De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 16 juni pagina 20

16 juni 1934 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

20 De Groene Amsterdammer van 16 Juni 1934 N o. 2976 Letterraadsel Uit onderstaande lettergrepen moe ten 17 woorden gevormd worden, wier eerste en vierde letters, de laatste ]/ van beneden naar boven gelezen, en vers van H. Roland Holst vormen. r- tof- fa f- V-#. - komst /Q roet, - larfk - *!er ' - n^ - zeaa. Omschrijving: 1. Godin, 2. plaats in Nederland, Ifc' Hu middel, 5. aoaoord, 6,- dool van -het -U. ...ftWfrtvt^tfl /yüf52 ^ , . , ,. in_^ (i4y R,.-TnythnlogMebe figuren, 10j?se»d >. .. /.V. rwvt-yVv:-A Al'"'Tli> Bolgië, 11. infjtr>7m^"t;nv°1r°''i 12. 16. /HtjX^*''t- ' f' drohttsii, l&^HÉH}1, 14^- oquator,- 15. 17. ./l^.'U..k."..'-v'.-.'.'. t^land, 17. gedutóig. Voor de inzenders van de goede oplossing zijn als prijs beschikbaar: Boekwerken of Grammofoonplaten Inzendingen, liefst op een briefkaart, vóór Woensdag a.s. 2 uur. Op ftdreszüde vermelden: Oplossing letterraadsel. Oplossing Letterraadsel. 't Is triestig, dat het regent in den herfst. (K. v. d. Woestijnc). I. radiator, 2. epistel, 3. gedachtenis, 4. emeritus, 5. normaal, 0. tornado, 7. intrige, 8. nalatig, 9. damast, 10. Emmausgangers, 11. no tulen, 12. hagedis, 13. ekster, 14. referte, 15. Formosa, 16. sandwich, 17. Tarente. Prijswinnaar werd na loting, K. II. J. Engels, Frans van Mierisstraat, Amsterdam, die aan het secretariaat van de redactie, doch zonder ver melding Letterraadsel, gelieve op te geven wat verlangd wordt. Charivaria ONZE TEEKENAARS Alles staat in het 3 der Genees kunst." (N.R.C.) ,,Zijn solostukken stonden in het £ der overmatige secunde." (A.D.) De verkiezingen stonden in het $ van Nationaal herstel." (N.R.C.) Wij zijn nationaal en sociaal met ons geheele hart en verstand en in dit <J zullen al onze daden staan." (Muss.) FORMAAT De N.S. beweging kan geen gevaar van formaat beteekenen." (Tel.) Zij zijn beide actrices van groot formaat." (H.D.) ,,Ze waren cultuurdragers van formaat''. (Tel.) Er zijn altijd wel eenige van die commissaries van formaat." (Tel.) DE ORDE VAN N.M.D. ,,N.M.D. Eduard Verkadc in hoogst eigen persoon had de verantwoordelijk heid." (H.D.) Dat is N.M.D. Prof. dr. J. van Ginneken geweest." (N. Haarl. C.) N.M.D. de wereld vermaarde Max Reinhardt heeft er de uitdrukkelijke (? ? Char.) aandacht op gevestigd." (O.H.C.). N.M.D. de Minister-president, Z.E. Colijn schreef dit." (N. Haar'.. C.) DE WONDEREN DER NATUUR ,iZag u dat 'beest ? vroeg hij, en wees op een insect dat voor hem uit vloog. Ja, antwoordde Oom, dat was een oor worm." (H.D.) GAAT DAT ZIEN, GAAT DAT ZIEN Merkwaardige groene vorens trekt hij met een paar groene ossen voor de ploeg." (Leeuw. C.) ,,De heer Beintema speelde op het carillon het Wien Neerlandsch bloed, dat door een paar bejaarde dames, die in xjnze nabijheid stonden, zachtjes werd meegezongen.' (Leeuw. C.) Het hinderde dus niet -niet- erg. CORRESPONDENTIE S. ie. H. Gij hebt den naam zoo buitengewoon precies te zijn in uw rijm, maar nu lees ik in uw laatste type, De Leeraar, gekemd omdat dit moet rijmen op overhemd. Kan dat er wel mee door? Antw. O, ja. Kemmen is zuiver Hollandsch, een beetje antiek, maar dat is geen bezwaar in een gedicht. Ik verwijs u naar Hooft's Deuntje: ,,'t Boefje quam terwijlz' haer kemde; steelen dorst het niet, maar lemde," en Vondel's Nereus Voorspellingh: Ghy zult uw locken kemmen fier." En gij zult mij toegeven dat Vondel en Hooft N.M.D. zijn. Voor de liefhebbers voeg ik hierbij, dat het Engelsch een dergelijken ouden vorm heeft, Unkempt. Unkempt hair, appearance, zelfs rhymes. Kolibris (Slot van pag. 19) Zij zagen nog veel andere apen. Ook wijfjesapen. Deze waren bekleed met kleurige huiden zooals de brulapen alleen op hun achterste hebben. Ze roken als de groofce monsterachtige orchideeën die diep in het oerwoud staan. Ih en Ai zaten doodstil ook in hun nest. Dicht tegen elkaar aan. Op een dag deed de witte aap weer het nest open. Maar ze sprongen er niet uit. De aap nam Ihop zijn hand, hij beet niet en bleef doodstil zitten en zijn staart hing slap neer. Er kwam een gekleurde wijfjesaap bij die zacht tegen hem zong. Maar Ih deed zijn oogen dicht. Ook Kola werd stil en zijn poot begon weer pijn te doen. De vier zilveren bladen vlogen nooit meer in het rond en waren op een morgen verdwenen. En het zonnetje ging vroeger op en ging later onder. Op een morgen deed de witte aap een blauwe dikke huid aan die rook naar de oliebronnen achter in 't bosch waar de oppervlakte glimmend en regenboogkleurig is. ' En 's avonds kwam er een nieuwe roode zon op den grond van den hollen boomstam en de lucht deed nu geen pijn meer aan de lijfjes, maar wel in de keel. OH kon niet meer zingen en knarste. Ih en Ai piepten en krabden aan hun nest totdat de aap ze uitliet. Beiden gingen ze naar de nieuwe zon, staken hun pooten uit, vlogen piepend en krijschend achteruit maar naderden toch weer en bleven ineengedoken op den vloer zitten. Ook Oli en Kola mochten uit het nest en de klapper apen vervolgden hen niet. Op een morgen bleef Kola zitten, nam geen water en geen zaad. Het roode zonnetje scheen niet. Oli wilde haar warmen met zijn lijf, maar was zelf te koud. Toen kwam de aap van zijn leger en het roode zonnetje ging op. Maar Kola bleef ineengekrompen en opeens rolde ze omver met de pootjes stijf in de hoogte. De aap nam haar in zijn klauw, hield haar bij het zonnetje. Maar ze verroerde zich niet. Toen blies hij uit zijn bek, deed het ronde water open. Een storm kwam binnen en deed zoo'n pijn dat Ih, die op den paddenstoel zat, begon te kermen en op het zonnetje aan vloog en zich weer brandde. En de aap slingerde Kola in de rivier waarvan de overkant nog altijd niet was te zien. Oli was alleen en zou nu wel het groote groene woud nooit meer terug zien. Maar dat was het ergste niet. Kola was er niet moer, zou nooit terugkomen en dagen met stijve pootjes in de diepe, breede rivier liggen, totdat de booze zaagvisschen haar stuk beten en opaten. Arme Kola. De lucht deed altijd pijn. Ih en Ai zaten nu naast elkaar voor het roode zonnetje en deden elkaar niets, plukhaarden ook niet meer. De krokodil begon nu weer heviger te bewegen, vaak vloog het water van de rivier tegen het ronde water in de schors en werd alles donker. De blauwe aap dronk vele kleine beetjes lichtgeel water uit kleine vruchten en werd soms wild en danste en greep Ih of Ai bij den staart en slingerde ze rond. Op een morgen bleef Ih ook dood liggen. Op een morgen lag de groote kroko dil opeens stil. Ze waren aan den overkant. Nu zouden zo wel gauw weer in het groote warme bosch zijn en rondvliegen en springen en de in secten vangen waaraan ze 't meest behoefte hadden. Maar hoornen zagen Ga niet overbelast op Uw levensweg. Laat de HAV BANK te Schiedam (Levensverzeke ring) een deel der zorgen dragen. zij niet. Wel weer groote zwarte rotsblokken en olifanten. De witte aap kwam nog eenmaal en deed water en zaad in het nest van Oli en vleesch en vruchten in dat van Ai. Toen maakte hij den hollen boom stam dicht. Alles werd stil en donker, de groote krokodil was gestorven. Ai en Oli probeerden samen eruit te komen, zij knaagden aan de schors, maar die was te dik. Het recht opstaand water was hard. De lucht deed nu veel pijn, het water en het zaad en vleesch was op. Ze gingen naast elkaar liggen en werden weer wat warm. Ai beet niet naar Oli, ze vraten elkanders luizen. Maar opeens werd hij wild en wilde Oli vreten, de luizen waren op. Ai's oogjes waren troebel en bloederig, zijn staart zwiepte maar zijn pootjes waren slap. Oli vloog bovenop zijn nest en Ai kon niet bij hem komen. Hij stierf op den bodem. Oli bleef roerloos op zijn nest zitten. En toen de groote krokodil weer begon te leven en de witte aap de schors weer open maakte bleef hij doodstil zitten. Eerst maakte de groote aap het ronde water open en wierp Ai er door heen. Toen gaf hij Oli wat witte harde korrels die hij bijna niet eten kon. Maar hij deed het toch, want de groote krokodil was weer gaan bewegen. Misschien ging hij naar den anderen kant van het groote water terug waar de lucht niet stak, waar het groote groene woud was. Het roode zonnetje brandde weer. Oli zou niet sterven, al was hij nu alleen, hij zou alles terugvinden. Hij zong niet, piepte niet, bewoog haast niet in het nest. De aap vergat hem haast, gaf hem soms een dag niets. En toen de krokodil weer stil lag, eindelijk, gooide hij Oli met nest en al er uit, dat brak gelukkig, Oli kon zich erdoor wringen. Hij vloog rond, hij zag het groote, groene woud in de verte. Maar hij kon er niet heen. Hij bleef maar fladderen om de witte en zwarte blokken waar altijd zaad lag. Oli wist niet meer hoe hij voedsel moest vinden in het groote groene woud. En het leek hem donker en kil. Soms ging hij er een eind heen, maar hij dorst er niet in en ging weer terug. De vogels langs den kant van het groote water, namen geen notitie van hem, behalve als hij te dicht bij kwam bij het zaadpikken. Dan pikten ze hem weg. En als hij begon van hoe het aan den overkant was, dan riepen ze ook nog leugenaar.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl