Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 18 Augustus 1934
No. 2985
K n
?V'
r
Het nieuwe kleed
HET WEZEN VAN HET CHRISTENDOM IS EEUWIG
EN VOOR ALLE TIJDEN EN ALLE MENSCHEN
Dr. L. N. de Jong
De verwarring van den tijd
Wanneer iemand, zooals eens ririeh von Hutten.
in onze da gou zonder nadere verklaring zou uit
roepen: wat is hot heerlijk in dozen tijd to loven !
zouden do meeste menschen hem met stommo
verbazing aanzien. Zij torh zouden veel liever in
een anderen tijd geleefd hebben, toen er van
crisis, malaise, bezuiniging en werkloosheid geen
sprake was. Onze tijd is in hun oogen somber en
angstwekkend. Zij maken zich ongerust over de
toekomst. Zij zien overal donkere wolken a-an den
hemel. Zij verwachten aan alle kanten oorlog, is
het niet van volken tegen volken, dan van burgers
tegen burgere.
Hetzij wij met deze sombere voorspellingen
meegaan of optimistisch getuigen: het zal nog
wol afloopen ! aan een voorspelling zullen wij
ons maar niet wagen ! wij zullen toch moeilijk.
onverdeeld tot een lofzang op den tegen woord i gen
tijd komen. Er is te veel. dat ons hindert, te
veel ook. dat ons drukken kan. Is er niet een
steeds groeiende losbandigheid en misdadigheid?
Komen onze heilige gevoelens niet hoe langer hoe
meer in het gedrang? Waar blijven ridderlijkheid.
bescheidenheid en naastenliefde, wanneer de een
maar met geweld neemt wat hij nemen kan. en
de ander met even groot geweld verdedigt wat
hij heeft ?
Het is een bewijs voor mij van de verwarring.
der geesten, welke heerscht in alle rangen en
standen. Wij. mensehen, verschillen zooveel in
aanleg, levensomstandigheden, ervaringen, stand
punt en kijk op de dingen, dat wij. een ieder voor
zich. wel een partij zouden kunnen vormen. Met
dit voor oogen zijn er zeker nog geen partijen ge
noeg en kunnen wij met gerustheid de verdere
formatie afwachten ! '
De verwarring is een gevolg van het feit. dat.
men elkander op leven en dood bestrijdt. Men
gunt den tegenstander het leven niet. d.w.z. de
vrijheid van ontwikkeling, en eischt die alleen
voor zich zelf!
Er zijn er duizenden in ons land. .die er zich
niets van aantrekken, of regenen met n e of
met twee ee's wordt gespeld, maar die zich het
harnas aangespen. zoodra het den een of anderen
maatschappijvorin betreft, en dan niet omdat die
vorm hun zoo ter harte gaat. maar omdat zij
er zelf voordeel van hopen, als zulk een maat
schappij vorm wordt toegepast of gehandhaafd.
En overal waar op het spel staat hetgeen voor
ons het belangrijkste schijnt, zijn wij gereed den
strijd aan te binden niet. al de heftigheid van
ons karakter.
Dat er zulk een diepgaand verschil is over de
belangrijkheid van bepaalde onderwerpen in
onzen tijd vindt zijn oorzaak daarin, dat er geen
beginsel door de meeste menschen onvoorwaar
delijk- is aangenomen, zooals in de Middel
eeuwen het christelijk beginsel. Er is wel het be
ginsel van vrijheid, gelijkheid en broederschap,
maar een ieder heeft er zijn eigen opvatting van.
De meeste menschen begrijpen wel. dat volkomen
vrijheid, gelijkheid en broederschap niet téeischen
is. Wie zich zulk een vrijheid, gelijkheid en broeder
schap wenscht, verkort altijd de vrijheid van den
naaste, stelt zich onwillekeurig boven een ander
en vergeet heel gemakkelijk broederschap te geven
aan een ander. Maar de verschillen komen aan
alle kanten, zoodra wij. beproeven nader uiteen
te zetten, welk soort vrijheid, gelijkheid en broeder
schap wij bedoelen, en tevens wordt dan de
hopelooze verwarring nog meer openbaar. Er is slechts
schijnbaar een door de gropte meerderheid erkend
beginsel.
Veeleer zouden wij kunnen zeggen, dat de
meeste menschen het daarover eens zijn, dat wij
met het betrekkelijke tevreden moeten zijn. Als
wij vrij zijn van bepaalde, ons knellende, lastige
banden en wy geen onderscheid maken naar'ras
of stand, vooral als wij den naaste behandelen,
zooals wij zelf behandeld, willen worden, dan
m oenen wij al een aardig beginsel te hebben. Maar
hot grappige van hoi geval is. dat wij de-toepassing
het liefst aan anderen overlaten. Een ieder roept
'om zelfverloochening on zelfopoffering, maar
altijd van de tegenpartij: wij zijn het in het geheel
niet samen eens. wanneer het aankomt op een
omschrijving van ieders rechten en plichten ! Het
is altijd de vraag, wat wij verplicht zijn aan ons
zelf. aan den naaste en aan de gemeenscliap.
Zoo zijn wij dus als schepen zonder stuurman.
of. om een bijbelsche uitdrukking te gebruiken.
als schapen zonder herder. Dat verandert niet.
wanneer wij bepaalde christelijke gewoonten, ge
bruiken en geboden onderhouden of christelijke
waarheden bewaren, ook al zijn wij hierin volkomen
eerlijk en te goeder trouw. Het staat alles zou
buiten ons werkelijk denken, leven en streven.
Het geeft zoo weinig voor de praktijk van hot
leven. Het kan een zekere sfeer scheppen, oen
atmosfeer schenken, maar het is toch weinig meer
dan een etiket op een flesch: de verwarring van
den tijd wordt er niet door opgelost !
Dat ligt niet aan het christelijke of het christen
dom. In vroeger eeuwen was het het leven van
alle leven, de kracht van alle krachten. Toen
stond het niet buiten het leven, maar bloeide
het leven er uit op. Dat kan in onzen tijd ook,
maar dan moeten wij onderscheid maken tusschen
vorm en wezen, tusseheii waarheid en, hot kleed.
waarin zij verschijnt.
Kennis van God
De kracht van den elu-istelijkeu godsdienst ligt
daarin, dat van God. zooals Hij wordt gekend.
wordt uitgegaan, l h christelijk godsbegrip be
paalt, hoe wij moete'i donken en leven, wat wij
verplicht zijn tegenover'ons zelf en tegenover onze
naasten en h<«« onze maatschappij moet zijn inge
richt. Daarmede is ongetwijfeld de grootst moge
lijke vastheid vo«.;r denken, leven on samenleven
bereikt, want dan steunen wij daarbij niet op het
geen ons waar. goed on schoon toeschijnt, maar op
het eeuwige Leven z<-lf. op Hem. die alles* hooft
gemaakt en bestuurt.
In onzen tijd echter is hot. alsof wij slechts xiit
de tweede hand kennis van (tod bezitten. Voor
velen staat zulk een kennis gelijk met geen kennis.
Maar dat is toch onjuist. Hoeveel moeten wij niet
aannemen op gezag van deskundigen? Wij kunnen
immers niet alles zelf onderzoeken. Wie weet uit
eigèiv nadenken on onderzoek van de warmt? bij
f l en evenaar, wanneer hij zelf er niet is geweest?
Wij vertrouwen degenen, die er ons, van verteld
hebben, n op hun gezag nomen \vij dat als waar
heid aan. Daarom moeten wij niet met een min
achtend schouderophalen voorbijgaan aan kennis
van God uit de tweede hand; als wij veronder
stellen, dat iemand alleen gelooft in Gods bestaan
op gezag der bijbelschrijvers, omdat hij hen
vertrouwt.
Maar onze kennis van God behoeft niet uit de
tweede hand te blijven en blijft dat ook nimmer.
Wij kunnen door, en in het leven ervaren wat
de groote vromen van het christelijk verleden
ervaren hebben en zoo rechtstreeksche kennis van
God ontvangen. Het bestaan toch van een Almach
tige. Schepper en Onderhouder van al het
gewordene, staat voor ieder mensch. die zich zelven
kent, onomstootelijk vast. Leeft niet onbewust in
ieder mensch het besef van Zijn bestaan? Er is
geen kind, dat twijfelt, wanneer het voor het
eerst over God hoort .spreken. Het neemt Gods
bestaan aan als iets, dat hetj al lang gewesten
heeft, maar dat mi eerst onder woorden, wordt
gebracht. , . . ?
Evenwel is er twijfel bij ons, wanneer het do
voorstelling betreft, van God gemaakt. Door onze
veranderde wereldbeschouwingen door een anderen
kijk op het leven is het ons onmogelijk dezelfde
voorstellingen te behouden als de bijbelschrijvers.
De waarheid ,van Gpds bestaan, het bestaan dus
van den Almachtige, Schepper en Onderhouder
van al het bestaande, eischt een anderen vorm in
onzen tijd. Dat is hot nieuwe kleed, waarin d<j
oude waarheid moet worden gehuld.
Dit geldt allereerst do monschvormigo voor
stelling van God, zooals die in verschillende ver
halen in het O. T. voorkomt en in het X. T. niet
wordt ontkend, al ontbreken daar zulke verhalen.
Het O. T. leert, dat God te. groot en te heilig is
om er een afbeelding van t o kunnen maken,
maar het X. T. leert, dat het onmogelijk is zulk
oen afbeelding van God te maken, omdat Hij
geest is en niemand ooit God heeft gezien. WTij
gaan verder en zeggen: omdat God geest is. daar
om is het onmogelijk van Hem zelfs een voor
stelling te maken. Dat is zelfs onmogelijk waar
het den geest onder menschen geldt, b.v.: den
geest van een vergadering. Hoeveel te meer dan
van God ! ;
Kunnen wij ons van God geen voorstelling
maken, wij kunnen Hem ook niet plaatselijk
beperkt denken. De gansche oudheid heeft de
godenwereld in den hemel gedacht. Zoo doet ook
de christelijke godsdienst. God woont in den
hemel. Hij is de Vader, die in de hemelen is. Dit
alles wordt plaatselijk gedacht. Het is altijd de
hemel boven onze hoofden, waar God woont. Wij
kunnen ons in zulk een beperktheid van God
niet vinden. De Geest, die over alles gaat en
alles bestuurt, is to groot, te ontzagwekkend om
beperkt te wezen, gebonden aan een bepaalde
plaats. Maar wij weten tevens, dat de hemel, dien
men in den ouden tijd boven onze hoofden dacht,
er niet is. Ook de gelukzaligheid i's nitt aan eeii
plaats gebonden. Wij kunnen haar overal vinden,
gelijk God overal is. De hemel is voor ons niet
oen oord. maar een toestand, dien wij ons niet
kunnen denken dan in de nabijheid van God. Zoo
woont God ook naar onze gedachten in den hemel.
God is geen onpersoonlijke Aracht. Wij zijn ge
woon bij een persoon te denken aan de uiterlijke ver
schijning en meenen daaraan hom of haar te
kennen. Doch do persoon is dezelfde, ook al is
zijn lichaam veranderd. Zelfs kunnen wij over
iemand spreken zonder aan zijn lichaam te denken.
Dan denken wij aan zijn willen on streven, aan
zijn beweegredenen en bedoelingen, aan do, macht.
die er van een persoonlijkheid uitgaat. Zoo ook
bij God. Hij staat boven de krachten en stoffen
der verschijningswereld, zooals wij'met onzen wil
staan boven onze lichamen,.
Hieruit volgt' tevens, dat "bovennatuurlijke
wonderen door God niet worden verricht 1). Wij
hebben macht over ons lichaam. Wij kunnen het
doen gaan waarheen wij willen. Maar wij moeten
rekening houden met deix aard van ons lichaam,
met du wetten, waaraan het gehoorzaamt, met de
eigenschappen, welke het bezit. Zoo nu is ook de
macht van God over deze verschijningswereld.
?God houdt rekening met eigenschappen, aard en
wetten der dingen, maar gebruikt dat alles ook
om Zijn wil door te zetten. Hij is als de directeur
van een fabriek met vele machines, die haar in
werking stelt of stopzet naar eigen welbehagen.
Zoo'staat God boven de wereld, boven de natuur
en beheerscht haar.
De bijbelschrijvers zouden ongetwijfeld gezegd
hebben: ..zulk een god is niet almachtig. Almachtig
is alleen iemand, die alles kan. die ook het onver
anderlijke in menschenoogen veranderen kan. De
wetten der stof moet hij kunnen opheffen of ze
naar willekeur veranderen". Maar is dat inderdaad
almacht? Is het wel macht? Wij noemen misschien
hem machtig, die door vrees een of meerdere
medemenschen weet te dwingen te doen hetgeen
zij uit zichzelf niet gedaan hadden. Is hij echter
niet veel machtiger, die zijn medemenschen vol
komen vrij laat, zoodat zij zich in geen enkel
opzicht gedwongen gevoelen om tegen zichzelf
in te gaan, en toch gedaan krijgt, dat zij vrijwillig
doen wat hij wenscht? Zoo is God almachtig. God
eerbiedigt de vrijheid van, al Zijne schepselen,
maar zorgt toch, dat alles meewerkt aan Zijn.
plannen en bedoelingen. ?
Hij toch is de Schepper van al het bestaande.
Wij kunnen ons niet voorstellen, dat het heelal
is geworden. Het heelal is eeuwig en eeuwig is
de stof. Maar de verschijningsvormen zijn gedacht
volgens een vast plan. Ook naar de nieuwste
wetenschap is deze aarde geworden en alles dat
er op leeft. Het is God, die het alles heeft uit
gedacht en steeds bezig is uit te denken. Zoo
kennen wij God. Zoo zijn wij verzekerd van Zijn
bestaan. Op dit nieuwe godsbegrip kunnen en
durven wij te bouwen.
1) Dit teil n^et zeggen, dat er in icondervertialen;
geen grond van waarheid zou zijn.
HET WONDER DER DRESSUUR
Teekening door L. J. Jordaan
\
Der Geist der stets bejaht. . .
V