De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 10 augustus pagina 5

10 augustus 1935 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Boeken M STADHUISBOUW Albert Plasschaert WANNEER ge nagaat, hoe sterk door de moderne architekten de scheidingslijn getrokken wordt tusschen wat zij het repraesentatiove gedeelte noemen en de gebouwen der diensten, welke beide zij toch nog vereenigen in hun stadhuis, dan is de vraag te stellen of zU de consequenties wel eerlijk trekken, die een gevolg zijn van zulke meéning en of zij door deze onzuiver heid de kosten niet belangrijk doen stygen? 55ij bouwen toch een kantoorgebouw, feitelijk, en oen ontvangzaal enz. voor aanzienlijke gasten. Oudtijds waa dat ander»; toen was het stadhuis evenul* ?de kathedraal bewy's va» kracht en heeriykheid der stad en waren de diensten" zoo secundair, «lat zij gemakkelijk werden gehuisvest in het gebouw, dat de trots der stad was en ten eerste, ook daarom. d« plaats ter ontvangst van do aanzienlijke gasten enz. Het stojrtsgebouw was sieraad en dan ook nut; nu worden in do begrippen i'ri ook wel noodzakelijkerwijs, deze twee dingen gescheiden. Maar als dit noodzakelijkerwüze" juist is, dan moet ander? gehandeld worden. De kantoorge bouwen, die het grootste gedeelte vormen van wat thans nog, uit traditie?, wordt vereend, moeten van het stadhuis gescheiden worden, en geheel behandeld worden als kantoorgebouw. De plaat sing van deze kantoorgebouwen kan dan op goédkooperu wijs geschieden; de plaats ervan kan gekozen worden op goedkoopcr grond. Dat is reeds een besparing: de plaats behoeft niet zoo centraal t'e zijn. Een tweede besparing 'v, ook omdat zy zóó geen gedeelte uitmaken van het stadhuis, dat de bouw eenvoudiger kan zijn en dat die bouw, zelfs al bezit de stad geen fameus architckt als, leider, eenvoudig-weg weer kan geschieden door den leider van den dienst, wien door de-stad het . bouwen der scholen enz. is opgedragen. Dat is een tweede besparing; door ? den eigen ambtenaar of door. de eigen ambtenaren geschiedt het nnttinheidswèrk en allerlei kosten worden dus bespaard. Dan biyft over het andere bouwsel, dat ik in het kort het pntvanggebouw wil noemen. Dit heeft, dat spreekt weer vanzelf, een functie onafhankelijk van de kantoorgebouwen, het moet. daarom er niet mee; verbonden y.yn, en kan, ' gebouwd dooi een befaamd bouwmeester, go. plaatat worden op de plaats, die het karakter van ' dat gebouw het gaafst uitdrukt. Dit is dan het ware stadhuis" en daaraan moet niets gespaard wor den. Het moet kostbaar en deftig zy n; het moet het tydvak, waarin het gebouwd wordt, op zijn waardigst vertegenwoordigen. Dat kan ook: het is klein in verhouding tot wat nog als geheel, uit traditift, bleef gelden. 55ulk soort stadhuis, KetJ vertoono niet alleen wanrtoe de bouwmeester in' .staat is, liet vertoone ook Vat meubelkunst enz., de versicringskunst vnn de periode vermag: hetzij, puntganf, een kunstwerk, een monument voor later.. Natuurlijk geldt deze uitweiding ten eerste voor een groote stad; daar toch heeft zjj bovenal reden vnn bestaan. Rembrandt en Vermeer Naar aanleiding van de tentoonstel lingen te Amsterdam en Rotterdam LATEN wij eens in de genietingen van de anderen deelen n gulweg trachten te begrijpen wat hen streelt en wat hun schort; laten wy de kunsthistorici, maar steeds met nuchtere oogen, zich zien bewegen op hun oorlogspad en op hun triomftocht. Wat hun schort is dat zy niet alleen genoeg zich voelen op een terrein, dat zij het hunne wanen en dat zy merken, gevoelen" ware te veel gezegd, dat zelfs hun meeningen geen geloofsartikelen zyn voor allen, maar dat deze tegenstanden, hoe ; openhartig! hun soms hot recht van spreken ontkennen en' soms zelfs dat recht betwijfelen. Dat gaat nu eenmaal zoo; de wereld is niet eensgezind en niet allen gelooven in het kunnen geleerd worden van schilderijen wel te zien; er zijn zelfs lieden, die dat zoo sterk betwijfelen nis dat zij betwijfelen, dnt het leeten lezen van noten iemand muzikaal zou maken. Dus dat is wat den kunsthistorici schort: zy voelen zich niet alleen en zy voelen, dat'niet allen lieu voortreffelijk vinden; er z$jn er toch meer dan deze kunsthistorici denken, die de gestoelten dezer lieden te Hoog vinden, en die, met veel respect voor wat zij aanleerden, hun niet een recht toestaan «ver de zaken, toch ook van het gevoel, breedsprakig en autoritair te spreken.. Maar zy, de kunsthistorici, die schilderyen zien door data heen en door zelf gebaarde hypotheses (die staketeels!) heen, zy moeten toch in dezen heeten zomer, heet en warm genieten, Zy ontmoeten elkaar toch in getalén op de markten hunner geleerdheid, en zy zijn vrij van agorophobie of. te wel- vrees voor drukbevolkte pleinen, mits deze door soortgenooten zijn bevolkt. Zy hebben dan het ietwat Duitechégevoel der veelheid, van het groote getal, van de massa en dit gevoel geeft hun weet, wat niet hetzelfde is als wetenschap, den soms spaarzaam gewonnen krans. Want wanneer zy hun laatste voorzichtigheid eens' lieten varen, dan zouden zy den omstanders duide lijk maken, dat en Vermeer £n Rembrandt eigenUJk alleen ,door hen bestonden on.iets bleken te zyn PAG. l DE GROENE No.,3037 Ontwerp voor het Nieuwe Hoogsche Jtodhu/s^von architect Lutbman door hun geschriften, van hun geschriften uit. Want wat is Rembrandt anders, zonder hen, dan een onfatsoenlijk man, een bankroetier, een soort Albatros ,van Baudelairc (op het land of 1 liever aan boord hulpeloos verzeild l) n wat was Vermeer, zoo zg hem, hoewel met behulp van niet n der hunnen, niet menig bladzij hadden gewyd". Hy was een onbekend Delftsch schilder gebleven (hrj bleef in .werkeiykheid dat hier !); Maar dio onbekendheid, weet kan ook verwarren, zy hebben haar door hun becüferingen vergloried «?- en hitsig als heftige hondjes loopen zij voor Vermeer en Rembrandt nu op on neer; in den eigen tijd van de schilders hadden de doctoren eerder deze schilders genegeerd, als zij eens hadden willen aankomen! Maar dat is vergeten, Rembrandt en Vermeer zyn van hen; laten wij dit niet vergeten. Wy allen, die een recht hebben op het gevoel; wy hebben geen recht feiteiyk; zy, die weten waar Rembrandt zyu onderbroeken kocht (van blauw keper?) zyn heroën; zij geven zich het recht de stilten en den hartstocht van deze schilders in steeds te veel woorden en verwaandheid te bniskceren. Pr-ASSCHAEBT l METAMORPHOSEN" Nagelaten teekeningen van Dr. Marianne van Herwerden, samengevoegd en ingeleid door mej. Dr. M. P. Löhnis (Enschedé, Haarlem) K bon een leek, maar wat is het leuk. dat boekje! Het lijkt zoo gezellig en natuurlijk ontstaan, dat ik me nauwlijks meer kan voorstellen, dat niet iedere studiosus, na ingespannen turen op wetenschappelijke figuren wegmijmerend over zijn folianten, een potlood ter hand neemt, lijntjes begint te trekken en in een plots opflikkerende inspiratie hier een oogje toevoegt, daar een neusje! Mijn vingers althans jeuken naar een stel gebruikte biologenboeken. Trouwens ? er zijn geleerden die hebben bekend, dat ook zij, in hun jeugd, neiging gevoeld hebben tot zulke speelscbe spelletjes. Maar om ook in later jaren de lust te voelen tot'der gelijk spel na zware dagtaak, toe te geven aan den tin telenden drang de lang bekeken figuren in boek en tijd schrift met even ondeugende als sierlijke interpretaties tot nieuw, schalksch leven te bezielen, gracieus en geestig en dan: den moed, den euvelen overmoed om serieuze voorstellingen, doorsneden en praeparateh van respectabele, wijze, beroemde voorgangers en collega's om te tpoveren in Japansche acteurs, kobolden en ventjes, juffers in katzwijm, jongleurs en muggen met monocles! . " Maar dan:.de kleurtjes! , Geven de teekeningen zelf in dansende zwier een onnavolgbaar .vermakelijke visie op ,,de dingen der geleerdheid", de kleuren in al Hun ivorige of porceleinen fijnheid zijn werkelijk aandoenlijk mooi. Zóó mooi. dat men, het grapje" vergetend, met een vaag gevoel van verwondering en weemoedige spijt blijft peinzen over wat er in deze* fijne, teedere vrouw moet hebben . geleefd. ' ' Mogen velen', dank zij Mej. Löhnis. genieten van Marianne van Herwerden* Metamörphosen. B. v. D. H. VERBLOEMDE ANGSTEN Albert Heiman S. Vestdijk: De dood betrapt (Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam) SCHRIJVEN i» oen verraderlijke bezigheid. Het is net zoiets als zwemmen op een druk bezocht strand; je geeft je zelf meer bloot dan gewooniyk en je wordt van alle kanten critisch bekeken. Je meent het een en ander van jezelf nog te verbergen, maar loopt niettemin bij de kenners lelijk in de gaten. De zwierig-sprekende jonker blijkt kromme benen te hebben, de bekende opschepper X vertoont een ingevallen borstkas, en van mijn vriend de ladykiller N ontdek je opeens dat hij volstrekt geen buikspieren bezit. Om maar te zwijgen van de dames-badgasten. Wie schrijft.,' zwemt aan het drukste strandgedeelte. En.... zoals jo plotseling kunt zeggen: dio daar is een fransman en die dikke onmisken baar een Spanjaard, en die lange vast een noor, zo kan men ook aan enkele eigenschappen met zeker heid de jonge" nederlandse auteur van betere standing onderkennen. Een van deze eigenschappen is een dodelijke vrees voor de dood. Die vrees, en zeer negatieve en armzalige manier van lebensbejahung", is haast tot de goede toon gaan behoren. Alleen zij die eraan meedoen, gelden voor oprecht; alleen zU die op deze vrees speculeren, schijnen de ware tragiek te pakken te hebben. Kortom, de vreze des doods is het beginrel der nieuwere literatuur. Boutens' Goede dood wiens zuiver püpen door 't verstilde leven, boort," vroeger een teder en troostrijk gedicht, is vandaag voor vele literatuurkenners een soort van verfoeilijke rhetoriek gewor-. den. Taal en dichtkunst werden ruwer inmiddels. En misschien eerlijker. Tegenover het vers van Boutens stelt de huidige generatie het Gebed bij do harde dood" van E. ? du Perron, die ons daarmee zijn voorlopig nog allerbeste werk gaf, en bij wie men overigens ook telkens weer de doodsvrees op het spoor komt. Het is dan ook voor het publiek niet zonder betekenis, dat het laatste stuk uit Vestdijk's verhalenbundel ,.De dood betrapt", een proza-fragmcnt getiteld Ars moriendi", ? aan den heer du Perron werd opgedragen. Ik wil slechts enkele opvallende voorbeelden aamhalen, en wijs nog slechts op Ter Braak, die, minimaal kunstenaar, uitermate verkronkeld" is, en by wie de doodsvrees bedekter, doch evenzeer als een soort van ,,kosmische constante" optreedt. Angst voor de gróte Onaanrandbare leidt in zijn geval logisch tot agressie van het zwakke en opheraere. En iets dergelijks moet do heer Vest dijk ook wel gemeend hebben te eren, toen hij heel de bundel De dood betrapt" aan Menno ter Braak opdroeg. Wat Vestdijk zelf betreft, heel dezo knappe bundel is een bewijs van mijn these, dat ook hij in deze jaren coryphee is bij de gratie van zijn doodsangst. Indachtig de witte zwanen van Apollinaire die hun voedsel uit de modderbodem van de vijvev ophalen, hoede men zich ervoor hierin iets minderwaardig»" te zien. Het is alleen maar interessant. Het zou verder de moeite lonen eens te onder zoekeu hoezeer de doodsangst bij onze verschil lende poëten gedifferentieerd is. Terwijl het bij Marsman byvoorbeejd een meer geestelijke angst is, vrees vóór heb onbekende, het hiernamaals, de mogelijkheid van een Godsgericht (Calvinistisch zondebéwustzijn, onbewust praedeatinatie-gevoel), herinnering aan Radiguet's soldats de Dieu", draagt de doodsangst by Vestdijk een meer phj/aiek karakter. Ik herinner mU nog levendig de schrik en afschuw waarmee hy eens in Forum" reageerde op het door Hendrik de Vries gebezigde rijmwoord pestiyk". Van eenzelfde lichamelijke afschuw vpor het lijk-zyn, (vreemd bij n medicus..,.. Slauerhoff accentueert juist het leihargischc karak ter, Aletrino de constitutionele degeneratie, van Eedén de pseudo-oosterse koele meren" van do dood,) van eenzelfde walging voor het bedervende, voor wat ik zou willen noemen de eeuwige Worm stekigheid van het protoplasma," getuigt ieder der 2es prozaatukken in De dood'betrapt" met de meeste nadruk. . ' ' ?';' ,v Trouwens, de verzameltitel zelf zegt aj genoeg. In, dit betrappeit" ligt een zelfkwelling waaraan natuurlijk een 'lust-moment ook niet vreemd is. .De laffe sterft tien doden, tiet is waar, maar.... i de dood bij herhaling schtfnt een dood,te worden, met ongekende wellust verbonden. Toevallig ben ik bevriend met verschillende mensen, mannen zowel vrouwen, dio de dood van zeer nabij kennen, die in hun fantasie reeds eenmaal gestorven zijn. Terdood-veroordeelden op het laatste ogenblik begenadigd; opstandelingen in hun laatste seconde van het executie-terrein weggesleept. By allen heb ik hetzelfde kunnen opmerken: dat zij over de dood met een zekere wellust spreken, lichtelijk tartend, juist zoals men tegen een aanlokkeUJke vrouw zegt: Kom maar op als je durft; je bent niet myn eerste.'..." Kortgeleden nog sprak ik met een terd dveroordeelde en later weer bevrijde opstandeling uit Asturië*, die wekenlang door de troepen was opgejaagd en al die tijd in onmiddelUjk doods gevaar verkeerd had. Het gesprek ging over de marteldood van Erich Mtthsam, en de fisturiaanse arbeider maakte daarover do opmerking: Dat is pas sterven. Ik snap niet hoe hier nog bangeriken zyn die angst hebben voor een paar kogels waarvan je hem meteen gepiept bent." Hy zei het op een toon alsof hij MUhsam benijdde, en in ieder geval bewonderde. Vestdijk's houding tegenover de dood is er een van walging en afkeer. Maar het is een afkeer die hem niet loslaat, die tegelijkertijd een onweer staanbare aantrekking uitoefent. Uit de twecstryd van deze gevoelens ontstaan zyn verhalen, en het voor-hem-onappetytelyke van hun inhoud tracht hy te compenseren door een uiterst keurige vorm geving. In deze schetsen en verhalen is hij bewust gaan rnooi-schrjjven om op die wijze de lelijkheid van wat hem zo hinderlijk bezighoudt te over winnen. Hij construeert de sierlijkste prozasarcofagen om door de aanblik van zyn lijken zo min mogeiyk geplaagd te worden, zonder daarbij het gevoel te moeten hebben zijn doodsvrces onfromc te zijn. Want, dat is immers het karakteristieke van vrees, * tegelijkertgd identificeert hij zich met het schrikwekkende object, tegelijkertijd bcachomct hij het dood-zijn en het bederf, en ondergaat hij deze toestand. Op deze wijze tracht ik te verklaren waarom Vestdijk in een milieu van schrijvers die kennelijk on-aesthetisch, zijn ingesteld (vanwaar hun antiaesthètischc houding), zo ? met vlag en wimpel naar de mooischrüverij is overgelopen. Het groot ste deel van de weg naar de van-ouds-beroemde en evenzeer beruchte woordkunst" is afgelegd. In de bundel z-lf legt de schrijver een goed gedeelte van deze weg af, want ..Het veer", het eerste stuk uit de bundel, is naar inhoud en idee verre weg het waardevolste, en tegelijkertijd het minst mooi" geschreven. Het geeft Vcstdyk op ztfn allerbest en.... merkwaardigerwijze schildert het niet anders, dan de onbevreesdheid waarmee een roekeloze zwerver een pestiyk aanschouwt. Maar de vyf volgende verhalen vormen dan ideologisch een dalende, en aesthetisch" (in de onsympathieke betekenis) een stijgende reeks. Drie van Tilly" is het verhaal van drie landsknechten die bezig zyn een oude boer te vermoor den. Een jong meisje wekt hun gouddorst en ze komen dan op vrij onwaarschijnlijke wijze om het leven. Naar inhoud Is het weinig, maar het is uitstekend geschreven, en dat is in nog veel sterkere mate met Pare aux cerfs" het geval, waarin een grote hoeveelheid historisch materiaal a la Alfred Neumann is verwerkt, evenwel met eem meer plastisch dan psychologisch resultaat. Intussen i) dit een brillant stuk proza geworden, dat alles zegt voor Vestdijk's virtuositeit en schrijftalent. Barioni en Peter", de geschiedenis van een gepensioneerd officier die als Indo en afstammeling van een circushouders-familie op een wonder bare manier een kater temt, maar die naarmate hy zelf meer verwordt, de kater ook meer in zyn natuurstaat terug laat vallen, is enigszins gerekt en in onderdelen nogal luchthartig geconstrueerd. Ik herinner mij een soortgeUjk verhaal van Augusta de Wit, dat nauwelijks minder was.... Een pseudo-psychoanalytische allure heeft, Het steenen gezicht," dagdroom die op een dubbelwaardige houding by de dood des vaders terug te associëren is. Dergelijke duigen lijken al gauw veel meer dan zij Blijken te zijn \vanneer men ze op de keper beschouwt. Men moet zichzelf al zeer veel bctcuet gemaakt hebben, wil men erin slagen zo danige op zichzelf wel belangrijke zielsprocessen op een belangrijke wgze in beeld te brengen. En zulk een groote mate van bewustheid mag een nederlands literator er niet op na houden, zonder dat hij voorgoed de naam krijgt van cerebraal" te zyn. Ars moriendi" tenslotte is fragmentarisch en mist het zorgvuldig-afgeronde der andere stukken. Het geeft ook niet wat de titel belooft, is meer een stemmingsbeéld en het vluchtig beroeren van een onderwerp dat uiterst indrukwekkend zou kunnen zijn. Over het geheel genomen is deze bundel als schryfpraestatièbewonderenswaardig. En niette min laat ze een licht gevoel van teleurstelling na. Vrees is zo iets weinig positiefs, en dit soort van vrees al heel geen beginsel der wysheid". Schoon heid welke dienen moet om wysheid te ontvluchten, H bedriegeiyk. Op den duur wordt men onherroe pelijk de dupe van dit verraad der ..onvermijdelijke realiteit". Het is óók een soort van trahison des clercs", al wordt gaarne toegegeven dat het voor sommige naturen misschien een levens"kwestie is op schone wijze de harde werkeiykheid, de harde dood" te verbloemen. TIJDGENOOTEN T*«k«ninf voor Dt Groen» van Ch. Ro«loftt DE KRUIWAGEN ' of't geheim van het succes " ; ' , l Ik kom er wel. Ik doe het kalmpjes aan. Wat mij ontbreekt ? ; zijn eigen beenen om op te staan f AG. 9 DE GROENE No. 3037 en d'thergïe ,-?'., die noodig is tot strijd om het bestaan. Toch kom, ik 'goed, n op mijn tijd, vooruit. '' ' ? ''??.' En mijn geheiml.... '''??' -, \. .Ik wordt gekruid! l-

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl