Historisch Archief 1877-1940
12
De Groene Amsterdammer van 16 Juni 1934
N o. 2976
Het Nederlandsche
Tooneel ver bond
Henrik Scholte
C-1)
ff.
Moeilijkheden
Ofschoon het niet tot mijn directe taak behoort,
mij bezig te houden met de zaken van het tooneel
buiten de enerveerende schijnwerpers der premières,
*oo meen ik toch een uitzondering te mogen maken
tett aanzien van de deconfiture, waarin zich het
Nederlandsen Tooneel verbond bevindt.
Het Tooneelverbond, gekenmerkt door
roemrjjke namen in het verleden, was op een leeftijd
gekomen; welke de verzekeringsmaatschappijen
hebben vastgesteld als te zijn de leeftijd, waarop
men ernstig rekening moet houden met het afster
ven uit andere oorzaken dan die van ziekte of
ongeluk. Maar de gretigheid, waarmee de oude
heer van het Tooneelverbond, dien 64-jarigen
leeftijd bereikend, eensklaps zijn eigen dood
meende te mogen verhaasten, is slechts te verge
lijken met den door weinig of niets gemotiveerden
angst van iemand, die op dien verjaardag het on
geluk heeft, er de vergeelde polis van zijn levens
verzekering eens op na te lezen en tegelijkertijd
door een niet geslaagde spijsvertering ook nog op
de gedachte gebracht wordt, dat hij wel eens kan
ker zou kunnen hebben. Het Tooneelverbond, dat
bestond uit eenige duizenden dames en heeren,
die zich op idealistische voorwaarden voor de zaak
van het tooneel interesseerden (iets waarvan zij
The New Deal
(Slot van pag n)
Er is een Petroleum Administration Board,
waaronder speciaal de olie-codes en de productie
beperking op dit gebied vallen, er is een D. L. B.,
een Deposits Liquidation Board, dat de slacht
offers van gesloten banken en bevroren rekeningen
te hulp moet komen, als daar een mouw aan te
passen is; er is een F. A. C. A., een Federal Alcohol
Control Association, die een oogje in het zeil
houdt op prijzen en verkoop van drank sinds de
terugkomst van John Barleycorn.
En ten slotte is er de N. C. B., de National
Oomplieance Board die optreedt als
inspecteurgeneraal tusschen alle diverse geledingen van de
N. B. A.
Men moet het goed begrijpen:
commercieelindustrieel is het een groot stelsel van sociale
collectieve contracten, agricultureel is het hoofd
zakelijk een stelsel van landbouwsteun. Door
restrictie, door financieelen steun, door
oogstgaranties. De landbouw is het zwaartepunt. Ver
dient de boer weer wat, dan stijgt de industrieele
consumptie vanzelf. Dit kan men nu reeds waar
nemen.
De tarweproductie is ingekrompen en de katoen
bouw in het Zuiden aan banden gelegd, terwijl
er voor prijzen van tarwe, van vee en van biggetjes
gezorgd wordt, zooals dat bij u geschiedt. Maar
tegelijk is het gansche economische apparaat
gereglementeerd, en nu kom ik terug op wat ik
u zooeven zei, dat het geen zin heeft om op ieder
alfabethisch geletterd onderdeel afzonderlijk in
te gaan, want ge moet deze heele organisatie
zóó zien als de organisatie van een groote oorlog
voerende mogendheid. Ieder onderdeel van het
productie-proces is daar organisch geschakeld
in n groot program, alles dient daar om n
enkel doel te bereiken. Dat doel is: overwinning
van de crisis. En de victorie is en marche" !
Ik heb U nu laten zien, welke beteekenis de
verschillende onderdeelen hebben in het gezamelijk
verband. De radertjes draaien op dit oogenblik.
Nu eens sneller, dan weer langzamer en dan
zegt Europa: het gaat, of het gaat niet.
Voorloopig trekken wij ons daar niets van aan. Hoe
die radertjes op gang zijn gebracht (door de
groote programma's van werkverschaffing, uit
voering van publieke werken) en hoe ze af en toe
opnieuw in sneller omwenteling worden gebracht,
daarover een volgend maal. Zonder ups en downs
gaat de weg naar het herstel natuurlijk niet.
Maar op weg zijn we; dat staat vast.
de laatste tiental jaren bitter weinig plezier had
den gehad), mitsgaders uit een soort voogdij-raad
van meer ter zake kundige en meer ter zake
geinteresseerde burgers, die zich met het beheer en
toezicht van het troetelkind van het Verbond, de
Tooneelschool, hadden belast, had inderdaad een
euvel: het algemeene euvel van een slordig finan
cieel beheer, dat zich weliswaar niet alleen over de
periode van een of twee jaren uitstrekte, doch
plotseling een kwaadaardig karakter verkreeg. Het
is een secret de polichinelle" geworden, dat er in
den jongsten tijd ergerlijke handelingen ten aan
zien van de niet onbelangrijke gelden, die het
Verbond in hoofdzaak ten behoeve van het beheer
der Tooneelschool onder zich heeft, waren gepleegd,
doch waar de aardsche gerechtigheid in dezen
machteloos stond, zou het onoirbaar zijn hierover
breed uit te weiden. Zulks te minder omdat een
grondig onderzoek van een leiencommissie aan
het licht heeft gebracht, dat hier allerminst van
een soort Stavisky-manipulaties mocht worden
gesproken, integendeel de onregelmatigheden in
geen verhouding waren tot de zonden van het
verleden en de ontstane schade bij een zuinig en
zuiver beheer van inkomsten, subsidies en fondsen,
die het Verbond ten dienste staan, het voortduren,
zelfs een mogelijke regeneratie van het Verbond,
in geen enkel opzicht in den weg stond.
Niettemin heeft het zittend Hoofdbestuur zich
helaas uit ontsteltenis en angst voor de gevolgen
van een schandaal" wat dan toch, op feiten
gewaardeerd, altijd nog in zekeren zin een eere
naam is en inhoud en achtergrond zou moeten
hebben tot overijlde en voor het Verbond, in
ruimeren zin voor den welstand van het tooneel
in ons land, schadelijke besluit tot opheffing
laten verleiden.
* *
*
Op het laatste oogenblik hebben echter eenige
leden van de naar het Hoofdbestuur meende
wel zeer slaafs gehoorzame kudde geprotesteerd
tegen dit pijnlooze afmaken, om de eenvoudige
reden, dat het niet pijnloos was. Men mag' van de
werkwijze van het Verbond in het verleden denken
wat men wil en ik schaar mij zeker niet aan de zijde
van degenen, die bewondering hadden voor de
charmante, maar weinig efficiënte wijze, waarop
af en toe wab voor het tooneel gedaan" werd in
den vorm van het oude Nederlandsche spreek
woord van zij dronken een glas" en de rest. .Maar
men mag niet onderschatten den rnoroelen steun van
een representatie van hef publiek in een land, dat
zeker in do laatste vijftig jaar niet op het bestaan
van een tooneelcultuur mag bogen. In een klein
land met een eigen taalgebied en een derhalve van
nature beperkte keuze van talenten, in eon land,
zoo gedifferentieerd in cultuur als het onze, is het
tooneel en zulks niet alleen in dezen bedreigden
tijd geen zaak, die men zonder hul]) op de vrije
markt aan zijn lot mag overlaten, en te meer niet
waar de onmondigheid, het twistziek
kunstenaarsindividualisme en het geringe intellectueele onder
scheidingsvermogen van den Nederlandschen ac
teur het tooneel, mér dan noorlig was, uit de
gunst van het publiek heeft trachten te verdrin
gen. De weinige bevrediging, die de huidige schouw
burgbezoeker ondervindt, zijn lonken naar dank
baarder en modernere rempla^anten van de aloude
tragische Muze, het kwalijke gevoel dat hem be
kruipt wanneer hij slag op slag en mot een blinde
miskenning van zijn elementairste eischen en
rechten als toeschouwer de vertegenwoordigers van
het tooneel op dwaalwegen ziet gaan, ook zonder
dat het dien toeschouwer uit eon gemis aan
actief interesse duidelijk is, van welken
preciezen aard deze wegen zijn en naar welke afgronden
zij leiden, al deze factoren hebben het tooneel na
den dood van Royaards en in het bizonder in het
laatste lustrum gemaakt tot een schier hopelooze
zaak, waarvan de catastrophe alleen nog maar
wordt opgehouden omdat men zich een stad rnet
gesloten schouwburgen nu eenmaal niet kan voor
stellen, en dan toch weer het gevoel zou hebben,
iets te missen wat toch nog in eenigen vorm levend
was.... zou moeten zijn.... kon zijn wellicht.
Ook zonder te vervallen in de fout van een
curatorium van vriendelijke oude heeren, die al
delibereerende de contributies van een paar duizend
kleine tooneel-maecanasjes opsoupeerden, of van
een al te aardsch in de zaak van het tooneel
geinteresseerden raad van beheer", of van een
kongsie om een of andere toevallig in de gunst
staand gezelschap heen, of van den al te plat
materieelen band van een knipkaarten-organisatie
of abonnementen-systeem, ook zonder al deze
halfslachtige vormen van vereenigingen van
tooneelvrienden" zou het Tooneelverbond nog een
werkplan op zoo breed mogelijke basis, op een
basis van actieve en idealistische samenwerking
met gelijkgezinden kunnen ontvouw'en, waardoor,
mér dan de acteur, de publieke opinie wegwijs
gemaakt en gericht zou worden op een zoo con
creet mogelijk herstel van het weinige dat ons rest.
Er is een te groote groep, en ik merk het in mijn
werkzaamheden bijna dagelijks, een te groote
groep van publiek", die onvrijwillig zijn besluit
om uit de schouwburgen weg te blijven, gevormd
heeft en niets liever wil dan op een of andere wijze
het oude contact op bescheidener doch deugde
lijker basis wellicht met het tooneel te herstel
len, doch die ten aanzien van het" tooneel in
Nederland niets anders dan een abstracte en door
geen realiteit meer ondersteunde fictie in zich om
draagt.
Men kan zich moeilijk voorstellen hoezeer
deze wankelmoedigen door het enkele besluit van
een ambtsmoede bestuur nog verder uit den koers
gedreven worden en hoe groote schade reeds de
enkele mededeeling van dit niet gemotiveerd en
overhaast genomen besluit aan de zaak van ons
tooneel in den ruimsten zin heeft toegebracht.
Het is slechts te wenschen, dat deze geest, die nog
gevaarlijker is dan blind idealisme, waarmee het
tooneel evenmin gebaat is, ten eenen male uit het
Verbond verdwijnt, opdat nu er zoo krachtige
stemmen tot behoud zijn opgegaan het Verbond
den weg moge vinden, die het in een bedreigden
tijd tot het tooneel drijft, en dit dan niet alleen
omdat het daarbij om het bestaan gaat van een
duizendtal acteurs met een voor ons land merk
waardig groot kwantum talent, juist ook weer in
de jongere en (blijkens de prestaties op het j.l.
Zaterdag gehouden openbare eindexamen van de
Tooneelschool) wellicht ook de jongste generatie .
Want in de tweede plaats lijkt mij het in
verjongden vorm voortbestaan van het Nederland
sche Tooneelverbond een coniitio sine qua non
voor het behoud van de Tooneelschool, waarvan
dn subsidies door de geste van het oude bsstuur
reeds ernstig in gevaar zijn gebracht, terwijl m de
hui lige constellatie een opnieuw, zelfstandig toe
kennen van de/.e bijdragen (met name van hot be
langrijke subsidie, dat onze lands vrouwe uit overwe
gingen van piStuit aan de school jaarlijks meent te
kunnen toekennen) aan een nieuwe stichting" van
een Tooneelschool, los van het Verbond, wel ten
eenen male uitgesloten geacht mag worden. Het af
grenzen van het tooneel in de richting van show" ,
illusie van decor en ensceneering. het verinnigen
van de waarde van het gesproken woord en de
nuance, welke zonder twijfel aan de toekomst van
het tooneel in Nederland ten nauwste verbonden
zullen zijn. maakt juist de waarde van een voor
bereidende scholing een waarde die ook in het
verleden, door onze grootste tooneelspelers nimmer
is ontkend belangrijker dan ooit. Het
tooneelspelen in den modernen vorm is minder een zaak
van geniale g.:ste en bij geboorte gerijpt talent,
dan van moeizaam ontwikkelen en selecteeren.
Het is een vak, evenzeer als een kunst, en het wil
geleerd worden door de bevoegde leeraren uit de
practijk.
Het tooneel in ons land zal zeker gebaat zijn
met het instituut van een Tooneelschool, deug
delijk en modern geleid en geplaatst onder het
toezicht van onbaatzuchtigen in den lande, die
op geen enkele wijze practisch aan het toonoel
verbonden of daarvan direct of indirect afhanke
lijk zijn. Het gaat hier voor publiek en acteur ten
slotte om dingen, waarover men niet lichtvaardig
mag oordeelen of beslissen. '/> >ó hartgrondig heeft
het bestaande tooneel, de verwarring daarbinnen
en daaromheen, nu wel den acteur en den toe
schouwer b.'idenge lesillusionneerd,dat de tijd voor
bezinning is aangebroken.