De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 30 juni pagina 9

30 juni 1934 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Ondekerkstoren Klokken klinken Bij de Beiaard-wedatrJjden \ Er is geen enkele kunst, die zoo weinig artis tieke pretenties heeft en die wij zoo als een van zelfsprekend feit aanvaarden, als de beiaardkunst. Wanneer een pianist in een zaaltje voor vijftig, zestig personen zijn instrument bespeelt, loopt in ieder plaatselijk blad dadelijk minstens een halve _ kolom vol, waarin 's mans prestatie in een aesthetische beschouwing consciëntieus besproken wordt. Wanneer een klokkenist zijn klimtocht in den toren heeft gemaakt en, zwoegend aan zijn stokkenklavier de sonore klokkeklanken over daken en straten heeft gedreven, wordt daar geen regel aan gespendeerd. In deze vergelijking ligt geen verwijt besloten l De hemel spare ons ervoor, dat men een carillonbespeling gaat beschouwen als een concert, dat het klokkenspel betrokken wordt in de exclusieve vocabulaire der concertcritiek. ? De beiaardkunst is de kunst van de onbegrensde ruimte, van den wind en de wolken, van stad en atmosfeer. Zy is geheel ingesteld op de wijdheid van het Hollandsche landschap en tegelijkertijd gericht op de intimiteit van den oud-Hollandschen stedebouw. Het is van onze voorvaderen, de praalhanzen der Gouden Eeuw, een onbetaalbaar idee geweest, wel honderd torens te vullen met imposante rijen van monumentale, 'dure klokken. Zn de muzikale waarde verdiepten zij zich niet; zij beschouwden deze aanwinst enkel als een ;. welkome, luidruchtige manifestatie van hun waar digheid en welvaart. De burgemeesteren van Am sterdam maakten in 1655 de royale geste, de ge broeders Hemony, die uit Lotharingen afkomstig waren en in Zutfen en Deventer reeds voortref felijke klokken hadden gegoten, uit te noodigen om zich in Amsterdam te vestigen en hun op dracht te verleenen tot het aanbrengen van vol ledige spelen in den Munttoren, Oudekerkstoren, Baadhuistoren (thans Paleis), Wester- en Zuidertoren. Men kan zich voorstellen, welk een bloei end bedrijf dat van Pierre en Francois Hemony, die als vakman kunstenaar en als kunstenaar vakman waren, was: heel den dag het zangerig geluid van de versch-gegoten klokken, die met scherpe beitels gedwongen werden, den zuiveren toon voort te brengen, waartoe zij reeds bij de bereiding van de klokspijs waren bestemd. Het gestadig aangroeien van de series sierlijke en evenmatige bellen die zich als superieure wezens het recht veroorloofden, een eigen persoonlijkheid te bezitten: Hemony heeft mij gegoten voor de stad Amsterdam" ---- Daarna het moeizaam transport naar het doorluchtige gedeelte van de torenspits, waar zij, blootgesteld aan storm en zon, de eeuwen zouden trotseeren. Hetgeen oorspronkelijk bedoeld was als wijdsch decorum van een welvarend huid, heeft zich lang zamerhand vastgezet als een onmisbaar element in het eigen leven van de steden, ingesponnen als een elementaire wezenstrek in het Hollandsche landschap. De Hollandsche steden zouden dor worden en vaal, wanneer haar het klokkenspel ont nomen werd. Wij kunnen ons Amsterdam niet meer voorstellen zonder de zingende torens, Utrecht niet zonder het Dom-carillon, de Veluwe niet zonder de aardige klokkenspelen van Barneveld en Nijkerk. Karel Capek schreef in het hoofd stuk Grachten en Kanalen van zijn aforistisch boekje Over Holland": Maar het meest grachtelijke effect ontstaat als tegen den avond de -klokken van de torens over het donkere water beieren. De klanken zijn als zware druppels die resoneeren op de duistere en vredige oppervlakte van het water. U zoudt bijna kunnen denken, dat deze vrome tonen honderden en honderden jaren lang reeds werden neergestrooid en dooreengemengeld, en op die manier de oorzaak waren van de rust op de grachten." , » over Nederland Wouter Paap Toch heeft het bijna drie eeuwen geduurd, al vorens men de waarde van het kostbaar gemeen goed, dat wij in de zestig carillons van ons land nog bezitten, op de juiste waarde begon te schatten. De eer van deze herontdekking komt toe aan de Vlamingen, die in de zeventiende eeuw eveneens deel hebben gehad aam den weelderigen aanschaf van carillons en de Hemony's o.a. aan het werk gehad hebben in Antwerpen, Mechelen en Gent. Jef Denijn verloste het beiaardschap uit het dorre .isolement van een ondergeschikt bijbaantje en maakte deze functie tot een joyeus en dankbaar vak, een zelfstandige kunst. Denijn heeft een sterke trilling van nieuw leven door den Mechelechen beiaard gestuwd; de klokken werden wakker geschud in letterlijken zin en haar uitbundige muziek vond spontaan weerklank in alle torens, waar een carillon op deze wedergeboorte rustig hing te wachten. De Mechelsche beiaardschool werd een nijvere werkplaats, waar dag aan dag de perfectie van techniek en spel wordt nagestreefd. Deze pro paganda vond, dank zij de activiteit van William Gorham Bice, ook weerklank in Amerika; daar werden in tien jaar tijds vijf en dertig carillons aangebracht. Uit ons land trokken ondernemende beiaardiers naar beneden den Moerdijk om in dit levendig centrum alle geheimen van deze kunst te leeren kennen: Timmermans uit Rotterdam, Van Balkom uit Den Bosch, Meijll uit Nijkerk, Creman uit Amsterdam, Gort uit Arnhem, Van Langen uit Alkmaar, die alle virtuoze beiaar diers geworden zijn in wier spel sportiviteit en mu zikaliteit een blijvend compromis gesloten hebben. Deze prachtige stimulans bleek intusschen een gevaar mee te brengen: onder deze Vlaamsche prioriteit dreigt het Hollandsche klokkenspel aan zijn oorspronkelijken eenvoud en openheid in te boeten. De Vlamingen hebben de klok niet willen aanvaarden als een percussie-lichaam, dat na den enkelen slag van klepel tegen klokwand, uit wil klinken. Denijn heeft den Mechelschen beiaard zoodanig ingericht, dat de klepel door snelle rof feling de illusie kan geven van n lang-aangehouden toon. Het is mij bij leerlingen van Denijn meermalen opgevallen, dat deze mogelijkheid hun aanleiding gaf, deze zangerigheid zoo ver door te drijven, dat het karakter van den beiaard tot een orgel-effect werd geforceerd. Deze methode moge den Vlaming, den lyricus van het groote gebaar, die de Muze tekort vreest te doen wanneer hij niet met de noodige pompositeit te werk gaat, voldoening schenken, ??wij Hollanders, die wat minder uitbundig zijn, kunnen m.i. deze speelwijze op den duur aanvaarden noch continueeren. De enkele toon van een zuiver-gegoten klok, vooral van een Hemony, is op zichzelf reeds zoo sonoor, weldadig en bevredigend, dat men deze door middel van veelvuldig tremolo werkelijk niet tot grooter capaciteit behoeft aan te zetten. Hoe minder men aan de klokken rammelt, des te beter blijven zij zichzelf en juist een beiaardkunst welke onmiddel lijk voortvloeit uit het wezen van de klokken, zonder haar klank onnoodig op te voeren of opzette lijk aan te dikken, zal het mooiste resultaat be reiken. Het beurtelings in passages en accoorden, aanslaan en uitklinken der klokken geeft reeds bij het mechanisch spel een onvergelijkelijk klank veld. Een gigantisch instrument als een klokken spel is niet geïnteresseerd bij menschelijke ge moedsontladingen; dit amalgaam van koper in brons leeft een eigen leven en heeft aan de enkele be drevenheid van den klokkenist genoeg. Deze vereischte objectiviteit is den Vlaming van aanleg vreemd, doch zij ligt den Hollander bijzonder goed. Wanneer de Hollandsche beiaardier zich aan deze simplistische speelwijze, welke virtuositeit geens zins behoeft uit te sluiten, houdt, kan de beiaardkunst slechts worden verrijkt. Immers zij toont dan twee aspecten: de Vlaamsche, die zangerig is> en barok, en de Hollandsche, die een helderheid, doorzichtigheid en speelschheid bezit, welke (niet temin I) den volksaard geen oogenblik geweld aan doet. Het klokkenspel is, veel meer dan een individueele prestatie, een gemeenschapsuiting. En de muziek van de torens kan de latente muzikaliteit van een volk haar duidelijkst afgeteekenden, meest directen uitweg vinden. Evenals in het volkslied dat allereerst voor den beiaard in aanmerking dient te komen! worde ook in de improvisatie, de bewerking en de vrije compositie voor het klok kenspel, de muziek tot haar heidersten en eenvoudigsten staat herleid.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl