Historisch Archief 1877-1940
De poesje*
nellenkelder
J. W. de Snijder
In de Brnsselsche
Marollenlmiirt
Neonbuizen, brutaal rood en blauw
tegen de bleeke weelde van een sterren
hemel die verlegen voor het spetteren
de geweld der lichtreclames terug
deinst, de glans van tienduizend
booglampen in het nikkel en lak der voorbij
glijdende wagens, het doffe geronk der
autobussen en de hooge belgcluiden
der tramwagens; dat is de Place
d'Anspach, de boulevard, het Brussel
dat zich inspant op de nauwelijks twee
kilometers tusschen Nord en Midi, de
illusie van een klein Parijs op tamelijk
geslaagde wijze te imiteeren.
Theaters, bioscopen, bars, dancings,
het geheele apparaat der moderne
techniek, gehanteerd door den
cocktailmixer der humbug, tot tijdelijke
bedwelming van hen die, hetzij door
crisis, werkloosheid, eentonigen ar
beid, hetzij door de spleen der over
verzadigdheid, een oogenblik aan den
oever der in Amerika ontspringende
Lethe elkander vinden.
Vlak achter het gedaver der boule
vard slapen, onder hun mat verweerd
verguldsel, de oude huizen op het
marktplein.
Even achter de markt ligt de volks
buurt der Marollen.
Uit open cafévensters dringt de
geur van petattes en uien, het reuzen
orgel van de danszaal speelt een
nieuwe foxtrott, de burleske sociteit
van Etterbeek heeft haar Guese
Lamboek uitgedronken en danst, in volle
pracht van struisvogelveeren, roode
neuzen en Ohaplinschoenen, schuin
uitzwermend over de straat, tot de
muziek, met gedaver van koper en
trommels, bij het volgend caféeen
nieuwe fanfare inzet.
Rechts van ons, glanst het licht
uitnoodigend door de Middeleeuwsch
kleine vensters van ,.De dikke luis".
Drie huizen verder is de Impasse de
Varsovie als met een bot mes in den
afschilverend grijzen muur der
verWeerde huizen gesneden.
De hobbelig bestrate, smalle steeg
loopt dood op het zwarte muurvlak
dat de wijk beneden het Paleis van
Justitie afsluit.
Halfweg den muur geeft een
matverlichte poort toegang tot een kelder.
We lezen de waarschuwing: Buigd
u I" en struikelen meer dan we loopen
de volkomen uitgesleten treden der
trap naar beneden.
Ergens uit de diepte deint de stem
van een voordrager, soms diep en
sonoor, soms uitschietend in wildo
kreten van woede gevolgd door hand
geklap en een plotselinge stilte.
De vrouw, die den ingang verspert,
telt voorzichtig en langzaam onze
franken, bijna als wantrouwend laat
ze ons een voor een binnen, langs het
buffet dat, als een soort Komaansche
kapel in een nis ligt verzonken tot we,
schuifelend en dringend door een
groep mannen heen het gangpad van
de zaal bereiken.
Het woord zaal" overigens
eenigszins welwillend
gekozen voor een
ruimte van onge
veer zes bij tien
meter, waar mijn
vriend, die
eenigszins lang is uitge
vallen, 'onwillekeurig zijn hoofd buigt
om niet in onzachte aanraking met
de lompe steenen van het gewelf te
komen.
In het midden vormen een aantal
planken op schragen de banken voor
de bezoekers.
Het eenige licht is het licht van het
tooneel, op armlengte afstand van de
voorste banken, die tot op de laatste
plaats door Jongens bezet zijn. Het
overige publiek bestaat uit arbeiders
boven de dertig jaar, de
tusschengeneratie, van 16 tot 30, ontbreekt
volkomen.
Het is echter pas in de pauze, als de
lamp in het midden wordt aange
stoken, dat het publiek ons opvalt.
Het is onmogelijk zich de eerste tien
minuten aan den fascineerenden in
druk van het kleine vierkante tooneel
voor ons te onttrekken.
Op het tooneel bewegen poppen in
de kleederdracht der zeventiende
eeuw, met witte kousen, neergolvende
pruiken en degens die, als op een
omslag voor De Drie Musketiers",
uitsteken onder hun mantels. * l
De poppen bewegen beurt om beurt
naarmate de stem van den voor
drager, die door een gat in den wand
komt, een ander personage aanduidt.
Houterig gaan de armen op en neer,
de poppen worden met schokken over
het tooneel voortbewogen door een
stang, die, duidelijk zichtbaar, aan het
hoofd is bevestigd en slechts een enkelen
keer verplaatsen zij, lomp en zwaar,
hun beenen alsof zij loopen.
Door de laagte van kelder en tooneel
schijnen de poppen ons bijna levens
groot toe, hun houterige lichamen
hebben een eigen, als bezield leven,
het schijnen mythische wezens, tus
schen beeld en nienseh in, die in een
wonderlijke, halfmenschelijk spraak,
zich eindeloos met elkaar onder
houden. Boven hun hoofden, aan het
uiteinde der ijzeren stang, zijn soms
menschenhanden zichtbaar en tot op
middelhoogte de beenen van mannen
tusschen de coulissen terzijde. Deze
handen en beenen storen de illusie
niet, zij verhoogen den indruk van het
wonderbaarlijke, alsof reuzen, hoog
als de boomen van een bosch, het
schouwspel der bewegende poppen
gadesloegen.
* *
*
De kelder, waar wij ons bevinden,
dateert waarschijnlijk uit den tijd der
Bourgondiërs. In welke eeuw het
poppenspel ontstaan is dat er gespeeld
wordt, valt moeilijk vast te stellen.
Aan den wand, tusschen melodrama
tische teekeningen die scènes der
verschillende drama's voorstellen wel
ke hier opgevoerd worden, hangt,
naast een plakkaat dat, tevergeefs
overigens, het werpen met
mosselschalen of rotte appels verbiedt naar
onsympathieke akteurs, een vergeelde
oorkonde op perkamentpapier ge
schreven en een fragment van een
tekstboek uit 1040.
De spullebaas, indion deze benaming
niet te familiaar is voor hem die, in de
meervoudige functie van regisseur,
directeur, dramaturg en declamator,
de leiding heeft van het theater, ver
klaart ons in de korte pauze, dat hij
het vak geleerd heeft van zijn groot
vader, die op zijn beurt zijn opleiding
weder van diens grootvader heeft
ontvangen. Verder reikt het geheugen
niet. Oudheidkenners echter beweren,
dat verschillende poppen meer dan
tweehonderd jaar oud zijn. ledere pop
heeft zijn eigen naam en karakter dat
niet slechts aan de acteurs, maar aan
de heele bevolking der Marollen bekend
is. Booze Pier heeft nog nooit anders
dan onder luide ,,Hoei's" en kreten
van afgrijzen het tooneel kunnen
betreden.
De kostuums zijn vaak kostbaar en
de koperen harnassen der Romeinsche
krijgslieden wekten in den oorlogstijd
de begeerte der Duitschers. Gewaar
schuwd door een verrader drongen zij
in den kelder door om naar de verbor
gen Christusmoordenaars te zoeken.
Zittende op het bed waaronder de
gezochte poppen verborgen waren
begon onze spullebaas achteloos een
dialoog tusschen den kardinaal en de
jonkvrouw. De kardinaal (men is zeer
anti-clerikaal in dezen kelder) verborg
onder zijn purperen]mantel een
dolk die op den blanken
boezem der
maagd
gericht was. De Duitschc soldaten
hielden op met zoeken, zaten en keken,
en vergaten in de spanning om den
dreigenden moord het verborgen ko
per. Dankbaar schudden zo den
spullebaas de hand, men dronk een
Bock in ,,De dikke luis" en de legioe
nen van Rome waren behouden.
Gisteren hebben wij Het Lijden
onzes Heeren weer opgevoerd," zegt
de spullebaas trotsch, voor d'autori
teiten ! Niet in 't komieke getrokken.
Serieus, zulle !"
Hij brengt ons het kleine trapje
naar het tooneel op, waar het spel
weer begint. De poppen, die in dichte
rijen langs den muur hangen, blijken
kleiner dan ze in de zaal leken, ?,e
reiken niet hooger dan ons middel.
(Slot
op