De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 14 juli pagina 10

14 juli 1934 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Uit het kladschrift van Jantje Croquante croquetjes Alida Zevenboom Toen de dames van de Hengelclub zich verleden week wilden laten kieken, heb ik me daar met man en macht tegen verzet want wat gaat het een ander aan hoe of ik er uit zie als ik op de baars of de karper ga? En net had ik er met mijn buurdame een nog al heftig dispuut over of wij het doen zouden of niet toen over den dijk een persfotograaf zijn toestel stak en daar waren wij vastgelegd op de droge plaat, zooals meneer Stiefstra het noemt, en ik keek net een tikje nijdig naar mijn buurvrouw en daarom ben ik zoo tegen al wat persfotograaf is want ze nemen je op de meest ongele gen oogenblikken en net als je er het minst op verdacht bent. De kunst en de brutaliteit van het fotografeeren zijn wel erg vooruit gegaan sinds ik me met een tamboer-majoor van de Gele Rijders op het Amstelveld, ter gelegenheid van de kermis, in een tent je heb laten nemen, niet op een droge plaat, maar het leek wel op een stukje blik uit mijn etoffer-en-blik uit de Bocht van, mevrouw zaliger en wij stonden er gearmd op, want dat moest zoo in die dagen al waren wij alleen maar bij elkaar om eens prettig ker mis te houden en daar zocht in die dagen niemand wat achter en als ik het er over heb in het bijzijn van kleine Ali, begint ze te lachen en zegt: net zoo als niemand er tegenwoordig wat achter zoekt als ik ga kampeeren Geneest doorzitten zonnebrand mei i D«0»JO'60.TwbeflOct met de jongens of met meneer" en dan noemt ze een dwarsstraat mét een dubbelen naam op in zijn twoseater ik hoop dat ik het goed spel al raak je met al dat gespel van tegen woordig als oud mensch aardig in de war, ook al heb je loffelijk ontslag van de school, zooale ik. En dan kijkt dat nest me met een paar oogen aan en mag ik er van denken wat ik wil want zoo zijn die heertjes en juffies tegen woordig. Ik heb dat stukje blik met den tamboer-majoor zuinig bewaard want het was- een aardige man, alleen n beetje teveel een meisjesgek en daar is het ook, door uit geraakt want in het Tolhuis knipoogde hu tegen een mormel onderwijl hij met mij op de ? wip zat en ik snapte dat net en dat waa voor Aal genoeg om van de wip te springen en' hem, die net boven zat, met een smak naar beneden te doen tuimelen en dat was zijn verdiende ?loon want dat doe je niet als je met een dame uit bent t Dat zeg ik. ?Meneer Stiefstra zegt dat hij het nog zal beleven dat je in je stoel zit en 's avonds al het belangrijke nieuws voor je opgediend krijgt op een wit doek, net of je er zoo bijzit en ik moet zeggen dat als Zondagsavonds meneer Vogt het radiojournaal inleidt, ik het zoo voor mijn oogen zie gebeuren maar waar ga je naar toe als ze je zoo maar kieken en je een paar uur later in alle huiskamers van je land op een stuk linnen rondwandelt! Dat kan tot allerlei rare dingen aanleiding geven en ik kijk 's avonds wel eens onder mijn bed, wat ik altijd heb gedaan want een mensch kan nooit weten of het geen . persfotograaf is want brutaal als de heeren, zijn! Het is me m Amsterdam anders een toestand geweest I Ik was bij nicht uit de Commelinstraat op bezoek ge weest en van den Prins geen kwaad wetend, was ik de Dapperstraat inge gaan om nog wat kersen te koopen toen ik in eens een troep jongens zag hollen en daar achter de politie en de militaire politie als ik goed gezien heb, en ik dacht dat ik het bestierf want een van die soldaten met die witte fouragères riep in eens: Daar heb je dat wijf dat heeft staan colpprteeren op den hoek van de van Swindenstraab!" en als ik er aan denk, knik ken mijn knieën nog en als ik ooit ge colporteerd heb, dan was het met een blaadje van de drankbeatrijding en tegen het afmaken van hondjes om te zien of ze ook de tering hadden of zoo iets maar met een opruiersblaadje.... En of ik al bij hoog en bij laag zwoer dat ik het niet was en dat het navraag kon velen en of ik al zei dat ik Alida Zevenboom heette en dat ik in de Noorder Amstellaan woonde, twee hoog, die eene militair zwaaide met zijn sabel en zei: .Vooruit, naar het bureau, geen fratsen t" en daar ging ik en een paar heeren die wij tegen kwamen, hoorde ik zeggen: daar heb je nog zoo'n Kenau l" en ik schaam me bijna dat ik het zeggen moet maar op het bureau hebben ze me van onder tot boven onderzocht of ik ook bom men in mijn mandje met kersen had en toen heb ik hét voor het eerst van mijn leven op mijn zenuwen gehad en om dokter Vos geschreeuwd en dat scheen te helpen want toen wier de wachtcommandant bleek om zijn neus en liet een taxi komen en zoo ben ik naar huis gereden, voor mijn eigen peuten, want dat kan er bij de gemeen te natuurlijk niet op overschieten. Maar ik, zal mijn beklag doen bij dokter Vos, en het is jammer dat hij op dat moment geen waarnemend Bur gemeester was want dan zou er wat voor de politie zwaaien, dat geef ik u op een'briefje I En dan moet je altijd, zooals ik, het Gezag hebben hoog geUw zonnebril m I. M. SCHUDT ? Optici», lotii 72 houden en bijna jij en jou", als het niet zoo astranterig was, ben met meneer Drikus Colijn en dan zeggen ze op een politiebureau tegen je: , ,zoo, vrouwtje, loop jij met bom men?" En dan komt er een juffrouw met groote handen en ik ben voor mezelf er van overtuigd dat het een verkleedde brigadier was en gaat je visiteeren l En dat overkomt mij die altijd op tijd mijn belasting betaal en zelfs nog nooit een waarschuwing of aanmaning heb gehad want dat kwar tje gun ik ze niet l Op zoo'n manier zou een mensch Bolsjewist worden of je wil of niet. En een geluk bij een ongeluk er was net geen persfoto graaf in de buurt anders had ik nu in alle kranten gestaan als de dame met de bommen l Ik zou het bestorven hebben 1.... 1 A> Hier staat U vandaag.... Welken weg gaat U op? HA V BANK, Schiedam. Levensverzekering. EU» ««ï^ & **' ?:£*? M i Hij is een vrijgezel met geest maar zonder diepte, Dien nooit der hartstocht zweep naar dolle daden zwiepte. Die sympathie verdient en heeft, maar geen ontzag, ( - -*Dien niemand liefheeft, maar dien ieder lijden mag. Hij houdt meer van een man die drinkt, dan van een deerne» En boven 't danspaleis verkiest hij de taveerne. Daar komt hij dan ook vast tenminste driemaal daags, En raakt direkt in scherts met al de kellners slaags. Hoor, hoe zij famieljaar-vrijmoedig met hem bablen, Terwijl hij op zijn krakelingen zit te knablen, Die iedre wijze waard met milde hand verstrekt, Daar 't baksel luttel kost, en goeden dorst verwekt. De keimer toch bekleedt het bij-beroep van prater Meneer zit zoo alleen; zijn vrienden komen later: . Die hebben hun kantoor, half zes is hun te vroeg, Dat is voor hem het uur, want hij heeft tijd genoeg. De klok slaat hallof zes de steunpilaar komt binnen, En aanstonds gaat het spel van dienst en dank beginnen. Hij groet Haephestus hupsen, hij noemt hem by den naam, En wandelt statig naar dat plekje bij het raam? O nee. Dan ken je 'm niet. Dat strookt niet met zijn wenschen; De straatpassage lokt de dorpsche dagjesmenschen, v^Hij heeft zijn plaatsje daar, knus, rustig, achteraan. ''Waar om zijn tafeltje een zestal stoelen staan, Voor hem en voor zijn trouwe bitterdischgezellen. De keimer staat gereed meneer wat af te pellen," Zobals hij 't schertsend noemt. Surtout, hoed, stok en das. De laatste steekt hij in de borstzak van zijn jas. Dan kan meneer hem straks bij 't weggaan niet vergeten, Hij zegt het nergens om, maar, och, je kunt nooit weten. Bestellen doet hij niet. Zijn order is verwacht. De kellner weet het toch? Zijn borrel wordt gebracht, Tezamen met rijn krant en met zijn illustratie, Dewelke hij aanvaardt met vorstelijke gratie. Een woordje over 't weer dat blijft maar intressant; Hu zegt: Ja, ja, 't is koud," en bladert in zijn krant. Een strijkje is er niet. Daar wil hij niets van weten, Hij komt hier praten, drinken, krakelingen eten, Maar niet voor dat kabaal, dat elk gesprek verdooft Er komt hier geen muziek dat heeft de waard beloofd. ' Hij drinkt en smakt en fronst. Zeg, Willem, kijk eens even. Wat heb je me daar nou voor troebel vocht gegeven?" ? Dat is een beetje lucht; gerust meneer, 't is best." Hij zet zijn glaasje neer, en trekt eens aan zyn vest, Besloten, zich bij Willem's uitspraak neer te leggen, Het was dan nok alleen om maar eens wat te zeggen. De kellner mag meneer. Wat is dat, sympathie, , Gewinzucht, plichtsbesef? Ik denk haast alle drie; Meneer is goed en mild wie zal zijn knecht ontstemmen Door zich krampachtig aan een kwartje vast te klemmen:* Thans druppelen zijn makkers binnen, een voor een, , Gezegend zij hun komst l Hij is niet meer alleen. Hij voelde zich wat saai. Hij wou 't niet laten blijken, Maar 'k heb hem telkens stiekum naar de deur zien kijken. Zijn aanschijn heldert op, hij voelt zich in zijn schik Dit is van eiken dag het heerlijkst oogenblik. En ieder heeft zoo van zijn werkkring wat te praten, Je luistert als je wilt, en anders kun je 't laten; Elk onderwerp is goed, als 't luchtig is en licht Behandel hier vooral geen zaken van gewicht. Dat wordt soms wel wat los geflodder in de ruimte '*?-. Zijn vrije vogeltjes van velerlei gepluimte, Maar allen bindt een band, wel zacht, maar sterk en strak, Gevlochten van de trits; kout, jajem en tabak. Zyn kennis van de politiek is vrij omvangrijk, En wat hij ervan jtegt, is juist en onbelangrijk, Voorts kan hij keuvelen van kegel, keu en kaart Kortom, de steunpilaar is zijn gezelschap waard. En als hij eens verscheidt dat kan zelfs hem gebeuren, Dan zal zijn.vriendenkring hem wel een week betreuren; Je vindt zoo gauw geen vent, die zoo gezellig is. * En ook de kellners voelen 't als een groot gemis. Ik heb nooit hard geloofd in treuren en beweenen, Maar ik zou denken, dat« dékellners 't eerlijk meenen. CHAKIVABIUS ??« \ l *?/

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl