder en kind moesten maar
zien hoe zich te redden. Dat ging dan in de volgende
bewoordingen, die alle evenzeer de aandacht ver
dienen van hen, die nog niet geheel met de nieuwe
Duitsche moraal vertrouwd zijn.
Het is zonder twijfel een staatsbelang, den
vader, die zijn kind echten wil, daarbij te onder
steunen. Anderzijds chter acht de rechtbank het
onvereenigbaar met haar taak en tegenstrijdig
aan haar plicht, het huwelijk van een niet-Ariër
met een Arische te vergemakkelijken.
De beslissing is hard voor moeder en kind. De
moeder, die zich nog in het jaar 1933, toen de
wetenschap omtrent de beteekenis van het radicaal
denken reeds vasten voet in het volk had gekregen,
met een Jood heeft ingelaten, verdient niet beter.
Zij moet voor haar lichtzinnigheid en ontbrekend
verantwoordelijkheidsgevoel worden gestraft. Doch
ook de hardheid, welke hierdoor tegenover het
kind is begaan, dient men op den koop toe te
nemen, daar zijn belangen hier tegengesteld zijn
aan het algemeen belang.
Indien de rechtbank door afgifte der verklaring
den vader in staat had gesteld te trouwen, zou
een nieuw gemengd huwelijk zijn gesloten en den
Jood de kans worden gegeven, ongehinderd en
met bijzondere goedkeuring van staatswege een
reeks van nieuwe bastaarden in het leven te roepen.
De staat, belichaamd in de rechtbank, moet ten,
stelligste weigeren, hier de behulpzame hand te
bieden". ...
Ja, men heeft een nieuwe moraal of men heeft
er geen. Dat schijnt daarginds de wetenschap
van het radicaal denken" te heeten, en beteekent
liever onzedelijk dan joodsch. F. C.
Spreekzaal
Vrijgestelden
In Uw blad van 12 Mei las ik Uw hoofdartikel
betreffende de zoogenaamde Vrijgestelden" in de
vertegenwoordigende colleges, in het algemeen.
Maar heeft U zich wel eens ingedacht welke
invloeden er binnen de muren van het raadhuis
uitgaan van de heeren vrijgestelden" van het
gemeente-personeel, b.v. op de wethouders, en niet
uitsluitend op die van hun eigen kleur?
Is het U niet duidelijk dat die heeren" als raads
lid in alle kaarten kijken, precies weten hoe zwaar
alle hoogeren en lageren wegen, voor welke soort
beïnvloeding zij toegankelijk zijn?
J. W. v. NOUHÜYS
KU NSTZAAL
VAN LIER
ROKIN 126!
AMSTERDAM
DOORLOOPEND
T E NTOONGESTE LD
KUNSTWERKEN VAN
JONGE HOLLANDSCHP
EN BUITENL. MEESTERS