Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 2 Juni 1934
N o. 2974
Spreekzaal
Ifogmaals de werklooze Inteïlectueeleu
De opmerkingen van mijn opponente J. de Vries
in het nummer van 12 Mei tegen mijn artikel
Plaats voor jonge intellectueelen" van 14 April
geven mij aanleiding nogmaals de aandacht te
vragen voor deze kwestie.
Ik wil aansluiten bij de uitspraak van niej. de V.:
Waartoe zij (de werklooze jeugd) wel het recht
heeft, is te eischen, dat zij een plaats krijgt in de
gemeenschap, waar zij nuttig kan zijn en zich kan
ontplooien. Het is aan de ouderen dit recht te
erkennen en hun ervaring en goeden wil in dienst
van dit recht te stellen."
Gaarne maak ik deze woorden tot de mijne, maar
merk op, dat de intellectueele jeugd waarover ik
schrijf dichter bij de 30 dan bij de 20 is en wél een
en ander weet ook buiten haar studie, hoezeer mijn
opponente dit in 't kort gezegd" ook moge ontken
nen.
Het spoedig verkrijgen van een redelijk bezoldig
de betrekking is voor hen een kwestie van erop of
eronder, omdat jonge menschen van dezen leeftijd
zich slechts behoorlijk en harmonisch kunnen
ontplooien, wanneer zij op eigen beenen staan.
Dit is primair: ieder volwassen staatsburger
Jieeft het recht zelfstandig te mogen en te kunnen
zijn.
Betaalde arbeid is voor de meesten van hen
?daartoe een onmisbare voorwaarde. Maar de minder
heid, gevormd door hen die de opbrengst van hun
betrekking niet noodig hebben om een zelfstandig
bestaan te voeren is in deze tijden het eerst aan de
beurt, blijk te geven van haar goeden wil ten aanzien
van de werkloozen.
Dit is het wat ik bedoel met mijn bewering: ,.de
werklooze jeugd heeft het recht, zich op deze wijze
te bemoeien met particuliere inkomens".
Durft iemand in ernst beweren dat het belang
Van de geheele gemeenschap" vereischt het
verVullen van betrekkingen door lieden, die andere
middelen van bestaan hebben?
Deze menschen zijn bij den huidigen overvloed
Van bevoegde en bekwame werkzoekenden zonder
Schade voor de gemeenschap heusch wel te ver
vangen, hetzij direct, hetzij door opschuiving. Zij
behooren het pro Deo-werk te verrichten, waarmee
men werklooze afgestudeerden wil belasten.
Laten eigenbelang en geldzucht eindelijk eens
eerlijk voor hun waren aard uitkomen en zich niet
langer vergeefs vermommen als gemeenschaps
belang en wat dies meer zij.
Het scherpzinnigste verstand faalt, iets tot stand
te brengen, aldus me j. de V.
Ik vraag: houden de scherpe vernuften der oude
re generatie zich wel esnstig bezig met het vraag
stuk der jeugdwerkloosheid, meer in 't bizonder
waar het de intellectueele jeugd betreft?
Ik heb «tij geen oogenbJik verbeeld, het
verlos8<jnde woord voor de jeugd te spreken. Wel heb ik
als mijn overtuiging gegeven dat wij zonder z.g.
arbeidsspreiding" niet uit het moeras zullen ge
raken; en ik heb die leden der oudere generatie
aangewezen, die het eerst in aanmerking komen
onze rechten te erkennen en plaats te maken.
Een houding echter, die theoretisch de rechten
der jeugd erkent, maar praktisch tot geene tege
moetkoming bereid blijkt en star vasthoudt aan
verkregen voorrechten, is volstrekt steriel en be
lemmert het tot stand komen van de in deze dagen
zoo vurig bepleite eensgezindheid van ons volk.
P. COENRAAD
{[Dienaren van het tooneel
De heer Scholte schreef over ons repertoire
naar aanleiding der afzonderlijke voorstellingen
gedurende de laatste twee jaren, wat de algemeene
karakteristiek van den geest der door ons opgevoerde
stukken betreft, het volgende:
De Groene Papagaai. Het is jammer en eigenlijk
onbegrijpelijk dat men Schnitzlers Der Orune
Kakadu hier zoo weinig gespeeld heeft.
Het verleden eener vrouw. Ik zou er geen tien,
misschien zelfs geen twee willen zien, maar deze
Huis DUIN EN DAAL" - Bloemendaal
RUSTIGE LIGGING ** MODERN COMFORT
??
Speciale arrangementen voor langer verblijf
eene had dan toch de onbetwijfelbare winst zuiver,
aangrijpend, waardig en menschelijk tooneel te zijn.
Noach. Het geheel is zonder twijfel een bij
uitstek dichterlijk werk. Het is daarbij een prach
tig tooneolwerk, omdat hier een rijke illusie en
een kinderlijk ontroerende fantasie met de zuivere
middelen van het tooneel kunnen worden bereikt.
Dreyfus. Een volksspel, dat morgen vergeten
zou zijn, ware het niet om den onvergetelijken
indruk, die het vandaag op ons maakte.
Circus Knie. Naast artistieke bezwaren de vol
gende algemeene kenschetsing: Dit is Zuckmayer
op zijn best, uiterlijk misschien en stellig niet al
te diep, maar vast en breed van visie.
Eindexamen. Een diep aangrijpend stuk, ge
schreven in dien geladen dialoog, zoo kunstig
opgebouwd in al zijn argumenten, zoo hoog van
zedelijk gehalte, dat wij de ontdekking daarvan
niet aarzelen een vondst in het repertoire te
noemen. '
Schuld en Boete. Naast vele compositorische
bezwaren noemt de heer Scholte het stuk: een
hoogstaande illustratie van het boek.
Phaea. Wat de inhoud betreft, ook bij de
overladenheid en de verwarring der ideeën is er althans
genoeg dat men er van mee naar huis neemt,
omdat het, zelf niet tot klaarheid komend, althans
in ideeën woelt, die in eiken mensch om klaar
heid roepen.
De eerste de beste. In eene van artistiek standpunt
veroordeelende kritiek schrijft de heer Scholte:
De Amsterdamsche Tooneelvereeniging kan men
den lof niet onthouden telkens weer nieuwe
perspectieven te zoeken. (De heer Scholte schreef
dit twee maanden geleden).
Dit is ons geheele repertoire op drie stukken
na, te weten: Blanco Postness Ware Gedaante
van B. Shaw, De Drie Appelboomen van Nielsen
en De Drie Stuiversopera van Brecht. De geest
van deze drie laatste stukken wijst de heer Scholte
af. De geest van 75 % van ons repertoire prijst
hij dus.
In zijn antwoord op onzen open brief schrijft
de heer Scholte:
Het gros van uw stukken ik heb nimmer
geaarzeld het te constateeren is immers tot
twee, drie fundamenteele ideeën te herleiden,
die in U formalistisch verstarde en oudbakken
idee-fixen geworden zijn.... Omdat gij Uw
nutteloos geworden, aan geen van de brandende
vraagstukken van dezen tijd, aan geen der sinds
dien gezochte, geestelijke uitdrukkingswijze meer
beantwoordende analysen herhaalt, tienmaal in
een seizoen en vijftig maal sinds vijf jaren.
Voor wij verder nog iets met den heer Scholte
te maken willen hebben, te maken willen hebben
in welken zin dan ook, dient hij eerst de gewraakte
zinnen in zijn antwoord te herroepen en onzen
goeden naam als geestelijke verantwoording dragen
de leiders in het openbaar te herstellen. Daarna
zullen wij aantoonen, dat zijn antwoord ook nog
in anderen zin onfatsoenlijk en voor de rest zin
ledig is.
A. VAN DALSUM
A. DEFRESNE
In de vorige Groene heb ik getracht, een princi
pieel en naar ik mij vlei niet geheel onbelangrijk
verschil in inzicht ten aanzien van actueel too
neel" op volkomen zakelijke wijze te behandelen.
Ik heb derhalve niet geprotesteerd tegen de
goedkoope zonde van het verkeerde citaat, waaraan
de leiders van de Amsterdamsche Tooneelvereeni
ging zich bij herhaling schuldig maakten in de ge
heele paragraaf, beginnende met de constateering,
dat ik gesproken zou hebben over een periode
van wereldoorlog en wereldcrisis, die nu achter ons
ligt", terwijl het letterlijke citaat had moeten lui
den: de latere geschiedschrijving zal wel een naam
vinden voor de periode tusschen wereldoorlog en
wereldcrisis". Ik hoefde dit immers in een blad,
waarin de lezers mij van week tot week kunnen
volgen, ook niet te doen.
Thans wordt mij echter de herhaling van deze
strijdwijze met betrekking tot oudere critieken toch
te bar l De heeren van het tooneel hebben steeds
een groot talent getoond in het verkeerd citeeren
en het uit hun verband lichten van zinnen, die
deels uit bewondering voor de spelprestaties, deels
uit een begrijpelijke behoefte om in dezen tijd het
tooneel nog zooveel mogelijk 'te helpen, ook waar
de individueele attitude van den criticus een ander
en scherper accent zou hebben toegelaten, neer
geschreven waren. Dat verdraaien en ontkrachten
Van het argeloos geschreven woord moge voor de
advertenties dienstig zijn, maar het verlaagt het
niveau van het debat en de standing Van den be
strijder, wien dan blijkbaar aan dat ideëele bond
genootschap ten behoeve van een bedreigd tooneel
niet veel gelegen is.
Ik vind in het lijstje der vrijwel nergens Woorde
lijke of volledige citaten slechts n, dat voor de
tegenpartij een argument zou kunnen zijn, omdat
hetspreekfc over nieuwe perspectieven". Doch de
alinea uit de bespreking van De Eerste de
Beste", waaruit het gelicht is, luidde aldus: De
Amsterdamsche Tooneelvereeniging, waaraan men
ondanks een vaak minder gelukkige, of laat ons
zachter zeggen: minder dankbare keuze der stuk
ken don lof niet onthouden kan, telkens weer deze
nieuwe perspectieven (d.i. slaande op een vooraf
gaande paragraaf) op te zoeken, heeft het thans
geprobeerd met een dier tooneelallegorieën, die van
de bestaande Verwijdering' tusschen acteur en toe
schouwer uitgaan, waarop dan eigenlijk een later
volgend tooneelstuk eerst de conclusie zou zijn.
. . . (volgen eenige regels over de intrigue) . . .
Monckton Hoffe echter gooit zijn eigen glazen,
c.q. zijn eigen lantaarnplaatjes in en er verschijnt
een zware oude boeman ten tooneele. drie bedrijven
melodramatische opeenliooping en de planken kra
ken van de misère, die erop gespeeld wordt. Zoo kan
het leven zijn, ongetwijfeld, maar de naturalisten
hebben vijftig jaar lang al hun best gedaan om dat te
betoogen" (Groene van 7 April j.L). De geheelo
alinea is dus het omgekeerde van het uit zijn
verband gelicht citaat.
Men kan van mij niet vergen, dat ik voor een
debat, dat bovendien op zulk een laag niveau be
land is, en geen aanspraak meer mag maken op
het interesse der lezers, de beschikking over een
halve Groene vraag om mij ook nog ten aanzien
van de andere citaten, waaronder er nog ergerlijker
misbruikte zijn, te verdedigen. Een geïnteresseerde
lezer moge zelf mijn critieken er op na slaan. Hij
zal steeds en ten allen tijde vinden, dat ik mij ver
zet heb tegen dien zwaren ouden boeman" eener
verouderde misère-politiek, ook al waren zijn lom
pen nog zoo schoon. Nadat ik da A. T. reeds een
maal principieel meende te moeten waarschuwen
tegen wat ik noemde het vacuüm van artistieke
daden" kon ik thans, na een seizoen, gekenschetst
door de groote lijn, die van Schuld en Boete" over
Phaea" naar de onnoodigëwedervertooning van
de défaitistische Drie Stuivers Opera" loopt, een
eerlijke en diepovertuigde waarschuwing, juist in
het belang van ons tooneel en met respect voor de
artistieke kwaliteiten van het gezelschap, niet voor
mij houden. Dat ik niet steeds-en-altijd een critiek
besloten heb met een ceterum censeo, Nostalgiam
esse delendam" zal iedereen, die met mij liefst het
tooneel zooveel mogelijk kansen geeft alvorens zich
tegen een steeds duidelijker wordende attitude te
verzetten, mij kunnen vergeven. In een ietwat
levendig debat met de drie leiders van de A. T.,
dat meer dan twee uren duurde en naar aanleiding
van zeer onprettige en zelfs in moreel opzicht in
hooge mate laakbare reacties op mijn soortgelijke
critiek op Bobbie huilt. .. . Bobbie lacht" (een
zwakzinnige misdaad-verheerlijking, die de A. T.
nu maar uit haar z.g. volledig repertoire weglaat)
gehouden werd, heb ik meer dan een jaar geleden
precies hetzelfde betoogd, wat ik thans naar aan
leiding van de Drie Stuivers Opera" eindelijk ge
dwongen was, ronduit neer te schrijven en als slot
van dit onverkwikkelijk wordend geschrijf herhaal:
Met uitzondering van Noach" en Eind
examen", beide uit het vorige seizoen en stukken
van hoog gehalte, die natuurlijk ten allen tijde
geschreven en gespeeld kunnen worden en die ik
desgevraagd bij een specificatie gaarne uitgezonderd
zou hebben, is het gros van Uw repertoire inder
daad onnoodig deprimeerend, zich uitsluitend
verlustigend in en zich verhoovaardigend op een
geestelijke malaise, staangebleven bij ideeën van
vijf of tien jaar geleden en daardoor uit den tijd,
en met mij betreurt elke tooncelliefhebber dat des
te meer omdat Uw spelcapaciteiten op zulk een
ongeëvenaard hoog peil staan." Het is echter
ontmoedigend, dat Gij van het tooneel in l'we
zucht om bij Uw standpunt te volharden, daarbij
een criticus het eerlijk recht op een ander oordeel
ontzegt!
Een Gesundbeter" van het tooneel ben ik nooit
geweest en zal ik nooit worden, maar mijn stand
punt heb ik in het verleden telkens aangeduid,
thans eenmaal vierkant gezegd. Mijn eenige hoop
is, dat ik het in de toekomst, die ten aanzien van
ons tooneel voor een groot deel van U afhangt., niet
nog sterker behoef te herhalen.
HENBIK SCHOLTE