Historisch Archief 1877-1940
n
n
De Groene Amsterdammer van 18 Augustus 1934
No. 2985
Geld leenen
Melis Stoke
Teckeatngen Har m se n van Beek
Een man, wien hij tweeduizend gulden had geland
>e manie van een aantal landen om geld te lee
niet de vast t' bedoeling om het nooit terug te
geven, heeft natuurlijk doorgewerkt op het indi
vidu.
Het individu hooft geleerd den Staat boven alles
te verheffen en wat de Staat doet is welgedaan en
mag na-gedaan worden.
Uiteraard komen hier principes van eer bij te pas.
Waar de nationale eer. alle betaalde rekeningen
en openstaande schulden ten spijt, zoo hoog en
* luidruchtig verheven wordt, groeit de individueele
eer naar dezelfde wetten.
Een van mijn kennissen ontmoette geheel on
verwachts een man dien hij eenige jaren geleden
tweeduizend gulden had geleend.
Wanneer krijg i k mijn tweeduizend gulden terug:
vroeg hij hartelijk en opgewekt.
De kennis zeide dat het hem in deze tijden zoo
moeilijk, ja gotisch' onmogelijk was. tweeduizend
gulden te betalen.
Hiermede was de zaak gebracht in het stadium
van onderhandelingen over betalingsverkeer die
tegenwoordig de energie van drommen economen
eischen. Bij dergelijke onderhandelingen wordt
altijd'tact gebruikt- Nooit hoort men het verwijt
dat de geld-leener genoten heeft en nu' betalen
moet. Dat is tact en diplomatie.
Mijn zegsman, geschoold in deze beide interna
tionale deugden, opperde een plan.
Ik weet een manier, zeide hij, om jou en mij elk
duizend gulden te laten verdienen.
Daar had de geldleener wel oóren naar."
Je geeft me duizend gulden, stelde hij voor. en
in ruil daarvoor geef ik je een kwijting voor twee
duizend .... Jij hebt dan duizend gulden verdiend
en ik ook, want om je de waarheid te zeggen, had"
ik het bedrag al afgeschreven.
Maar ook deze basis bleek niet vruchtbaar voor
verdere onderhandelingen.
Dat 'kan onmogelijk, meende de schuldenaar,
want dat komt in strijd met .mijn gevoelens als
man van eer. ....'?'.'?
Mijn zegsman, die zich nu door het eergevoel van
zijn debiteur zelfs eene gedeeltelijke terugbetaling
zag ontgaan, ging nog verder. .
Ook daaraan heb ik al gedacht, zeide hij. Ik heb
je leeren kennen als een man van eer en ik was voor
bereid op je gemoédsbezWaren. Welnu dan, ik
respecteer die. Je betaalt me gewoon duizend
gul?'den terug, en wanneer dan in den loop der jaren je
eergevoel te sterk gaat knagen, wanneer de ge
dachte dat je me nog duizend guldeh schuldig
bent ondragelijk voor je wordt, welnu, dan sta ik
jeTeeds nu voor alsdan toe om je zelfrespect terug
téwinnen, door me alsnog die andere duizend
Het eergevoel van den debiteur
gulden te sturen. Daarmee is alles gered: jij ver
dient duizend gulden, ik verdien duizend gulden
i'ii jij hebt zelf het middel in je hand om later je
eergevoel, wanneer dat geleden mocht blijken te
hebben, terug te verdienen, zonder dat ikeeu cent
meer ontvang dan me toekomt... Afgesproken... V
....Helaas, lezer, gij die de couranten op uw
duimpje kent en die wekenlang in spanning en hoop
hebt geleefd bij het vernemen omtrent onderhan
delingen Uisschen ge-eerde en zich-zelf-vereerende
en ophemelende mogendheden, in dit kort bestek
vindt ge dit alles terug, tot en met de eentonige
uiteindelijke toevoeging dat de onderliandelingen
i >p niets zijn uitgeloopen.
Xa rijp beraad werd ook dit laatste voorstel af
geslagen.
Onmiddellijk na het poneeren ervan begun het
eergevoel van den debiteur sterk te werken en het
vormde een onoverkomelijk beletsel tot afwikke
ling van de transactie.
Wat is het toch jammer dat het eergevoel ons
tegenwoordig zoo dwars zit bij al onze voornemens
om .datgene te, doen wat in de natuurlijke ontwik
keling der dingen ligt.
(iansche naties zijn.door dat eergevoel bezeten,
en als ze de gelegenheid zien, dan leenen ze er nog
geld bij om hun eergevoel met de wapens in de hand
te verdedigen tegen hun crediteuren.
Crediteuren zijn namelijk wezens die het er op
voorzien hebben ons in onze beste gevoelens van
eer te krenken. Eene aanmaning, tot terugbetaling
van geleend geld kan niet zoo vriendelijk en arge
loos, niet zoo opzettelijk-mmchalant gesteld zijn,
Geen feller hoon
of ze wekt toch gevoelens van weerzin en ergernis,
gesproten uit gêne en zelfverachting.
En aangezien we zelf-achting noodig hebben om
geloof te behouden in ons recht van bestaan, moet
de zelf-verachting worden af gereageerd op het
individu dat haar heeft gaande gemaakt.
Een crediteur moge ergernis ondervinden door
het in gebreke blijven van een debiteur, die
debitexu- kan dat met niet minder reciproceeren dan
met gevoelens van de felste haat.
Geen ongelukkigen staan bloot aan grover beje
gening en feller hoon dan invorderaars van ver
schuldigde gelden, deurwaarders en
rekeningloopers, verhuurders en verkoopers van artikelen
van genot en gebruik, van wie we ons dat gebruik '
en genot om-niet'en zonder offering van een deel
van het loon voor onze werkzaamheden hebben
verschaft.
Heele mogendheden hebben jarenlang geknald
en gepaft, geknokt en geraasd van geleend geld.
Na de kroegjool. temidden van den gebroken boel,
zijn in de eerste beduusdheid beloften en schuld
bekentenissen uitgewisseld. De heele buurt werd
er bij gehaald, zooals bij alle grof en primair schan
daal, en niemand die er niet een veertje of een heele
staart en vleugel bij-liet. '
Den afloop van dit alles behoef ik u niet te
resumeeren: het eenige wat we er bij gewonnen hebben
is een voorbeeld: een lichtend voorbeeld van boven
af, van hen die ons altijd spreken van eergevoel en
eer en nog weer eens eer. ,
We hebben het ons ter harte genomen, en de
vruchten vaA deze les zijn alle verwant aan, die
wier voosheid ik u hierboven demonstreerde aan
de hand van een waarachtige geschiedenis.
Als ge u de weelde wilt veroorloven van een
oprerhten vijand, leen hem rfan een paar duizend
gulden....
Kurhaus-muziek
Jacques Thibaudl
Om de figuur van Jacques Thibaud is eigenlijk
een wereld van legenden geweven, een wereld.
zooals ieder voor zich die wenschen kan, een
toovertuin, waarin wij dooien en de
schoonstedroomen plukken uit een overvloed. Want wanneer
hij de vedel onder de kin heeft gelegd en de spanning
van den eersten streek is gebroken, dan valt
depersoon van Jacques Thibaud wég en blijft alleen
zijn uiterst verfijnde geest, die een wondere stroo
ming van klaivken aan zijn snaren weet te ont
lokken, de geest die het instrument bezielt en die
ons het volkomenste muziekgenot kan verschaffen,.
dat ooit in de beslotenheid van vier muren kan
liggen verborgen, Er zou voor zijn spel een reeks.
hoedanigheden zijn op te sommen, die wellicht
alle een onvolkomendheid zouden inhouden. Maar
ten eerste is zijn spel bekorend, in den ruimsten
en diepsten zin van het woord. Bovendien put deze
Fransche geest zich uit in sierlijkheid, en soepelheid
van beweging, een lichte speelschheid en wenteling,.
die haast doen duizelen. Kan men zich een viool
spel volmaakter voorstellen dan dat van Thibaud ?
En door de volmaaktheid valt de speler, de mensch.
weg. Een kunstenaar als hij kan zich veroorloven,
de nuanceeringen naar zijn wensch sterker of
zwakker te leggen, de tempi naar eigen wensch
te kiezen. Hét luisteren naar het vioolconcert
in A gr. t. van Mozart en de melodieuze en kleur
rijke Havanaise van Saint-Saëns was een puur
genot. Het talrijke publiek liet zicli niet onbetuigd»
maar Thibaud liet zich tot geen toegift dwingen.
Een gedeelte van de ovatie mocht het
Residentiei orkest o.l.v. Carl Schuricht zich zeker tóeëigenen;
hoewel het in het eerste gedeelte niet al te best
meekon, heeft het den solist verdere voortreffelijk
gesteund.
De ouverture Leonore III werd eveneens uitge
voerd, met wel wat al te sterke accenten, te veel
op effect berekend en in den aanvang noodeloos
getrokken met te scherpe contrasten hier en daar.
Weer had Schuricht plaats in het programma
ingeruimd aan het werk van een jong Nederlandse!»
componist Max Weil. Zijn Suite Trilogie
toontechter wel zeer de embryonale periode in de ont-,
wikkeling van zijn compositorischen aanleg. Hij;
forceert zich in het grootste gedeelte van het werk
tot een poging naar quasi moderniteit, waarbij
hij hulpeloos zoekt naar de meest fantastische
uitkomsten; het middengedeelte Mysterioso moét
zeker niet serieus genomen worden, met al te
primitieve middelen is hier door wringen en voegen
een valsch effect bereikt. Maar ik mag het werk
geen onrecht doen door te verzuimen de aandacht
op een zekere oorspronkelijkheid in het eerste en
laatste gedeelte te vestigen. Heel aardig weet
Weil af en toe een sfeer te scheppen, een
klevrenweelde ten toon te spreiden, een origineele
instfumentatie te zetten; de bouw van het geheel is echter
uiterst zwak. Na wat meer routine en studie kan
Weil toch aardig werk gaan leveren.
lloKert Casadesuet
Gelukkig weer eens een solist in het Kurhaus,
die niet Mozart speelde. Er is nog zooveel ander
werk, dat waarlijk groot is en ook wel verdient
meer dan eenmaal te worden uitgevoerd. Robert
Casadeus. een goede en bekende gast in ons land
geworden, heeft het pianoconcert i van Brahms
No. 2 in b.gr*t. op 83 gespeeld met' het Residentie
orkest onder leiding van Schuricht. Dit prachtige
werk wordt helaas maar al te schaarsch uitge
voerd ; al duurt het drie kwartier en al is het overvol.
en zwaar van sentimenten, toch boeit dit onge- ?
twijfeld van begin tot eind.
Casadesus. over wiens spel geen twijfel meer
kan bestaan n waarover eigenlijk zoo weinig
meer gezegd kan worden, heeft dit pianoconcert
tot een machtig en aangrijpend moment gemaakt..
Robert Casadesus is een groot kunstenaar, waarin,
weer typisch de Fransche geest voelbaar is. Hij
heeft dit werk' ons in zijn volle beteekenis laten.
hooren. Carl Schuricht, het moet gezegd, is nog
zelden zoo in vorm geweest als dien avond, hij heeft
voortreffelijk geleid en het Residentieorkest heeft
in de begeleiding opvallend goed werk gedaan.
(i een wonder dat het publiek Casadesus en de musici
met zeer langdurig applaus en gejuich heeft be
dankt, ook het publiek is'zelden zoo op dreef en.
zoo verstandig geweest. '
F. S..
N o. 2985
De Groene Amsterdammer van 18 Augustus 1934
De nieuwe
spelling
I>e uitvluchten der behouilzurht
Hoewel CT niet aan valt to denken, dat de al
veertig ja-ar oude strijd tusschen vereenvoudigen»
en behouders uitgestreden zal zijn zoolang de
stomme buigings-n niet is afgeschaft, kan men de
epiPode-1934 nu toch waarschijnlijk tot het ver
leden rekenen. Natuurlijk is het jammer, dat die
-n, in strijd met het taalgevoel van de
dialectsprekers die het woordgeslacht in enkele gevallen
nog, let wel: onafhankelijk van de naamval,
door den en de onderscheiden, aan de mannelijke
ttekse is gekoppeld, namelijk aan de woorden die
mannelijke wezens noemen als heer, soon, henyst,
ram, woerd* dar. Hiermee is echter waarschijnlijk
een einde gemaakt aan de woekering van haakjes,
die allerlei drukwesk verontreinigt: ,,voor de(n)
verbruik(st)er" wordt nu voor do verbruiker",
want dat verbruiker, leerling, bode e.d. geen specifiek
,,mannelijke" woorden zijn, is allang bekend.
In dit opzicht moet men met het resultaat van
dit jaar al heel blij zijn. Tenminste, wanneer het
voorbeeld van het onderwijs algemeen, allereerst.
door de kranten, gevolgd wordt.
Onder de argumenten die tegen de voorgestelde
verbeteringen zijn ingebracht, vindt men er veel
die niet door nuchtere overwegingen, maar kenne
lijk door conservatieve instincten ingegeven zijn.
In zulke gevallen is het aardig, te zien hoe die
.argumenten, hetzij door de bedenkers zelf, hetzij
door hut» medestenders, ontzenuwd worden.
* * '
Laat ons beginnen van de hooge boom nf: bij
een van onze belangrijke; dichters.' Toen het
compromis op 19 April gepubliceerd was. heeft
?de Arbeiderspers Dr. P. C. Boutens geïnterviewd,
van wiens bezwaren wij ons het volgende herin
neren: voor het juiste genieten van gedichten
inag het klankvcrschil tusschen dp c van slepen
en de ee van. sleepen niet verwaarloosd worden,
evenmin als dat tusschen de o van hopen en de
oo van hoopen. En wat heeft een week of zes
later,. in de, jaarvergadering van de Vereeniging
van Letterkundigen, Dr. Boutens als voorzitter
verklaard? Dat de heldere e-klank, dus zoowel
die in stenen als die in steencn, altijd met twee
e's geschreven hoorde te worden. ? .
In diezelfde vergadering, waar. blijkens het
krantenbericht, de grofste enormiteiten zonder
tegenspraak geplaatst werden, heeft de heer
Boutens verklaard, dat het Bestuur zich niet op
het standpunt stelde dat de letterkundige als
zoodanig een bijzondere kijk op de spelling
kwestie heeft". Waar blijven nu de jeremiades
van de niet geraadpleegde letterkundigen?
Van de samenstelling der commissie-Marchant
gesproken, behalve dat hierin heusch een, letter
kundige zat (of is een leidend dichter en'criticus,
omdat hij hoogleeraar wordt, plotseling geen
letterkundige meer?), men heeft ten onrechte den
Minister eenzijdigheid verweten. Behalve Verwey,
die tegenover de spelling ongeveer neutraal
Ktaat en wel geen buigings-n schrijft, maar op het
«tuk van voornaamwoordelijke aanduiding niet
zulke radicale ideeën heeft als de door Minister
Terpstra aangenomene die thans gehandhaafd
'/ijn, hadden er drie Kollewijners zitting in de
commissie, en drie, althans oorspronkelijke,
tegentitanders. Bovendien schijnt de Minister de ge
leerden opgeroepen te hebben met de bedoeling,
eens en vooral met de vereqnvoudigers af te reke
nen, en in dat licht verschrompelt de beschuldiging
van eenzijdigheid heelemaal. ? ,
De voorzitter van, de Nederlandsche Journa
listenkring kan men evenals den heer Boutens a) s ,
een vooraanstaand man beschouwen. Zijn meening
inzake de spellingskwestie staat in déverzameling
antwoorden op de enquête van Mr. P. H. Bitter,
waar verder ook een voortreffelijk woord van
Prof. A. G. van. Hamel qver het nationale karakter
van de ont-n-ing, en verstandige, duidelijke taal
van Charivarius en Prof. Geyl te vinden zijn. Die
journalist zegt: het valt niet tegen te spreken
dat zinsconstructies, die thans mogelijk zijn, bij
den nieuwen, maatregel niet, of uitermate laetig
gebezigd zullen kunnen worden. Dit acht ik
taaiverarming". Welke prachtige constructies dat
zijn, vermeldt hij niet, maar even vérder wordt
de lezer getroffen door 'dit hoogtepunt van etij
vennogen: de vele uitzonderingen zijn toch een
Clearing-wet
Teekcning B. van Vlijmen
\
Schacht
Schacht zit in den put en moet wachten tot hij betaald wordt
leelijke sta-in-den-weg en acht ik niet alle logisch
en gemotiveerd".
In de Tweede Kamer zei een afgevaardigde, dat
de spelling van onze taal juist moeilijk moest zijn,
omdat het een eer moest blijven zonder fouten
te kunnen schrijven. Dit is zeer gelukkig gezegd.
De lezer zal het eens zijn met onze conclusie, dat
de houding van den heer Westerman, die (om
van de Indische bevolking en de buitenlanders nog
t* zwijgen) de Nederlanders wil belemmeren in het
schrijven, en daardoor onontkomelijk in het
beheerschen van hun taal, anti-nationaal is.
Een geestverwant meenen wij - van dat
kamerlid heeft in De Telegraaf geschreven, dat
een nieuwe spelling een waardig kleed moet zijn voor
de Bijbel. Och kom ! Heeft men bij het uitgeven
van de Bijbel in al die honderden talen, waarin
het Evangelie gepredikt' wordt, daarop gelet?
Die schrijver gaf wel toe: Iederén begrijpt, dat
ook voortaan de spelling van den Bijbel zal moeten
zijn die van het tijdvak, waarin hij wordt herdrukt"
Maar dat geldt toch a fortiori vcor do taal! Het
Bijbelgenootschap heeft namelijk tegen de nieuwe
spelling geadresseerd met dit argument:
Verwaarlopzing van het grammatisch geslacht maakt
inderdaad de vertaling van den Bijbel minder
verstaanbaar." Dat beteekent, dat de zeventien^
d'eeuwsche vertaling niet meer in overeenstemming
is te brengen met het spraakgebruik van de twin
tigste eeuw. En nu is het eigenaardig, bij het
jublileum van dit toch' zeker niet revolutionnaire
genootschap te vernemen, dat het zich allang
consequent op dat standpunt stelt, en commissie*
aan het werk heeft gezet, die bezig zijn met e»
nieuwe vertaling van het Oude en van het Nieuwe
Testament. Als die vertaling goed i t, kan die
natuurlijk zonder schade in de nieuwe spelling
verschijnen, en wat doet de spelling van de, tegen
woordige er dan nog toe? , ,'
C. A. ZAALBERG
J
v
t/r ?» »-.
t