Historisch Archief 1877-1940
L
E
(V
m,
DB AARDE IS TE Ji KLEIN
geweest voor baar dieren, voor
" de vermetelheid van de natuur.
De onbeholpen geweldigen der
voorwereld stierven en over hen sloot zich
Bet puin. En zelfs is de aarde, de door
den mensch steeds ingekorte aarde te
klein voor veel van onze dieren: bisons,
olifanten, neushoorns, giraffen.
Het zou wel eens kunnen zijn dat
de praktische mensch de aarde zoo
klein maakt, dat de fantasie-behoeftige
mensch er zich in het nauw gaat voe
len. Gelukkig echter kan de mensch
die zich aan 't groote vergrijpt, het
kleine niet bereiken. De blijvende
wereld is die der kleine gedierten.
Misschien zal deze het beeld bewaren
van wat eens de onze en vroeger nog
die der prae-historische wezens geweest
is.
Misschien ook zal de wereld der
kleinen eens op den mensch de wereld
tier grooten wreken. De heel kleinen,
de microben en infusoriën, en
pestvlooien en tsétsé-vliegen doen dit
in zekeren zin.
De stap van den mensch is ruw en
wijd en men is geneigd zich door dien
stap te laten besturen en na vluchtige
blikken op de glazen kastjes van Artis'
Insectarium geworpen te hebben, naar
de slangen- en krokodillenverblijven
te gaan. Maar wanneer men verzadigd
is van het groote, het makkelijk zicht
bare, het in het oog springende en
men graag stil wil zijn en ontdekken
en bij een heel nieuw levensstelsel
zichzelf en de wereld van menschen
en zoogdieren vergeten, dan is het
verrukkelijk om lang naar de insecten
téstaren. Het is een wijze om zich
aan zichzelven te onttrekken, om tot
een wereld te gaan, waar geen ana
logieën zich aan ons opdringen en
ons aan onszelf herinneren; het is een
meditatie-oefening, een trede op den
weg van yogi. En men zou het
bijbelsche Ga tot de mieren, gij luiaard
en word wijs" een heel nieuwen zin
naast zijn oorspronkelijke beteekenis
kunnen geven. Leer vergetelheid van
zelven en concentratie van Uw
zielevermogens door de vreemde wegen der
insecten te volgen en U tot den deus ex
machina te maken van de
entomologische regionen.
De deus ex machina insectorum !
Moet ik niet even Artis' insecten-god
noemen, den heer Polak, dien ik
jaren en jaren, met stille, droge, toe
gewijde handen insectenlevens heb
zien regelen en besturen; die ze gehol
pen heeft om de plaatsen hunner
metamorphosen te vinden, als de daemon
die ons het spel der reïncarnaties ver
licht. Ik kan niet aan insecten denken,
en geloof me, het is met niets dan goede
bedoelingen, zonder aan het markante,
grijze, stug-lokkige hoofd van den
heer Polak te denken, die gewandeld
heeft op de paden van wandelende
takken en wiens entomologische
fan? Zorgen VERKORTEN Uw
leven. Een levensverzeke
ringspolis der HAV BANK
te Schiedam verzekert Uw
toekomst en verlengt Uw
leven! ??????
tasie gevlogen heeft langs de 'lucht
velden van vliegende herten, wiens
hoofd gevuld is door de harmonieën
der krekels en wiens handen met ijver
den ijver der mieren assisteerden. Het
is onmogelijk aan insecten te denken
en de entomologen buiten beschou
wing te laten. Er is iets in me, dat
me zegt dat insectenstudie een mensch
goed en stil maakt, en dan denk ik
aan dien ouden goeden Franschen
verzamelaar Jules Fabre. Entomo
logen verlustigen zich kinderlijk in
curiosa". En wie eens de psychologie
van den insectenkundige beschrijven
zal, moet merken hoe in hem de bioloog,
die door het levensbeginsel en de func
ties wordt geboeid, naast den
classificator leeft en deze naast den
anecdotischen glossator, die
eigenaardigheidjes opmerkt, naast den verzamelaar
met zijn gepassioneerde liefde voor
curiosa. Een curieux", dat maken
hem de insecten vanzelf, omdat ze zoo
veel op bijouterieën lijken, die aller
lei wónder-eigenschappen hebben.
Wanneer ik me een insectenpoëem
dichten zou, moest ik wel beginnen
met de vlinders, de lepidopteren, die
zoo eenvoudig het woord van Mignon,
dat geen enkel mensch verwerkelijken
kan, tot waarheid maken: Aimer et
puis mourir".
Het dikke vlinderlichaam zelve kan
me echter niet zoo boeien: het ethe
rische luchtleven bekoort me, maar
kan toch niet die gespannenheid in
me wakker maken, die werkende,
belevende, noch worstelende insecten
in me wekken. Mag ik het b'ekennen,
dat ik als een oude naturalist misschien
nog liever gebogen sta over de glazen
lade, waarin de Egyptische
mestkevers op hun mestkluiten leven, dan
voor de kasten waar de goddelijke
soorten van papilio en pieris hun
kleuren ontvouwen. Soms echter, wan
neer de vlinders zeer teer zijn en
ze hun vleugels gevouwen houden en
met gekromd smal zwart lichaam en
lange pooten zich balanceeren op een
tak, wanneer ik een neergedaalde
nimf, die zich met moeite staande
houdt in de lage wereld, die de hare
niet is, in haar zie, dan kan ook het
zien van een vlinder me de ontroering
geven, die wel eens over me kan komen
bij het hooren alleen van de woorden
vlinder" of papillon" of butter
fly" of Falter". Niet Schmetterling"
want dat is een deplorabel leelijk
woord. Zoo in puur profiel heb ik de
teere vleugellijnen en als gesnoerde
juweelen geschikte kleuren van den
parel vlinder (papilio troilus) bewon
derd. En de zacht-groene teerheid van
den Amerikaanschen maanvlinder
(actias luna). Ja, dat zijn vlinders, die
bedoeld schijnen om er de aarde,
waar ze het mooist is, mee te streelen.
Caresses de l'air. Dat zijn de
waaiertjes voor de getooide natuur der
tropen, voor de ontluikende en ont
loken lente- en zomerlandschappen
van onze gewesten. Van alle dieren
hebben ze ook de mooiste namen,
frissche lentenamen, die aan
jeugdjurken doen denken, als blauwtje of
witje, pompeuze achttiende-eeuwsche
als koninginnepage, prachtige
rhythmische als atalanta; namen uit de
Odyssee, of zooals sommigen van het
geslacht der witjes pieris", namen
uit den Bijbel.
Maar we laten de vlinders grillig als
kroontjes over de bloemen vliegen,
zooals de kronen van koningschap en
genie over de hoofden der
menschelijke individuen.
Ik wil naar het donkere, het ernstige,
het bezige, het worstelende
insectenleven toegaan. Ik wil de tuiniers en
de werklui, de snijdende, knijpende,
zagende, metende insecten opzoeken,
die ons laten wachten vóór we zien,
de insecten voor wie een klein stuk
grond geweldige bouw- of jachtter
reinen zijn, die den oer-droom van
het leven verwezenlijken kunnen op
klein terrein, en daarom zoo onuit
sprekelijk machtig zijn en bijna niet
de smarten der gevangenis kunnen
kennen. De zwarte veldkrekels, de
gryllus campestris, op hun moszoden
van het kleine glazen kastje in Artis'
Insectarium hebben het veld bij zich.
Hun leven vervolgt er zich en de
zelfde noodzakelijkheden dwingen hen
er tot dezelfde verrichtingen als in het
groote buiten. Prachtig-metalliek ge
harnast zijn die krekels in hun
chitinegewaden. Aan de elegante juffer, die
we kennen uit illustraties van La
Fontaine's fabelen, aan de zingende
cigale" doen ze me niet denken, die
zwarte, bedrijvige helpers van ik weet
niet welke industriëele grootmacht.
Maar hun zang klinkt onophoudelijk
en vult de stille warme ruimte van
insectarium en reptielenhuis. Af en
toe bemoeien ze zich met elkaar en
krijgen we het beeld,dat plaatjes.die die
insecten als dametjes voorstellen, tot
die vermenschelijking geïnspireerd zul
len hebben. Dan betasten ze elkaarmet
sprieten en houden elkaar in evenwicht
met de voorpooten. Sommigen con
certeeren in rustelooze stilte en an
deren wandelen met de eigenaardige
voortvarendheid van insecten over de
hobbelingen van den grond, een voort
varendheid, die aan die van
oorlogstanks en van wildernis-auto's her
innert. Bij de doodgravers is het stil,
zooals het past bij zulk een beroep.
Enkele gaten ia het effen gestreken
zand verraden dat deze necrophoren
toch aanwezig zijn. En ja, eens
vóór ik de insecten met hun
oranjeroode dekschilden eindelijk over het
zand zag marcheeren, werd hun aan
wezigheid me bewezen door een vlag,
die ze hadden geheschen. De recht
opstaande staart van een wit muisje,
dat al in den grond verdwenen was,
naar de wijze der doodgravers, dir
een cadaver den grond onder de voeten
weggraven.
De zware, levensloonio meikevers
zijn op het oogenblik ook in het
insectarium aanwezig en knippen zich
de bladen a jour. En verder, wat a,l
scarabeeën, gouden tor en gouden
roofkever, allen marcheerend en tas
tend en grenzen bevoelend, allen vol
hardend in het doel van hun eeuwige
wandeling, dat meer een expeditie,
een vage onderzoekings- en
begrenzingstocht lijkt, ook al zal hun
een doorgang versperd worden, ook
al vallen ze naar beneden van een
hoogte, die hen gelokt heeft. Xij
blijven het levensvat der Danaïdcn
vullen. En zij stralen en glinsteren
niet kleuren, die zouden doen ver
moeden dat, omdat ze zoo dicht bij
den grond leven, in hen de delfstoffen
tot bezieling gekomen zijn, zooals de
bloemen het in de vlinders deden.
Kleuren van ertsen, van goud tot ijzer.
Prachtig precieus van afgesloten
schoonheid, in hun lichaampjes ge
gord, wriemelen de gouden loopkevers
op jacht, langs het glas en over het
mos. Anderen bedrijven hun eeuwigen
ijver in 't groene geschemer van hun
H.V. Insulaire Hypotheekbank
te ZIERIKZEE.
Uitgifte van
4% Pandbrieven a 99%
...j