De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 30 juni pagina 16

30 juni 1934 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

L E (V m, DB AARDE IS TE Ji KLEIN geweest voor baar dieren, voor " de vermetelheid van de natuur. De onbeholpen geweldigen der voorwereld stierven en over hen sloot zich Bet puin. En zelfs is de aarde, de door den mensch steeds ingekorte aarde te klein voor veel van onze dieren: bisons, olifanten, neushoorns, giraffen. Het zou wel eens kunnen zijn dat de praktische mensch de aarde zoo klein maakt, dat de fantasie-behoeftige mensch er zich in het nauw gaat voe len. Gelukkig echter kan de mensch die zich aan 't groote vergrijpt, het kleine niet bereiken. De blijvende wereld is die der kleine gedierten. Misschien zal deze het beeld bewaren van wat eens de onze en vroeger nog die der prae-historische wezens geweest is. Misschien ook zal de wereld der kleinen eens op den mensch de wereld tier grooten wreken. De heel kleinen, de microben en infusoriën, en pestvlooien en tsétsé-vliegen doen dit in zekeren zin. De stap van den mensch is ruw en wijd en men is geneigd zich door dien stap te laten besturen en na vluchtige blikken op de glazen kastjes van Artis' Insectarium geworpen te hebben, naar de slangen- en krokodillenverblijven te gaan. Maar wanneer men verzadigd is van het groote, het makkelijk zicht bare, het in het oog springende en men graag stil wil zijn en ontdekken en bij een heel nieuw levensstelsel zichzelf en de wereld van menschen en zoogdieren vergeten, dan is het verrukkelijk om lang naar de insecten téstaren. Het is een wijze om zich aan zichzelven te onttrekken, om tot een wereld te gaan, waar geen ana logieën zich aan ons opdringen en ons aan onszelf herinneren; het is een meditatie-oefening, een trede op den weg van yogi. En men zou het bijbelsche Ga tot de mieren, gij luiaard en word wijs" een heel nieuwen zin naast zijn oorspronkelijke beteekenis kunnen geven. Leer vergetelheid van zelven en concentratie van Uw zielevermogens door de vreemde wegen der insecten te volgen en U tot den deus ex machina te maken van de entomologische regionen. De deus ex machina insectorum ! Moet ik niet even Artis' insecten-god noemen, den heer Polak, dien ik jaren en jaren, met stille, droge, toe gewijde handen insectenlevens heb zien regelen en besturen; die ze gehol pen heeft om de plaatsen hunner metamorphosen te vinden, als de daemon die ons het spel der reïncarnaties ver licht. Ik kan niet aan insecten denken, en geloof me, het is met niets dan goede bedoelingen, zonder aan het markante, grijze, stug-lokkige hoofd van den heer Polak te denken, die gewandeld heeft op de paden van wandelende takken en wiens entomologische fan? Zorgen VERKORTEN Uw leven. Een levensverzeke ringspolis der HAV BANK te Schiedam verzekert Uw toekomst en verlengt Uw leven! ?????? tasie gevlogen heeft langs de 'lucht velden van vliegende herten, wiens hoofd gevuld is door de harmonieën der krekels en wiens handen met ijver den ijver der mieren assisteerden. Het is onmogelijk aan insecten te denken en de entomologen buiten beschou wing te laten. Er is iets in me, dat me zegt dat insectenstudie een mensch goed en stil maakt, en dan denk ik aan dien ouden goeden Franschen verzamelaar Jules Fabre. Entomo logen verlustigen zich kinderlijk in curiosa". En wie eens de psychologie van den insectenkundige beschrijven zal, moet merken hoe in hem de bioloog, die door het levensbeginsel en de func ties wordt geboeid, naast den classificator leeft en deze naast den anecdotischen glossator, die eigenaardigheidjes opmerkt, naast den verzamelaar met zijn gepassioneerde liefde voor curiosa. Een curieux", dat maken hem de insecten vanzelf, omdat ze zoo veel op bijouterieën lijken, die aller lei wónder-eigenschappen hebben. Wanneer ik me een insectenpoëem dichten zou, moest ik wel beginnen met de vlinders, de lepidopteren, die zoo eenvoudig het woord van Mignon, dat geen enkel mensch verwerkelijken kan, tot waarheid maken: Aimer et puis mourir". Het dikke vlinderlichaam zelve kan me echter niet zoo boeien: het ethe rische luchtleven bekoort me, maar kan toch niet die gespannenheid in me wakker maken, die werkende, belevende, noch worstelende insecten in me wekken. Mag ik het b'ekennen, dat ik als een oude naturalist misschien nog liever gebogen sta over de glazen lade, waarin de Egyptische mestkevers op hun mestkluiten leven, dan voor de kasten waar de goddelijke soorten van papilio en pieris hun kleuren ontvouwen. Soms echter, wan neer de vlinders zeer teer zijn en ze hun vleugels gevouwen houden en met gekromd smal zwart lichaam en lange pooten zich balanceeren op een tak, wanneer ik een neergedaalde nimf, die zich met moeite staande houdt in de lage wereld, die de hare niet is, in haar zie, dan kan ook het zien van een vlinder me de ontroering geven, die wel eens over me kan komen bij het hooren alleen van de woorden vlinder" of papillon" of butter fly" of Falter". Niet Schmetterling" want dat is een deplorabel leelijk woord. Zoo in puur profiel heb ik de teere vleugellijnen en als gesnoerde juweelen geschikte kleuren van den parel vlinder (papilio troilus) bewon derd. En de zacht-groene teerheid van den Amerikaanschen maanvlinder (actias luna). Ja, dat zijn vlinders, die bedoeld schijnen om er de aarde, waar ze het mooist is, mee te streelen. Caresses de l'air. Dat zijn de waaiertjes voor de getooide natuur der tropen, voor de ontluikende en ont loken lente- en zomerlandschappen van onze gewesten. Van alle dieren hebben ze ook de mooiste namen, frissche lentenamen, die aan jeugdjurken doen denken, als blauwtje of witje, pompeuze achttiende-eeuwsche als koninginnepage, prachtige rhythmische als atalanta; namen uit de Odyssee, of zooals sommigen van het geslacht der witjes pieris", namen uit den Bijbel. Maar we laten de vlinders grillig als kroontjes over de bloemen vliegen, zooals de kronen van koningschap en genie over de hoofden der menschelijke individuen. Ik wil naar het donkere, het ernstige, het bezige, het worstelende insectenleven toegaan. Ik wil de tuiniers en de werklui, de snijdende, knijpende, zagende, metende insecten opzoeken, die ons laten wachten vóór we zien, de insecten voor wie een klein stuk grond geweldige bouw- of jachtter reinen zijn, die den oer-droom van het leven verwezenlijken kunnen op klein terrein, en daarom zoo onuit sprekelijk machtig zijn en bijna niet de smarten der gevangenis kunnen kennen. De zwarte veldkrekels, de gryllus campestris, op hun moszoden van het kleine glazen kastje in Artis' Insectarium hebben het veld bij zich. Hun leven vervolgt er zich en de zelfde noodzakelijkheden dwingen hen er tot dezelfde verrichtingen als in het groote buiten. Prachtig-metalliek ge harnast zijn die krekels in hun chitinegewaden. Aan de elegante juffer, die we kennen uit illustraties van La Fontaine's fabelen, aan de zingende cigale" doen ze me niet denken, die zwarte, bedrijvige helpers van ik weet niet welke industriëele grootmacht. Maar hun zang klinkt onophoudelijk en vult de stille warme ruimte van insectarium en reptielenhuis. Af en toe bemoeien ze zich met elkaar en krijgen we het beeld,dat plaatjes.die die insecten als dametjes voorstellen, tot die vermenschelijking geïnspireerd zul len hebben. Dan betasten ze elkaarmet sprieten en houden elkaar in evenwicht met de voorpooten. Sommigen con certeeren in rustelooze stilte en an deren wandelen met de eigenaardige voortvarendheid van insecten over de hobbelingen van den grond, een voort varendheid, die aan die van oorlogstanks en van wildernis-auto's her innert. Bij de doodgravers is het stil, zooals het past bij zulk een beroep. Enkele gaten ia het effen gestreken zand verraden dat deze necrophoren toch aanwezig zijn. En ja, eens vóór ik de insecten met hun oranjeroode dekschilden eindelijk over het zand zag marcheeren, werd hun aan wezigheid me bewezen door een vlag, die ze hadden geheschen. De recht opstaande staart van een wit muisje, dat al in den grond verdwenen was, naar de wijze der doodgravers, dir een cadaver den grond onder de voeten weggraven. De zware, levensloonio meikevers zijn op het oogenblik ook in het insectarium aanwezig en knippen zich de bladen a jour. En verder, wat a,l scarabeeën, gouden tor en gouden roofkever, allen marcheerend en tas tend en grenzen bevoelend, allen vol hardend in het doel van hun eeuwige wandeling, dat meer een expeditie, een vage onderzoekings- en begrenzingstocht lijkt, ook al zal hun een doorgang versperd worden, ook al vallen ze naar beneden van een hoogte, die hen gelokt heeft. Xij blijven het levensvat der Danaïdcn vullen. En zij stralen en glinsteren niet kleuren, die zouden doen ver moeden dat, omdat ze zoo dicht bij den grond leven, in hen de delfstoffen tot bezieling gekomen zijn, zooals de bloemen het in de vlinders deden. Kleuren van ertsen, van goud tot ijzer. Prachtig precieus van afgesloten schoonheid, in hun lichaampjes ge gord, wriemelen de gouden loopkevers op jacht, langs het glas en over het mos. Anderen bedrijven hun eeuwigen ijver in 't groene geschemer van hun H.V. Insulaire Hypotheekbank te ZIERIKZEE. Uitgifte van 4% Pandbrieven a 99% ...j

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl