Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 21 Juli 1934
No. 2981
Lager en middelbaar onderwijs
Dr. Philip J. Idenburg
Xicuw licht op het
Het vraagstuk van de aaneensluiting van lager
en middelbaar onderwijs staat reeds geruimen
tijd in de publieke belangstelling als een van de
meest nijpende problemen onzer onderwijsorgani
satie. En met reden ! Het lijdt geen: twijfel, dat
er jaarlijks op onze middelbare scholen talrijke
leerlingen worden toegelaten, die daar niet thuis
behooren. Het is onnoodig ten bewijze daarvan
het bekende feit aan te voeren, dat van de
toegelatenen tot onze hoogere burgerscholen slechts
de helft het einddiploma' behaalt. Reeds binnen
een jaar na de toelating blijkt uit een enorm
aantal zittenblijvers, dat de s -lectie uiterst ge
brekkig is geweest. Omstreeks een derde gedeelte
der leerlingen komt dan niet voor bevordering
tot het tweede leerjaar in aanmerking. Van de
4000 leerlingen, welke in September met goeden
moed de studie beginnen, worden er in Juli d.o.v.,
wanneer zij voor den overgang staan, 1300 te licht
bevonden. Zoo staat het op de hoogere burger
scholen met 5 jarigen cursus. Elders mogen de
uitkomsten wellicht iets gunstiger zijn, belangrijk
beter is de toelatingsregeling bij het voortgezet
onderwijs nergens.
Enkele pogingen om plaatselijk hierin verbetering
te brengen, zijn tot dusver niet met succes be
kroond. En het eigenaardige feit doet zich voor,
dat zij, bij wie .men toch vóór alles een krachtig
streven naar een bétere selectie zou verwachten,
zulk een verbetering niet eens schijnen te
weivschen. In het Onderwijsverslag-I 930 wordt, melding
gemaakt van een enquête, door de Rijksinspectie
van het middelbaar onderwijs bij de directeuren
der hoogere burgerscholen on dr rectoren der
lycea ingesteld. Daarbij 'kwam vast 1 ?> staan, dat.
de overgroote meerderheid vuu de genoomdo
directeuren en rectoren, zoowel bij het openbaar
als bij het bijzonder onderwijs, geen of slechts
minimale veranderingen wenschtu in de wijze
van toelating, gelijk deze thans. is geregeld. Het
beginsel wilde men in elk geval onaangetast laten.
Dit lezende vraagt uien zich af of deze hoeren
dan volkomen blind zijn voor de geweldige schade.
welke door do bestaa.ndo a-imissie-regeling wordt
veroorzaakt.
4i *
Ik denk hierbij vooreerst aan do ernstige karak
terschade, den leerlingen toegebracht.
Ik denk daarnevens aan de financieele schade,
waartoe dit systeem leidt. Economisch is het
volkomen onverantwoord onze scholen te doen
bevolken door een groot aantal-jongelieden, die
van de aan hen ten koste gelegde gelden niet of
slechte zeer ten deele profijt trekken; jegens de
ouders heeft hét veel van een onrecht, wanneer
de school dezen -?gelijk thans het geval is
eenvoudigweg voor het risico van haar gebrekkige
w|jze van' functionneeren laat opkomen.
Hebben do directeuren en rectoren dit alles
niet ingezien toen zij op do enquête van dézijde
der inspectie antwoordden? Laten wij ons daarin
niet verdiepen doch vaststellen, dat er tot deze
gelatenheid toch ook de gedachte zal hebbén
medewerkt, dat de regeling der aansluiting immers
toch niet meer effectief kan worden dan zij thans
is en dat de talrijke mislukkingen op do middelbare
scholen als een natuurnoodzakelijkheid moeten
worden aanvaard.
Het schijnt mij de beteekenis van het Kapport,
dat onlangs aan den Ministor van Onderwijs werd
aangeboden, dat het komt vertellen, dat het
wel degelijk beter kan dan thans en dat het daarbij
steunt op de uitkomsten van ernstig wetenschappe
lijk onderzoek en van langdurige orvaring.
Heeft U al een van die mooie,
aparte lampen van ons?
JASPERS, Ceintuurbaan 308
In het huidige toelatingsonderzoek scheidt
men niet scherp tusschen de eischen van kennis
en geschiktheid. Zij loopen dooreen met dien ver*
stande, dat aan het kenniselement de overwegende
plaats toevalt. Volgens de plannen van de Com
missie zullen deze beide elementen van elkaar
worden losgemaakt. De volle nadruk zal komen
te liggen op den eisch der geschiktheid, zóó zelfs,
dat wie bij het toelatingsonderzoek daaraan niet
voldoet, niet eens tot het kennisonderzoek zal
worden toegelaten.
Nu is deze geschiktheid voor het volgen van
middelbaar onderwijs op zichzelf weer een uiterst
gecompliceerde zaak. De Commissie onderscheidt
te dien aanzien:
1. de algemeene intelligentie;
2. de vertrouwdheid met de voor het volgen
van middelbaar onderwijs vereischte begrippen
op het gebied va.n Xederlandsche taal, rekenen,
aardrijkskunde en geschiedenis;
3. werkgewoonten, zooals netheid, zorgvuldig
heid, het vaardig gebruik van informatiebronnen,
gelijk atlas, woordenboekje;
4. het vermogen om zich nieuwe leerstof eigen
te maken, de snelheid en nauwkeurigheid van
het opnemingsvermogen en het inzicht in wat wel
en wat niet als belangrijk dient te worden vast
gehouden;
5. de lichamelijke toestand en de
karp.ktercigenschappen voor de schoolprestatie van belang,
zooals durf. volharding, ijver;
"6. de invloeden van het gezin, die voortgezet
onderwijs zullen bevorderen of bemoeilijken.
Ziet hier een opsomming, uit de toelichting
bijeengelezen. van de factoren, waarmede in de
toekomst bij do toelating zal moeten worden
gerekend. Niemand, /til willen beweren, dat de
Commissie zich met ecu sitnplistische voorstelling
van zaken van. haar taak heeft afgemaakt! Zy
heeft de volle ingewikkeldheid dezer materie gezien
en daarnaar haar aanwijzingen ingericht.
Hot bestek van dit artikel laat niet toe op de door
de Commissie aanbevolen methoden van onderzoek
nader in te gaan. Ik volsta daarom met mede te
deelen, dat zij voor het onderzoek naar de boven
onder l t/m. 3 vermelde geschiktheidselementen
weikstukken heeft ontworpen, terwijl zij voor de
onder -i t/m. 6 genoemde elementen in hoofdzaak
op de inlichtingen van de zijde der afleverende
schooi wcnscht af te gaan.
Zij, die aan de onmisbare eischen van geschikt
heid voldoen worden in een tweede stadium van
het toelatingsonderzoek in de gelegenheid gesteld
te bewijzen, dat zij de noodige parate kennis
bezitten. Dit gedeelte van het onderzoek blijft
vrij van de bijmengsels, welke men daarin tegen
woordig aantreft en die beoogen het denkvermogen
der leerlingen tétoetsen. Ik dt-nk aan de z.g.
,,denksommen", die geen verstandig mensch op de
juiste wijze vermag op te lossen doch waarop men
onnoozele kinderen pleegt af te richten. Bij het
kennis-onderzoek, zopals de Commissie zich dat
voorstelt, kan met oen reeks van kot te, eenvoudige
opgaven, welker bewerking" en beantwoording
gemakkelijk te contmlceren is, worden volstaan.
Voor oen goede uitvoering van deze toelatings
regeling is .nauwe' samenwerking tusschen lagere
en middelbare school vereischt. De Commissie is
er sterk van doordrongen, dat het hier gaat om
een /aak. waarbij beide onderwijsinstanties hét
grootste belang hebben. Daarom stelt zij voor do
toelatingscommissies der middelbare scholen niet
uitsluitend \iit leeraren doch mede uit leerkrachten
van lagere scholen te doen bestaan. De middelbare
school zal daardoor bij de admissie van de ervaring
der hoofden en onderwijzers van de lagere scholen
kunnen profiteeren. Voor dezen is het aan den
anderen kant van belang met de werkwijze, bij
de toelating gevolgd, van nabij-kennis te maken.
Maar bovendien kan en moet er door dit contact
langzamerhand een communis Opinio ontstaan
omtrent het quantum parate kennis, hetwelk
bij de toelating zal worden verlangd. De dienaan
gaande nog steeds heerschende onzekerheid leidt
bij de voorbereiding voor het toelatingsexamen
toe een hoogst onvruchtbare oph >oping van kennis,
welke uitsluitend wordt bijgebracht omdat de
middelbare school er wel eens naar zou kunnen
vragen. Wanneer er niet zonder grond geklaagd
wordt, dat de lagere school zich te veel richt op
het weten en te weinig op bet kunnen, was dit
mede het gevolg van de inrichting van de toe
lating tot het voortgezet onderwijs, welke aan
dezelfde euvelen lijdt. Er is goede grond te ver
wachten, dat wanneer het zou gelukken de toe
lating meer dan thans op de toetsing van het
kunnen (onderscheiden, combineeren, gevolg
trekkingen maken, enz.) in te stellen en minder
te richten op het statische weten, de lagere school
daarvan een moeihjk te overschatten invloed ten
goede zou ondergaan. De regeling van de toe
lating is niet slechts van beteekenis voor de %
leerlingen, die jaarlijks naar het middelbaar
onderwijs overgaan maar evenzeer voor hun mede
leerlingen, Aan groote hoeveelheden feitenkennis
hebben dezen weinig maar de vorming yan het
denkvermogen, de oefening in het met begrip
lezen van een stuk met zakelijke n inhoud, het
aankweeken van goede werkgewoonten, dit alles
levert hun schatten van blijvende waarde.
Ik wees er reeds op, dat de Commissie haar taak
niet licht'heef t geacht. Dat blijkt ook wel uit het
derde en laatste punt, waarop ik thans nog even
de aandacht vestig. De regeling dei* toelating zij,
zoo meen ik den gedachtengang te mogen
omachrjjven, niet langer een zaak, waartoe zich eens per
jaar een wisselend groepje leeraren zet, doch
worde een onderwerp van doorloopende studie
en observatie zoowel locaal als centraal. Plaatselijk
zullen de toelatingscommissies der afzonderlijke
scholen of van groepen van scholen een meer
blijvend karakter dienen te verkrijgen. Zij zullen
niet slechts het toelatingsonderzoek regelen doch
zich tevens verplicht moeten gevoelen om de
resultaten van den verrichten schiftingsarbeid
geregeld te blijven observeeren teneinde zoo
doende leering te trekken voor de selectie in het
volgend jaar. Voorts zal een Centrale Commissie
van advies zich voortdurend met de bestudeering
van de op dit gebied liggende vragen bezig houden.
Deze Commissie zal werkmodellen ontwerpen,
beoordeelingsnormen vaststellen en statistische
vergelijkingen maken, teneinde de inspectie en
de scholen te kunnen voorlichten. De inspectie
zal aan deze voorlichting behoefte hebben in ver
band met de door haar voortaan op de regeling
der toelating te oefenen controle, de toelatings
commissies der scholen zullen van de studie en
ervaring der Centrale Commissie profijt kunnen
trekken, in 't bijzonder voorzoover het het
geschiktheidsonderzoek aangaat.
De hiermede zeer in 't kort besproken voor
stellen zijn afkomstig van een niet-officieele
Commissie. De Minister van Onderwijs heeft
echter reeds meer dan eens blijk gegeven van de
belangstelling, welke er bij hem voor dezen arbeid
bestaat. Vooreerst door in de Commissie zijnerzijds
drie leden te benoemen onder wie de bekende
inspecteur van het gymnasiaal en het middelbaar
onderwijs, de heer G. BoJkestein. Daarna door
de voorstellen der Commissie in de officieele
Mededeelingen van zijn Departement te doen
publiceeren. Men mag dus verwachten, dat Z. E.
tegenover deze plannen een welwillend standpunt
zal innemen. Worden zij ten uitvoer gelegd, dan
zal daarmede een stukje onvruchtbaar individua
lisme uit ons schoolstelsel worden uitgebannen
om plaats te maken voor een ordening, welke
regelen en waarborgen stelt doch binnen deze
grenzen ruime vrijheid laat aan het particulier
initiatief.
DUITSCH RECHT
Teekening door L J. Jordaan
Schacht (tot internationalen deurnaarder): Man, ga heen met |e chicanes!'
\
?-J"'?.