Historisch Archief 1877-1940
CHOONHEID
\kring te Amsterdam
te Antwerpen
zou de muziek"
der kleuren aan
klank winnen; in
't algemeen is een
eer klein, zeker
een niet te groot
formaat, hem het
veiligst en bereikt
hij daar het meest.
En daar dit for
maat meesten
tijds dat is der
bloemstukken,
zoudt ge in 't
algemeen moeten
vaststellen, dat
z ij n bloemstuk
ken, stillevens,
het' meest ge
slaagd zijn; de
figuren worden
dikwijls te leeg.
Nog twee beeld
houwers resten
mij dan: H.
Wezelaar en Hildo
Krop. Krop
beBrons sprak ik pas in
l Landweer een overzicht van
zijn werk, van
Wezelaar vermeld
gaarne het portret (Mevr. C.),
vast is zonder ongevoelig te
en~dat van de tentoonstelling
der bijblijvende uitingen blijkt
ffljn. Om het saldo zuiver te bepalen
teld van Germ de Jong nog twee
ingen 113, 114.
kunnen dus niet zeggen, dat
tentoonstelling een verrassing
brengt van groot
belang. Dat is
(ons hart wil al
tijd hopen, on
danks alles!) toch
noodig voor een
kuns tenaar
skr in g-tentoon
stelling. Er is
toch nog wel er
gens een werk op
te visschen of een
reeks werken, die
zoo'n opwekking
konden geven. En
die de eentonig
heid van deze ten
toonstelling wat
zouden verbre
ken, want deze
eentonighe id
is er niet n van
grootschen aard.
Misschien zou de
verrassing te vin
den zijn in het
uitnoodigen van
wat beeldhouwers
? Boerinnen uit Belgiëenz.,
misschien zou een
groep Jessurun de
Mesquita deez
migheid reeds verbreken. Zeker
het, dat het zóó niet voldoende
voor de vroeger gewonnen
repuie; zeker is, dat als zoo
voortwordt, de gemakzucht het
uit deze vereeniging zal doen
(rijken. We zullen dan een doode
beer tellen, en er zijn er al te
reel.
Rimst van£Heden Antwerpen
Ik heb reeds vroeger geschreven,
maar ik herhaal het hier met genoegen,
omdat ik dit herhalen een noodzake
lijkheid acht: Kunst van Heden, het
Antwerpsch genootschap, is een ver
eeniging, die, wanneer later alles nauw
keurig zal zijn nagegaan, niet anders
dan een vereeniging kan genoemd
worden, waar zoo goed als alle uit
muntende schilderkunst van een paar
bepaalde tijdvakken te zien werd
gegeven en dus direct of indirect werd
verdedigd. Er zijn niet vele
vereenigingen, zelfs niet in grooter steden,
die zoo onbevangen hebben gestaan
voor wat erkend was als wezentlijke
schilderkunst of later erkend zou
worden als werkelijke schilderkunstige
schoonheid. Kunst van Heden is
daardoor niet alleen een factor van
belang voor de stad Antwerpen, zij is
een factor van belang voor veel groo
ter gebied, en ook bepaalde Holland
sche kunstenaars hebben in
haarzalen een eerbied ondervonden, die
voor hen nog nieuw was en zeker niet
ten einde toe genoten. ...
Is deze tentoonstelling van '34, die
zwakker is dan vele der voorgaande,
een bewijs, door die zwakheid, dat de
krachten der schilderkunst afnemende
zijn, dat geen nieuweren meer op
dringen? Gedeeltelijk is zij dat; ge
deeltelijk zijn voor haar zwakte
andere redenen.
Wij vinden op deze tentoonstelling
ten eerste een Zweedsche afdeeling.
Dat wij die hier vinden, is een gevolg.
En waarvan? Kunst van Heden heeft
voor Zweden een tentoonstelling in
elkaar gezet van Vlaamsche kunst
uit zekere tijdvakken. Zij heeft dat
gedaan zooals dat te verwachten
moest zijn; deze Vlaamsche tentoon
stelling was er eene, niet door
regeeringscommissarissen bijeen gebracht
(er werd hier geen officieel spel met
bespottelijken of baatzieken ernst ge
speeld) zij was een uiting van schilders
voor de schilderkunst zelf; het ging
hier alleen en steeds om de schilder
kunst ; alle andere redenen waren haar
zooveel mogelijk vreemd. De ten
toonstelling werd belangrijk; zij toon
de de macht en kunde van vele Vla
mingen, van Permeke tot Vaes, b.v.
om twee zeer verschillende schilders
te noemen. Als tegenbeleefdheid, en
dat was te verwachten, zou Zweden
wat het aan goede schilderkunst
meende te bezitten naar Antwerpen
sturen. Wat Zweden zond, het zij hier
zuiver geconstateerd, is een der oor
zaken van deze voor Kunst van Heden
zwakke tentoonstelling. Het Zweed
sche schilderwerk komt ook naar
Holland, naar Pulchri Studio dat
is een der redenen, waarom ik thans
er een uitgesproken oordeel over geef.
Dit Zweedsche schilderwerk zal zeker
niemand met eenig zicht of met
eenige kunde, zelfs in Holland niet,
kunnen verrassen. Het is met n
woord: middelmatig. Het is daarenbo
ven weinig eigen. Daardoor mist de
Zweedsche verzameling en het nieuwe
en het ongewoon-schoone.
De tentoonstelling kon echter be
langrijk geworden zijn door Vlamingen,
die als individu er tentoonstelden.
Het Kwiatkowska Krijtteekening
Kunsthandel Santee Landweer
Ik zou niet gaarne zoggen, dat
Tytgat, Daeye of de beeldhouwer
Jespers minder belangrijk zijn dan de
Zweedsche goden. (?) maar geen van
drieën hebben dat geweldig accent, dat
b.v. een vroegere groep, die der
Permeke's openbaarde .Daeye is een ietwat
gemaniereerde vorm met vele bekoring in
de kleur dikwijls, maar ge voelt onder
die kleur geen hecht samenstel genoeg
juist van vorm-kleur; hij kan inder
daad een bekoorlijk werk soms maken,
maar hij kan ook een werk te weinig
vullen; hij is te gauw tevreden.
Tytgat is meer getypeerd dan Daeye;
hij heeft een zachtmoedige ironie
(zeker soms niet zonder puntigheid)
tegen het gedoe der menschen, te
midden van een natuur, die zich
afzijdig houdt. En Jespers? Alle
moderne bewegingen der sculptuur
vindt ge terug in dit werk en niet tot
eigen bloed geworden. Toch zijn er
enkle werken tusschen, die meer
houvast geven, en dat zijn. de meer
realistische. Jespers zal alleen iets
bereiken langs dat realistische; als hij
daaraan, williger geworden, meer toe
geeft. In vreemdsoortighederi ligt zijn
toekomst niet. En dan is er nog n
teleurstelling op deze tentoonstelling.
Dat zijn de stillevens van Permeke.
Mijn eerbied voor het andere werk van
Permeke is te groot, dan dat ik hier
zijn falen zou verzwijgen. En dit falen
komt voort uit een gebrek aan eerbied
voor zich zelf; uit het bijgeloof,
dat hij zich in picturalibus alles kan
veroorlooven. Was hij pas in Stock
holm overweldigend, hier in Antwer
pen mist hij het daemonische ten
eenenmale in zijn werk. Een tekort
aan kritisclien zin en een roekeloos
heid tegenover wat ge zelf maakt,
verwekt soms onheilen...
PLASSCHAERT
Jan Sluyters. Magnolia's.
Sted. Museum