Historisch Archief 1877-1940
Dat was een heel andere omgeving
dan het warme woud waarin Oli en
Kola hun leven lang hadden rond
gevlogen. In dien tijd was tienmaal
de zon op- en ondergegaan, en het
licht en donker geworden onder het
geboomte. Het was er bijna zoo nauw
als in het ei, maar dat was zacht en
rond van binnen, zoodat zij zich nooit
de zachte kopjes stootten, en dit was
vierkant, niet heelemaal dicht maar
door vlijmscherpe dunne twijgjes
omvlochten, die wel het licht maar niet
hen doorlieten en de pootjes en kop
jes zeer deden.
Dit was ook een nest. Ze zaten even
in het oude, dat zachte van aarde en
slijm tegen een palmtronk gemetselde
te rusten, ze kwamen er anders zelden
meer, toen had een warm rond bewe
gend nest zich om hen gesloten. Het
was benauwd en donker geweest, zij
waren bijna gestikt; toen was het
opengegaan, een felle vliegdrang had
hen op doen leven en meteen waren
ze het kleine vierkant ingevlogen en
konden niet verder naar de boómen
en de bloemen die zij toch duidelijk
zagen, maar doorgestreept zooals 't
woud ook soms is als de zon achter een
rij palmboomen ondergaat. Maar de
zon brandde nu hoog en fel, de boómen
verdwenen. Ze gingen over een gele
vlakte, het was windstil, toch was het
alsof de tak waaraan dat nieuwe nest
hing, door een hevigen storm werd ge
schud. Door het zwarte nest dat hun
wéggepakt had, werden ze vastgehou
den, de tak zat vast aan een wezen dat
ze nooit gezien hadden: boomslang,
aap, op alles leek hij, en toch weer niet,
dat met hen voortrende.
Toen kwamen er weer boómen uit
den grond maar vér van elkaar, het
licht kon overal bij. Er tusschen ston
den witte groote rotsblokken met ga
ten waaruit even verschrikkelijke we
zens boomslang-aap in en uit gingen.
Dat was vreemd maar 't werd nog
vreemder. Andere gekleurde uitge
holde rotsblokken vlogen gillend en
krijschend er tusschen door, sommige
aan een lang touw, sommige los.
Daarna kwamen zij in donkere gan
gen. Het wezen dat hen droeg, rende
J. Slauerhoff
Tcekeningen J. F. Doevc
voort. Toen weer een open ruimte.
Daar lagen lange zwarte vuile rots
blokken naast elkaar.
Daarachter brulden olifanten, o
honderdmalen grooter dan die aan
het wed 's nachts kwamen drinken.
Hun slurven waren recht en scherp en
reikten tot halverwege den hemel die
hier toch veel hooger was. Het wezen
dat hen droeg, begon te zingen en liep
harder. Zij kropen bij elkaar. Toen
stak hij onder 't loopen een gloeiend
takje in de kooi. Oli's veertjes schroei
den en stonken. Van angst begonnen
zij ook te zingen. Toen ging dat gloei
ende takje weer weg.
De roover boornslang-a.ip kroop
plotseling in een rotsblok.
Daarbinnen was het lielscli heet en
daar lagen de zaden van den kof fieboom
en groote bladen en ook lagen daar
alle bananen, van het heele bosch.
Maar liet werd nog vreemder. Opeens
werd het weer licht en zij zagen de
rivier liggen, maar de overkant was
heelemaal weggezonken en het water
was niet donkergroen, maar vlam
mend schitterend blauw en het golfde
als de rug van den jaguar die woe
dend is.
En op de rivier dreven groote
beesten, duizend maal grooter dan
de olifanten, die op den oever stonden
en hun slurven telkens over zich heen
zwaaiden. Zij hadden hooge steile
voclspriet.cn, droegen hun neusgaten,
twee, drie of vier bovenop groote
bruine of witte kokers.
Hun a,dcm kwam daar vuilgeel of
zwart in dikke walmen boven uit.
Wat waren er vreeselijke monsters op
de wereld ! Wat waren de leeuwen en
olifanten en pythons waar zij zoo bang
voor waren, toch lief en zacht! Een
olifant kon je wel eens even op zijn
rug gaan zitten en het water opdrin
ken dat nog van het rivierbad over
was.
Ook op een tijger was het veilig
als je op zijn kop zat waar de
zweepstaart nooit over heen kwam. En
de buffels vonden het goed als je de
horzels ving die zat van zijn bloed op
zijn flanken zaten.
En nu bracht de boomslang-aaphen
op dit monster en in zijn buik.
Maar daar liepen vele groote smalle
stijve apen in witte bladen gerold heen
en weer, het monster scheen }um dus
geen kwaad te doen. Misschien merkte
hij het niet eens dat zij er waren.
Ken van de apen, een groote met
lange stijve beericn maar zouder staart
en gouden steenen op zijn buik en hard
rond water voor zijn oogen. zong met
de boomslang, o leelijk, en haalde
vier ronde stukken zilver uit zijn huid
en de boomslang-aap gaf het nieuwe
nest aan den witten aap. Die ging hen
opeten. Zij gilden, de boomslang-aap
liet zijn tanden zien met een geluid
als de ratelslang, de wit te aap deed dat
ook. Daarop ging de witte aap diep in
den buik van het monster.
l lij liep over een schuinen boom die
ingehakt was en waarop een groot lang
kokosblad lag. En toen kwam hij in
het binnenste van een hollen vierkanten
boom. Daar was het weer licht, een