De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 16 juni pagina 19

16 juni 1934 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

Mo. 2976 De Groene Amsterdammer van 16 Juni 1934 kleine witte zon hing tegen den binnen kant van de schors. Het nieuwe nest kwam daaronder te hangen. De witte aap hurkte neer op een grooten groenen paddenstoel. _ Eerst waren zij blind en zagen niets. Maar opeens dacht Kola dat ze een kolibri zag zitten onder een klein rond water dat door de schors aan den over kant heenkeek. Ze was blij en zei het aan OU. Maar die zag beter, die kolibri was dood. En Kola zag wér een grooten pauwvlinder op een rond blad zitten en was weer blij. Maar de witte aap bad een gloeiend takje in zijn muil en legde dat op den pauw vlinder neer. Maar die vloog niet weg. Die was ook dood. O dan zouden wij ook wel dood gaan! Gelukkig. Alles was dood in dien bollen stam behalve de witte aap. De witte aap ging weg en het zonne tje ging onder, het was duister in den hollen stam. Oli en Kola aaiden elkaar de veertjes. Ze hadden droge keeltjes en ergen dorst. Toen merkte Kola dat er water in het nieuwe nest was, zooveel als een vrucht en het liep niet weg, vreemd, ze durfden er niet van te drinken, toen probeerde Kola ervaa te eten, haar snavel ging stuk maar Oli vond een plekje waar de schil van de watervrucht beursch was en zij dronken. Zij waren even gelukkig, water was er toch! Maar toen kwam de witte aap weer binnen en droeg weer een nest, grooter dan dat van hen. Oli en Kola schrokken, hun hartjes klopten en zij stikten van angst en vlogen tegen de scherpe twijgen. Kola's kopje bloedde. Want in het andere nest zaten hun vijanden, de klapperaapjes Ih en Ai met hun lange staarten die ze om een vogelhals slingerden alsof het een slang was, met hun vlijmscherpe punttandjes. Maar Ih en Ai piepten van angst en vlogen door hun nest en konden er ook niet uit. De witte aap liet het zonnetje weer schijnen en vier witte zilveren bladen die stil tegen de schors hadden gehangen Ali en' Kola dachten dat het ook vleugels van doode vogels waren vlogen ineens in 't rond sneller en sneller en een storm woei in den hollen stam, hun veertjes raakten in de war. Zij gilden en ook Ih en Ai gilden. En de witte aap deed als de ratel slang en ging uit de schors. En het zonnetje ging weer onder maar de storm bleef even sterk. Zij dronken weer van hun water. Zij zagen dat er ook zoete zaadjes in het nest lagen. Maar zij konden niet eten. Want Ih en Ai piepen niet meer; ze waren niet bang nu de groote witte aap weg was. Zij begonnen duivels snel de twijgjes van hun nest door te bijten. En in tien sprongen waren ze buiten hun nest. En vlogen door deu hollen stam en zaten elkaar achterna. Die slechtaards waren niet bedroefd dat zij moeder het woud nooit terug zouden zien. Maar Ih kwam slecht te pas. Ai was op het zonnetje geklommen en zat daar trots. Hij verbrandde niet eens. En Ih wou ook laten zien wat hij kon en wilde met zijn poot de vier bladen tegenhouden die den stomi maakten. Maar zijn klauw werd ver pletterd en hij gilde van pijn. En Oli en Kola lachten wat ze konden. Daarop vloog Ih op hun nest los en begon aan de twijgen te knagen. Die waren heel hard en zijn tandjes knarsten. Maar Ai hielp hem, Oli en Kola trachten hem weg te pikken maar konden niet. En toen een twijg gebroken was, pakte Ih Kola bij den poot en trok zoo hard hij kon. . De poot liet al los van het lijfje. Toen kwam de witte aap binnen en greep Ih in zijn gelen klauw; Ih piepte en kromde zich en opeens liet de witte aap weer los en bracht zijn klauw aan zijn mond. Ih vluchtte boven in den hollen stam. Toen nam de groote witte aap een langen stok en stak naar Ih, die weer naar beneden kroop. De witte aap deed groote bruine bladen om zijn gele klauwen en pakte Ih vast en stopte hem ergens in de schors. Hij wilde ook Ai pakken, maar die kroop weg onder in den grooten paddenstoel. De witte aap nam een bruine stroop en deed die op een takje. Hij nam Kola uit de kooi, Kola kon niet bewegen eu stierf van angst, zij kreeg de bruine stroop op het gewonde been en een wit zacht blaadje er omheen. De pijn ging weg. Do witte aap was goed voor de vogels eu vijand van de klappertanden. Kola eu Oli gingen zacht aan 't zingen van dankbaarheid. Maar nu begon het groote monster in wiens buik zij zaten te bewegen en op en neer te gaan. Nu deed de witte aap niets om hen te beschermen. Hij zat maar stil op zijn paddenstoel een gloeienden tak tusschen zijn stompe zwarte tanden. Waarom vluchtte hij niet ? Zou het groote monster hen niet dooddrukken. Of ging liet zelf sterven en zouden zij weer vrij worden? Ja het ging sterven, het trilde en kreunde van pijn, zijn ribben kraakten. Vocht het met nog een grooter monster? Raar was de wereld buiten het woud. Daar plotseling greep de witte aap onder den paddenstoel en had Ih in zijn klauw. Toen piepten Oli en Kola toch even van plezier. En Ih werd in een ander hol van de schors opgeborgen. Het groote monster begon, nu rustiger te worden, zacht heen en weer te wiegen. En toen begrepen Oli en Kola het opeens: het was geen olifant maar een groote krokodil. De witte apen zaten er in om naar den overkant van de rivier te komen die nu opeens zooveel verder af was gaan liggen. Waarom de groote krokodil de witte apen niet verslond maar de witte apen bracht waar ze wilden en ze in zijn buik liet loopen dat begrepen ze niet. Maar hun witte aap was goed, hij had Kola's pootje verbonden hij zou ze wel laten vliegen aan den anderen oever. Ze sjilpten zacht. Maar de aap deed plotseling zijn witte huid uit en ging liggen op een groot wit blad en ronkte als een slapende buffel. Kola en Oli sliepen ook een beetje. Ze werden [weer wakker, ze zagen de groote zon door het ronde recht opstaande watertje in de schors schijnen. Het kleine zonnetje was nu dood en wit. Ze aten wat van de zaadjes en dronken. Kola hinkte moei lijk op zijn oenen poot in den bodem van het nieuwe nest. De witte aap deed het open en Oli vloog er uit en ging op den kop van den witten aap zitten. Deze deed weer als de ratelslangen. Daarop maakte hij de schors open en daar vlogen Ih en Ai naar buiten. Nu vloog Oli weg, de witte aap zette Ih en Ai op zijn arm, hield hun een stuk vleesch voor, maar w beten niet in 't vleesch, maar weer in zijn arm. Hij joeg ze weer met den stok totdat ze in de schors vluchten. 's Middags bracht een aap met blauwe bladeren omrold een groot sterk nest met dikke takken. Daarin werden Ih en Ai gestopt en ze kwamen er niet meer uit. Oli mocht vrij rond vliegen en Kola ook toen ze beter was. Ze waren niet bang meer, alleen het trillen en slingeren van den grooten krokodil maakte hen bedroefd, zoodat ze weinig zongen. Ook begrepen ze den witten aap niet. Hij was goed voor hen en had toch veel kolibri's en vlinders doodgemaakt. Hij was kwaad op Ih en Ai en gaf ze toch goed, veel vleesch en bananen en nog veel meer en niet aan hen. Maar later nam hij hun nest wel eens in zijn gelen klauw en ging met hen door den buik van het monster en boven op zijn rug. Daar zagen ze de zon veel grooter dan in 't woud terug. De rivier was veel groener, bewoog veel meer, maar de andere bron was er nog altijd niet. (Slot op pag. 20)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl