Historisch Archief 1877-1940
Boeken
M
STADHUISBOUW
Albert Plasschaert
WANNEER ge nagaat, hoe sterk door de
moderne architekten de scheidingslijn
getrokken wordt tusschen wat zij het
repraesentatiove gedeelte noemen en de gebouwen
der diensten, welke beide zij toch nog vereenigen
in hun stadhuis, dan is de vraag te stellen of zU
de consequenties wel eerlijk trekken, die een gevolg
zijn van zulke meéning en of zij door deze onzuiver
heid de kosten niet belangrijk doen stygen? 55ij
bouwen toch een kantoorgebouw, feitelijk, en oen
ontvangzaal enz. voor aanzienlijke gasten. Oudtijds
waa dat ander»; toen was het stadhuis evenul*
?de kathedraal bewy's va» kracht en heeriykheid
der stad en waren de diensten" zoo secundair,
«lat zij gemakkelijk werden gehuisvest in het
gebouw, dat de trots der stad was en ten eerste,
ook daarom. d« plaats ter ontvangst van do
aanzienlijke gasten enz. Het stojrtsgebouw was
sieraad en dan ook nut; nu worden in do begrippen
i'ri ook wel noodzakelijkerwijs, deze twee dingen
gescheiden.
Maar als dit noodzakelijkerwüze" juist is, dan
moet ander? gehandeld worden. De kantoorge
bouwen, die het grootste gedeelte vormen van wat
thans nog, uit traditie?, wordt vereend, moeten
van het stadhuis gescheiden worden, en geheel
behandeld worden als kantoorgebouw. De plaat
sing van deze kantoorgebouwen kan dan op
goédkooperu wijs geschieden; de plaats ervan
kan gekozen worden op goedkoopcr grond. Dat
is reeds een besparing: de plaats behoeft niet zoo
centraal t'e zijn. Een tweede besparing 'v, ook omdat
zy zóó geen gedeelte uitmaken van het stadhuis,
dat de bouw eenvoudiger kan zijn en dat die
bouw, zelfs al bezit de stad geen fameus architckt
als, leider, eenvoudig-weg weer kan geschieden door
den leider van den dienst, wien door de-stad het
. bouwen der scholen enz. is opgedragen. Dat is
een tweede besparing; door ? den eigen ambtenaar
of door. de eigen ambtenaren geschiedt het
nnttinheidswèrk en allerlei kosten worden dus bespaard.
Dan biyft over het andere bouwsel, dat ik in
het kort het pntvanggebouw wil noemen. Dit
heeft, dat spreekt weer vanzelf, een functie
onafhankelijk van de kantoorgebouwen, het moet.
daarom er niet mee; verbonden y.yn, en kan, '
gebouwd dooi een befaamd bouwmeester,
go. plaatat worden op de plaats, die het karakter van
' dat gebouw het gaafst uitdrukt. Dit is dan het ware
stadhuis" en daaraan moet niets gespaard wor
den. Het moet kostbaar en deftig zy n; het moet
het tydvak, waarin het gebouwd wordt, op zijn
waardigst vertegenwoordigen. Dat kan ook: het
is klein in verhouding tot wat nog als geheel, uit
traditift, bleef gelden. 55ulk soort stadhuis, KetJ
vertoono niet alleen wanrtoe de bouwmeester in'
.staat is, liet vertoone ook Vat meubelkunst
enz., de versicringskunst vnn de periode vermag:
hetzij, puntganf, een kunstwerk, een monument
voor later..
Natuurlijk geldt deze uitweiding ten eerste
voor een groote stad; daar toch heeft zjj bovenal
reden vnn bestaan.
Rembrandt en Vermeer
Naar aanleiding van de tentoonstel
lingen te Amsterdam en Rotterdam
LATEN wij eens in de genietingen van de
anderen deelen n gulweg trachten te
begrijpen wat hen streelt en wat hun schort;
laten wy de kunsthistorici, maar steeds met nuchtere
oogen, zich zien bewegen op hun oorlogspad en op
hun triomftocht. Wat hun schort is dat zy niet
alleen genoeg zich voelen op een terrein, dat zij
het hunne wanen en dat zy merken, gevoelen"
ware te veel gezegd, dat zelfs hun meeningen geen
geloofsartikelen zyn voor allen, maar dat deze
tegenstanden, hoe ; openhartig! hun soms hot
recht van spreken ontkennen en' soms zelfs dat
recht betwijfelen. Dat gaat nu eenmaal zoo; de
wereld is niet eensgezind en niet allen gelooven
in het kunnen geleerd worden van schilderijen
wel te zien; er zijn zelfs lieden, die dat zoo sterk
betwijfelen nis dat zij betwijfelen, dnt het
leeten lezen van noten iemand muzikaal zou
maken. Dus dat is wat den kunsthistorici
schort: zy voelen zich niet alleen en zy voelen,
dat'niet allen lieu voortreffelijk vinden; er z$jn er
toch meer dan deze kunsthistorici denken, die de
gestoelten dezer lieden te Hoog vinden, en die,
met veel respect voor wat zij aanleerden, hun niet
een recht toestaan «ver de zaken, toch ook van
het gevoel, breedsprakig en autoritair te spreken..
Maar zy, de kunsthistorici, die schilderyen zien door
data heen en door zelf gebaarde hypotheses (die
staketeels!) heen, zy moeten toch in dezen heeten
zomer, heet en warm genieten, Zy ontmoeten
elkaar toch in getalén op de markten hunner
geleerdheid, en zy zijn vrij van agorophobie
of. te wel- vrees voor drukbevolkte pleinen, mits
deze door soortgenooten zijn bevolkt. Zy hebben
dan het ietwat Duitechégevoel der veelheid,
van het groote getal, van de massa en dit
gevoel geeft hun weet, wat niet hetzelfde is als
wetenschap, den soms spaarzaam gewonnen krans.
Want wanneer zy hun laatste voorzichtigheid eens'
lieten varen, dan zouden zy den omstanders duide
lijk maken, dat en Vermeer £n Rembrandt eigenUJk
alleen ,door hen bestonden on.iets bleken te zyn
PAG. l DE GROENE No.,3037
Ontwerp voor het Nieuwe Hoogsche Jtodhu/s^von architect Lutbman
door hun geschriften, van hun geschriften uit.
Want wat is Rembrandt anders, zonder hen,
dan een onfatsoenlijk man, een bankroetier, een
soort Albatros ,van Baudelairc (op het land of
1 liever aan boord hulpeloos verzeild l) n wat was
Vermeer, zoo zg hem, hoewel met behulp van
niet n der hunnen, niet menig bladzij hadden
gewyd". Hy was een onbekend Delftsch schilder
gebleven (hrj bleef in .werkeiykheid dat hier !);
Maar dio onbekendheid, weet kan ook verwarren,
zy hebben haar door hun becüferingen vergloried
«?- en hitsig als heftige hondjes loopen zij voor
Vermeer en Rembrandt nu op on neer; in den
eigen tijd van de schilders hadden de doctoren eerder
deze schilders genegeerd, als zij eens hadden willen
aankomen! Maar dat is vergeten, Rembrandt en
Vermeer zyn van hen; laten wij dit niet vergeten.
Wy allen, die een recht hebben op het gevoel;
wy hebben geen recht feiteiyk; zy, die weten waar
Rembrandt zyu onderbroeken kocht (van blauw
keper?) zyn heroën; zij geven zich het recht
de stilten en den hartstocht van deze schilders
in steeds te veel woorden en verwaandheid te
bniskceren.
Pr-ASSCHAEBT
l
METAMORPHOSEN"
Nagelaten teekeningen van Dr. Marianne van
Herwerden, samengevoegd en ingeleid door
mej. Dr. M. P. Löhnis (Enschedé, Haarlem)
K bon een leek, maar wat is het leuk. dat boekje!
Het lijkt zoo gezellig en natuurlijk ontstaan, dat ik
me nauwlijks meer kan voorstellen, dat niet iedere
studiosus, na ingespannen turen op wetenschappelijke
figuren wegmijmerend over zijn folianten, een potlood
ter hand neemt, lijntjes begint te trekken en in een
plots opflikkerende inspiratie hier een oogje toevoegt,
daar een neusje!
Mijn vingers althans jeuken naar een stel gebruikte
biologenboeken. Trouwens ? er zijn geleerden die
hebben bekend, dat ook zij, in hun jeugd, neiging
gevoeld hebben tot zulke speelscbe spelletjes.
Maar om ook in later jaren de lust te voelen tot'der
gelijk spel na zware dagtaak, toe te geven aan den tin
telenden drang de lang bekeken figuren in boek en tijd
schrift met even ondeugende als sierlijke interpretaties
tot nieuw, schalksch leven te bezielen, gracieus en
geestig en dan: den moed, den euvelen overmoed om
serieuze voorstellingen, doorsneden en praeparateh van
respectabele, wijze, beroemde voorgangers en collega's
om te tpoveren in Japansche acteurs, kobolden en
ventjes, juffers in katzwijm, jongleurs en muggen met
monocles! . "
Maar dan:.de kleurtjes! ,
Geven de teekeningen zelf in dansende zwier een
onnavolgbaar .vermakelijke visie op ,,de dingen der
geleerdheid", de kleuren in al Hun ivorige of porceleinen
fijnheid zijn werkelijk aandoenlijk mooi. Zóó mooi.
dat men, het grapje" vergetend, met een vaag gevoel
van verwondering en weemoedige spijt blijft peinzen
over wat er in deze* fijne, teedere vrouw moet hebben .
geleefd. ' '
Mogen velen', dank zij Mej. Löhnis. genieten van
Marianne van Herwerden* Metamörphosen.
B. v. D. H.
VERBLOEMDE ANGSTEN
Albert Heiman
S. Vestdijk: De dood betrapt
(Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam)
SCHRIJVEN i» oen verraderlijke bezigheid.
Het is net zoiets als zwemmen op een druk
bezocht strand; je geeft je zelf meer bloot
dan gewooniyk en je wordt van alle kanten critisch
bekeken. Je meent het een en ander van jezelf
nog te verbergen, maar loopt niettemin bij de
kenners lelijk in de gaten. De zwierig-sprekende
jonker blijkt kromme benen te hebben, de bekende
opschepper X vertoont een ingevallen borstkas,
en van mijn vriend de ladykiller N ontdek je
opeens dat hij volstrekt geen buikspieren bezit.
Om maar te zwijgen van de dames-badgasten.
Wie schrijft.,' zwemt aan het drukste
strandgedeelte. En.... zoals jo plotseling kunt zeggen:
dio daar is een fransman en die dikke onmisken
baar een Spanjaard, en die lange vast een noor, zo
kan men ook aan enkele eigenschappen met zeker
heid de jonge" nederlandse auteur van betere
standing onderkennen. Een van deze eigenschappen
is een dodelijke vrees voor de dood. Die vrees,
en zeer negatieve en armzalige manier van
lebensbejahung", is haast tot de goede toon
gaan behoren. Alleen zij die eraan meedoen,
gelden voor oprecht; alleen zU die op deze vrees
speculeren, schijnen de ware tragiek te pakken te
hebben. Kortom, de vreze des doods is het beginrel
der nieuwere literatuur.
Boutens' Goede dood wiens zuiver püpen door
't verstilde leven, boort," vroeger een teder en
troostrijk gedicht, is vandaag voor vele
literatuurkenners een soort van verfoeilijke rhetoriek gewor-.
den. Taal en dichtkunst werden ruwer inmiddels.
En misschien eerlijker. Tegenover het vers van
Boutens stelt de huidige generatie het Gebed
bij do harde dood" van E. ? du Perron, die ons
daarmee zijn voorlopig nog allerbeste werk gaf,
en bij wie men overigens ook telkens weer de
doodsvrees op het spoor komt. Het is dan ook
voor het publiek niet zonder betekenis, dat het
laatste stuk uit Vestdijk's verhalenbundel ,.De
dood betrapt", een proza-fragmcnt getiteld
Ars moriendi", ? aan den heer du Perron werd
opgedragen.
Ik wil slechts enkele opvallende voorbeelden
aamhalen, en wijs nog slechts op Ter Braak, die,
minimaal kunstenaar, uitermate verkronkeld"
is, en by wie de doodsvrees bedekter, doch evenzeer
als een soort van ,,kosmische constante" optreedt.
Angst voor de gróte Onaanrandbare leidt in zijn
geval logisch tot agressie van het zwakke en
opheraere. En iets dergelijks moet do heer Vest
dijk ook wel gemeend hebben te eren, toen hij heel
de bundel De dood betrapt" aan Menno ter Braak
opdroeg.
Wat Vestdijk zelf betreft, heel dezo knappe
bundel is een bewijs van mijn these, dat ook hij
in deze jaren coryphee is bij de gratie van zijn
doodsangst. Indachtig de witte zwanen van
Apollinaire die hun voedsel uit de modderbodem
van de vijvev ophalen, hoede men zich ervoor
hierin iets minderwaardig»" te zien. Het is alleen
maar interessant.
Het zou verder de moeite lonen eens te onder
zoekeu hoezeer de doodsangst bij onze verschil
lende poëten gedifferentieerd is. Terwijl het bij
Marsman byvoorbeejd een meer geestelijke angst is,
vrees vóór heb onbekende, het hiernamaals,
de mogelijkheid van een Godsgericht (Calvinistisch
zondebéwustzijn, onbewust praedeatinatie-gevoel),
herinnering aan Radiguet's soldats de Dieu",
draagt de doodsangst by Vestdijk een meer phj/aiek
karakter. Ik herinner mU nog levendig de schrik
en afschuw waarmee hy eens in Forum" reageerde
op het door Hendrik de Vries gebezigde rijmwoord
pestiyk". Van eenzelfde lichamelijke afschuw
vpor het lijk-zyn, (vreemd bij n medicus..,..
Slauerhoff accentueert juist het leihargischc karak
ter, Aletrino de constitutionele degeneratie, van
Eedén de pseudo-oosterse koele meren" van do
dood,) van eenzelfde walging voor het bedervende,
voor wat ik zou willen noemen de eeuwige Worm
stekigheid van het protoplasma," getuigt ieder der
2es prozaatukken in De dood'betrapt" met de
meeste nadruk. . ' ' ?';' ,v
Trouwens, de verzameltitel zelf zegt aj genoeg.
In, dit betrappeit" ligt een zelfkwelling waaraan
natuurlijk een 'lust-moment ook niet vreemd is.
.De laffe sterft tien doden, tiet is waar, maar....
i de dood bij herhaling schtfnt een dood,te worden,
met ongekende wellust verbonden.
Toevallig ben ik bevriend met verschillende
mensen, mannen zowel vrouwen, dio de dood
van zeer nabij kennen, die in hun fantasie reeds
eenmaal gestorven zijn. Terdood-veroordeelden
op het laatste ogenblik begenadigd; opstandelingen
in hun laatste seconde van het executie-terrein
weggesleept. By allen heb ik hetzelfde kunnen
opmerken: dat zij over de dood met een zekere
wellust spreken, lichtelijk tartend, juist zoals men
tegen een aanlokkeUJke vrouw zegt: Kom maar
op als je durft; je bent niet myn eerste.'..."
Kortgeleden nog sprak ik met een terd
dveroordeelde en later weer bevrijde opstandeling
uit Asturië*, die wekenlang door de troepen was
opgejaagd en al die tijd in onmiddelUjk doods
gevaar verkeerd had. Het gesprek ging over de
marteldood van Erich Mtthsam, en de fisturiaanse
arbeider maakte daarover do opmerking: Dat is
pas sterven. Ik snap niet hoe hier nog bangeriken
zyn die angst hebben voor een paar kogels waarvan
je hem meteen gepiept bent." Hy zei het op een
toon alsof hij MUhsam benijdde, en in ieder geval
bewonderde.
Vestdijk's houding tegenover de dood is er een
van walging en afkeer. Maar het is een afkeer die
hem niet loslaat, die tegelijkertijd een onweer
staanbare aantrekking uitoefent. Uit de twecstryd
van deze gevoelens ontstaan zyn verhalen, en het
voor-hem-onappetytelyke van hun inhoud tracht
hy te compenseren door een uiterst keurige vorm
geving. In deze schetsen en verhalen is hij bewust
gaan rnooi-schrjjven om op die wijze de lelijkheid
van wat hem zo hinderlijk bezighoudt te over
winnen. Hij construeert de sierlijkste
prozasarcofagen om door de aanblik van zyn lijken zo
min mogeiyk geplaagd te worden, zonder daarbij
het gevoel te moeten hebben zijn doodsvrces onfromc
te zijn. Want, dat is immers het karakteristieke
van vrees, * tegelijkertgd identificeert hij zich
met het schrikwekkende object, tegelijkertijd
bcachomct hij het dood-zijn en het bederf, en
ondergaat hij deze toestand.
Op deze wijze tracht ik te verklaren waarom
Vestdijk in een milieu van schrijvers die kennelijk
on-aesthetisch, zijn ingesteld (vanwaar hun
antiaesthètischc houding), zo ? met vlag en wimpel
naar de mooischrüverij is overgelopen. Het groot
ste deel van de weg naar de van-ouds-beroemde
en evenzeer beruchte woordkunst" is afgelegd.
In de bundel z-lf legt de schrijver een goed gedeelte
van deze weg af, want ..Het veer", het eerste
stuk uit de bundel, is naar inhoud en idee verre
weg het waardevolste, en tegelijkertijd het minst
mooi" geschreven. Het geeft Vcstdyk op ztfn
allerbest en.... merkwaardigerwijze schildert het
niet anders, dan de onbevreesdheid waarmee een
roekeloze zwerver een pestiyk aanschouwt.
Maar de vyf volgende verhalen vormen dan
ideologisch een dalende, en aesthetisch" (in de
onsympathieke betekenis) een stijgende reeks.
Drie van Tilly" is het verhaal van drie
landsknechten die bezig zyn een oude boer te vermoor
den. Een jong meisje wekt hun gouddorst en ze
komen dan op vrij onwaarschijnlijke wijze om het
leven. Naar inhoud Is het weinig, maar het is
uitstekend geschreven, en dat is in nog veel
sterkere mate met Pare aux cerfs" het geval,
waarin een grote hoeveelheid historisch materiaal
a la Alfred Neumann is verwerkt, evenwel met eem
meer plastisch dan psychologisch resultaat. Intussen
i) dit een brillant stuk proza geworden, dat alles
zegt voor Vestdijk's virtuositeit en schrijftalent.
Barioni en Peter", de geschiedenis van een
gepensioneerd officier die als Indo en afstammeling
van een circushouders-familie op een wonder
bare manier een kater temt, maar die naarmate hy
zelf meer verwordt, de kater ook meer in zyn
natuurstaat terug laat vallen, is enigszins gerekt
en in onderdelen nogal luchthartig geconstrueerd.
Ik herinner mij een soortgeUjk verhaal van Augusta
de Wit, dat nauwelijks minder was....
Een pseudo-psychoanalytische allure heeft, Het
steenen gezicht," dagdroom die op een
dubbelwaardige houding by de dood des vaders terug te
associëren is. Dergelijke duigen lijken al gauw veel
meer dan zij Blijken te zijn \vanneer men ze op de
keper beschouwt. Men moet zichzelf al zeer veel
bctcuet gemaakt hebben, wil men erin slagen zo
danige op zichzelf wel belangrijke zielsprocessen
op een belangrijke wgze in beeld te brengen. En
zulk een groote mate van bewustheid mag een
nederlands literator er niet op na houden, zonder dat
hij voorgoed de naam krijgt van cerebraal" te zyn.
Ars moriendi" tenslotte is fragmentarisch en
mist het zorgvuldig-afgeronde der andere stukken.
Het geeft ook niet wat de titel belooft, is meer een
stemmingsbeéld en het vluchtig beroeren van een
onderwerp dat uiterst indrukwekkend zou kunnen
zijn.
Over het geheel genomen is deze bundel als
schryfpraestatièbewonderenswaardig. En niette
min laat ze een licht gevoel van teleurstelling na.
Vrees is zo iets weinig positiefs, en dit soort van
vrees al heel geen beginsel der wysheid". Schoon
heid welke dienen moet om wysheid te ontvluchten,
H bedriegeiyk. Op den duur wordt men onherroe
pelijk de dupe van dit verraad der ..onvermijdelijke
realiteit". Het is óók een soort van trahison des
clercs", al wordt gaarne toegegeven dat het
voor sommige naturen misschien een
levens"kwestie is op schone wijze de harde werkeiykheid,
de harde dood" te verbloemen.
TIJDGENOOTEN
T*«k«ninf voor Dt Groen» van Ch. Ro«loftt
DE
KRUIWAGEN
' of't geheim van het succes
" ; ' , l
Ik kom er wel. Ik doe het kalmpjes aan.
Wat mij ontbreekt ? ;
zijn eigen beenen om op te staan
f AG. 9 DE GROENE No. 3037
en d'thergïe ,-?'.,
die noodig is tot strijd om het bestaan.
Toch kom, ik 'goed, n op mijn tijd, vooruit.
'' ' ? ''??.'
En mijn geheiml.... '''??' -,
\. .Ik wordt gekruid!
l-