Historisch Archief 1877-1940
Uit het kladschrift van Jantje
Croquante croquetjes
Alida Zevenboom
Toen de dames van de Hengelclub
zich verleden week wilden laten kieken,
heb ik me daar met man en macht
tegen verzet want wat gaat het een
ander aan hoe of ik er uit zie als ik op
de baars of de karper ga? En net had
ik er met mijn buurdame een nog al
heftig dispuut over of wij het doen
zouden of niet toen over den dijk een
persfotograaf zijn toestel stak en daar
waren wij vastgelegd op de droge
plaat, zooals meneer Stiefstra het
noemt, en ik keek net een tikje nijdig
naar mijn buurvrouw en daarom ben
ik zoo tegen al wat persfotograaf is
want ze nemen je op de meest ongele
gen oogenblikken en net als je er het
minst op verdacht bent. De kunst en
de brutaliteit van het fotografeeren
zijn wel erg vooruit gegaan sinds ik
me met een tamboer-majoor van de
Gele Rijders op het Amstelveld, ter
gelegenheid van de kermis, in een tent
je heb laten nemen, niet op een droge
plaat, maar het leek wel op een stukje
blik uit mijn etoffer-en-blik uit de
Bocht van, mevrouw zaliger en wij
stonden er gearmd op, want dat moest
zoo in die dagen al waren wij alleen
maar bij elkaar om eens prettig ker
mis te houden en daar zocht in die
dagen niemand wat achter en als ik
het er over heb in het bijzijn van
kleine Ali, begint ze te lachen en zegt:
net zoo als niemand er tegenwoordig
wat achter zoekt als ik ga kampeeren
Geneest
doorzitten
zonnebrand
mei i
D«0»JO'60.TwbeflOct
met de jongens of met meneer" en
dan noemt ze een dwarsstraat mét
een dubbelen naam op in zijn
twoseater ik hoop dat ik het goed spel
al raak je met al dat gespel van tegen
woordig als oud mensch aardig in de
war, ook al heb je loffelijk ontslag van
de school, zooale ik. En dan kijkt dat
nest me met een paar oogen aan en
mag ik er van denken wat ik wil want
zoo zijn die heertjes en juffies tegen
woordig. Ik heb dat stukje blik met
den tamboer-majoor zuinig bewaard
want het was- een aardige man, alleen
n beetje teveel een meisjesgek en
daar is het ook, door uit geraakt want
in het Tolhuis knipoogde hu tegen een
mormel onderwijl hij met mij op de
? wip zat en ik snapte dat net en dat
waa voor Aal genoeg om van de wip te
springen en' hem, die net boven zat,
met een smak naar beneden te doen
tuimelen en dat was zijn verdiende
?loon want dat doe je niet als je met
een dame uit bent t Dat zeg ik.
?Meneer Stiefstra zegt dat hij het
nog zal beleven dat je in je stoel zit
en 's avonds al het belangrijke nieuws
voor je opgediend krijgt op een wit
doek, net of je er zoo bijzit en ik moet
zeggen dat als Zondagsavonds meneer
Vogt het radiojournaal inleidt, ik het
zoo voor mijn oogen zie gebeuren maar
waar ga je naar toe als ze je zoo maar
kieken en je een paar uur later in alle
huiskamers van je land op een stuk
linnen rondwandelt! Dat kan tot
allerlei rare dingen aanleiding geven
en ik kijk 's avonds wel eens onder mijn
bed, wat ik altijd heb gedaan want een
mensch kan nooit weten of het geen
. persfotograaf is want brutaal als de
heeren, zijn!
Het is me m Amsterdam anders
een toestand geweest I Ik was bij nicht
uit de Commelinstraat op bezoek ge
weest en van den Prins geen kwaad
wetend, was ik de Dapperstraat inge
gaan om nog wat kersen te koopen
toen ik in eens een troep jongens zag
hollen en daar achter de politie en de
militaire politie als ik goed gezien heb,
en ik dacht dat ik het bestierf want
een van die soldaten met die witte
fouragères riep in eens: Daar heb je
dat wijf dat heeft staan colpprteeren
op den hoek van de van
Swindenstraab!" en als ik er aan denk, knik
ken mijn knieën nog en als ik ooit ge
colporteerd heb, dan was het met een
blaadje van de drankbeatrijding en
tegen het afmaken van hondjes om te
zien of ze ook de tering hadden of zoo
iets maar met een opruiersblaadje....
En of ik al bij hoog en bij laag zwoer
dat ik het niet was en dat het navraag
kon velen en of ik al zei dat ik Alida
Zevenboom heette en dat ik in de
Noorder Amstellaan woonde, twee
hoog, die eene militair zwaaide met
zijn sabel en zei: .Vooruit, naar het
bureau, geen fratsen t" en daar ging
ik en een paar heeren die wij tegen
kwamen, hoorde ik zeggen: daar heb
je nog zoo'n Kenau l" en ik schaam
me bijna dat ik het zeggen moet maar
op het bureau hebben ze me van onder
tot boven onderzocht of ik ook bom
men in mijn mandje met kersen had
en toen heb ik hét voor het eerst van
mijn leven op mijn zenuwen gehad en
om dokter Vos geschreeuwd en dat
scheen te helpen want toen wier de
wachtcommandant bleek om zijn
neus en liet een taxi komen en zoo ben
ik naar huis gereden, voor mijn eigen
peuten, want dat kan er bij de gemeen
te natuurlijk niet op overschieten.
Maar ik, zal mijn beklag doen bij
dokter Vos, en het is jammer dat hij
op dat moment geen waarnemend Bur
gemeester was want dan zou er wat
voor de politie zwaaien, dat geef ik u
op een'briefje I En dan moet je altijd,
zooals ik, het Gezag hebben hoog
geUw zonnebril
m I. M. SCHUDT ? Optici», lotii 72
houden en bijna jij en jou", als het
niet zoo astranterig was, ben met
meneer Drikus Colijn en dan zeggen
ze op een politiebureau tegen je:
, ,zoo, vrouwtje, loop jij met bom
men?" En dan komt er een juffrouw
met groote handen en ik ben voor
mezelf er van overtuigd dat het een
verkleedde brigadier was en gaat je
visiteeren l En dat overkomt mij die
altijd op tijd mijn belasting betaal en
zelfs nog nooit een waarschuwing of
aanmaning heb gehad want dat kwar
tje gun ik ze niet l Op zoo'n manier
zou een mensch Bolsjewist worden of
je wil of niet. En een geluk bij een
ongeluk er was net geen persfoto
graaf in de buurt anders had ik nu in
alle kranten gestaan als de dame met
de bommen l Ik zou het bestorven
hebben 1....
1 A>
Hier staat U vandaag....
Welken weg gaat U op?
HA V BANK, Schiedam.
Levensverzekering.
EU»
««ï^
&
**'
?:£*?
M
i
Hij is een vrijgezel met geest maar zonder diepte,
Dien nooit der hartstocht zweep naar dolle daden zwiepte.
Die sympathie verdient en heeft, maar geen ontzag, (
- -*Dien niemand liefheeft, maar dien ieder lijden mag.
Hij houdt meer van een man die drinkt, dan van een deerne»
En boven 't danspaleis verkiest hij de taveerne.
Daar komt hij dan ook vast tenminste driemaal daags,
En raakt direkt in scherts met al de kellners slaags.
Hoor, hoe zij famieljaar-vrijmoedig met hem bablen,
Terwijl hij op zijn krakelingen zit te knablen,
Die iedre wijze waard met milde hand verstrekt,
Daar 't baksel luttel kost, en goeden dorst verwekt.
De keimer toch bekleedt het bij-beroep van prater
Meneer zit zoo alleen; zijn vrienden komen later: .
Die hebben hun kantoor, half zes is hun te vroeg,
Dat is voor hem het uur, want hij heeft tijd genoeg.
De klok slaat hallof zes de steunpilaar komt binnen,
En aanstonds gaat het spel van dienst en dank beginnen.
Hij groet Haephestus hupsen, hij noemt hem by den naam,
En wandelt statig naar dat plekje bij het raam?
O nee. Dan ken je 'm niet. Dat strookt niet met zijn wenschen;
De straatpassage lokt de dorpsche dagjesmenschen,
v^Hij heeft zijn plaatsje daar, knus, rustig, achteraan.
''Waar om zijn tafeltje een zestal stoelen staan,
Voor hem en voor zijn trouwe bitterdischgezellen.
De keimer staat gereed meneer wat af te pellen,"
Zobals hij 't schertsend noemt. Surtout, hoed, stok en das.
De laatste steekt hij in de borstzak van zijn jas.
Dan kan meneer hem straks bij 't weggaan niet vergeten,
Hij zegt het nergens om, maar, och, je kunt nooit weten.
Bestellen doet hij niet. Zijn order is verwacht.
De kellner weet het toch? Zijn borrel wordt gebracht,
Tezamen met rijn krant en met zijn illustratie,
Dewelke hij aanvaardt met vorstelijke gratie.
Een woordje over 't weer dat blijft maar intressant;
Hu zegt: Ja, ja, 't is koud," en bladert in zijn krant.
Een strijkje is er niet. Daar wil hij niets van weten,
Hij komt hier praten, drinken, krakelingen eten,
Maar niet voor dat kabaal, dat elk gesprek verdooft
Er komt hier geen muziek dat heeft de waard beloofd. '
Hij drinkt en smakt en fronst. Zeg, Willem, kijk eens even.
Wat heb je me daar nou voor troebel vocht gegeven?" ?
Dat is een beetje lucht; gerust meneer, 't is best."
Hij zet zijn glaasje neer, en trekt eens aan zyn vest,
Besloten, zich bij Willem's uitspraak neer te leggen,
Het was dan nok alleen om maar eens wat te zeggen.
De kellner mag meneer. Wat is dat, sympathie,
, Gewinzucht, plichtsbesef? Ik denk haast alle drie;
Meneer is goed en mild wie zal zijn knecht ontstemmen
Door zich krampachtig aan een kwartje vast te klemmen:*
Thans druppelen zijn makkers binnen, een voor een, ,
Gezegend zij hun komst l Hij is niet meer alleen.
Hij voelde zich wat saai. Hij wou 't niet laten blijken,
Maar 'k heb hem telkens stiekum naar de deur zien kijken.
Zijn aanschijn heldert op, hij voelt zich in zijn schik
Dit is van eiken dag het heerlijkst oogenblik.
En ieder heeft zoo van zijn werkkring wat te praten,
Je luistert als je wilt, en anders kun je 't laten;
Elk onderwerp is goed, als 't luchtig is en licht
Behandel hier vooral geen zaken van gewicht.
Dat wordt soms wel wat los geflodder in de ruimte
'*?-. Zijn vrije vogeltjes van velerlei gepluimte,
Maar allen bindt een band, wel zacht, maar sterk en strak,
Gevlochten van de trits; kout, jajem en tabak.
Zyn kennis van de politiek is vrij omvangrijk,
En wat hij ervan jtegt, is juist en onbelangrijk,
Voorts kan hij keuvelen van kegel, keu en kaart
Kortom, de steunpilaar is zijn gezelschap waard.
En als hij eens verscheidt dat kan zelfs hem gebeuren,
Dan zal zijn.vriendenkring hem wel een week betreuren;
Je vindt zoo gauw geen vent, die zoo gezellig is.
* En ook de kellners voelen 't als een groot gemis.
Ik heb nooit hard geloofd in treuren en beweenen,
Maar ik zou denken, dat« dékellners 't eerlijk meenen.
CHAKIVABIUS
??«
\
l
*?/