Historisch Archief 1877-1940
RAOUL
HYNCKES
KUNSTZAAL VAN LIER
AlBERT PLASSCHAERT
HET is. naar ik meen, twee jaar geleden, dat Hynckes zijn
werk bij Van Lier liet zien: de acht schilderijen, nu daar,
zijn het werk van het laatste tweetal jaren. Ieder schilderij
:an en moet dus tellen, het moet en kan van belang zijn; het is dat.
.Vanneer wij ons toch herinneren wat wij die twee jaar geleden
:agen, dan kunnen wij zonder aarzelen beweren, dat Hynckes nog
/ooruitging en dat zulke ingespannen en toegewijde arbeid hem
/erder bracht. Dat is natuurlijk verheugend, want het overkomt
et iedereen van onze schilders: te velen aarzelen, wankelen ot
/erminderen. Hynckes werk bezit een volledigheid, een
voldongenieid en, nog zeldzamer factor, een persoonlijkheid, die het afzonderlijk
:et. Het is werk moeilijk te defmieeren. wanneer ge het volledig
>egrijpen wilt. Laten we zeggen, om te beginnen, dat het
stilevens" zijn voor den algemeenen beschouwer en ook, dat het voor
icm realistische" stillevens zijn van een uiterst-verzorgde, uiterst
muwkeurige schilderkunst, zijn de onderwerpen ook voor dien
gemeenen beschouwer wat zonderling en bevatten de schilderijen
h lén element tvpisch meer dan vroeger, het element der ^tintte.
'l- riet zijn dus stillevens" met ruimte. De voorwerpen, die hu. gebruikt
| jn die bij hem door den geest, die ze bezielt/én zijn, zijn
doods1 coppen, een stuk touw, kettingen, hamer en een nijptang, spijkers,
laast de meer bij stillevens gewone als vruchten, een halt-gevuid
l 'las wijn, een opengeslagen lx>ek, een lap fluweel, een weitasch
Tiet dood gevogelte en een flesch; steenen bogen, aangetaste stukken
jeton, een planken heining, takken en takjes, een onderdeel van
»en zuil/waarom een lauwer neerhangt, een lucht, die zwart zich
Jvelft achter het stilleven; een lucht, die over een donkere aarde
?enzaam en dreigend zich welft vindt ge op vele dezer u bevangende
.verken. Maar deze opsomming geeft, als alle opsommingen,-.alleen
de uiterlijkheden van wat ge hier vindt. En deze .-.stillevens zijn
>m juist de andere dingen beklemmend, belangrijk. Er bestaan
?egenwoordig meer schilders (het nieuwe realisme geeft daartoe
?e*
RAÖL HVNCKKS ' V'"'. ' >OTO K. BLUMENFKUV
ll.l.l STKATIKS
BOVEN RECHTS: HET SNOEIMES .
LINKS: DETAIL HET SNOEIMES
; ONDER: DE NIS
aanleiding) dio niot meer tevreden zijn met de
kleur der voorwerpen, maar die de kleur, de
visueele vreugde, onmiddellijk verbonden voelen
met de stof. als het ware de uitdrukking'van de
stof en die in een Bieclermeyer-stemming, die óf
akademisch zou zijn of gedepraveerd zou zijn
geworden, hun gemoed luchten op den trant der
schilderkunst. Wij allen kennen deze; daartoe
behoort Hynckes niet; zijn zakelijkheid, zijn
realisme komt van een anderen ?achtergrond, i.<
geestelijk anders; een bitter, wat wanhopig
pessimisme'is ? de%cn Stillevens eigen, niet omdat
Hynckes schedels en steenen schildert en een
geheime,.. donkerende aarde; de/e voorwerpen
waren maar het materiaal, dat de jwssimistische
geest zich koos en voor zich schikte, en zelden
maar soms toch vcrteederd beschouwde.
? Is de algewcene beschouwer ongevoelig v«mr cle/
s«emming, dan mist hij het werkelijke van dien
Hynckes op dit oogcnblik en eigenaardig iets,
toch kaïi hij waardeeren en genieten. Wat kan hij
?clan genieten ? Het werk van Hynckes verloor,
behalve wellicht door dat te zoeken en te vinden
pessimisme, alle andere,dingen, die niet meer echt
voor den schilder .zijn en diébij de laatste der
voorgaande schilderijen een mijner objecties nog
waren tegen dat werk. Het is bekend, dat Hynckes
oen tijdlang na zijn impressionisme, tot de
cubistische schilders te rekenen was en dat bepaalde
/.aken als hoekig gevouwen lappen of
scherpkrullénd gerold papier doelen waren van een
schilderij, die hij gaarne herhaalde. Dat moest
eens bij hem voorbijgaan al behield hij de winst
van het cubisme, het volledig voelen van den
vorm, de drie afmetingen, wel m het werk. Zoudt
ge dat verschil duidelijk willen verstaan, dan heb
ik u in vergelijking met zijn vroegere cubistische
interpretatie van den vorm maar te wijzen op den
fluweelen (?) lap bij het wijnglas; daar blijkt hoe
veel rijker de natuurlijke ligging van zoo'n lap is
dan de steil-gêvouwen kantige kreuken van een
cubistisch-gewilde lap linnen of stuk papier. Om
*oo iets alleen is het tegenwoordig schilderij dus
gemakkelijker (aan den anderen kant werd het
dieper!) Het is dat, misschien herhaal ik, ook,
doordat de stof-uitdrukking, minder bevangen,
minder eenzijdig, toch meer inhoudt aan wezen.
Deze stofuitdrukking, die zonder schijnbare moeite
i H» slotte bereikt werd (Iwei'eel innerlijk gevechts
ging daaraan niet vooraf?): zij herinnert den alge
meenen beschouwer, die snel te vree is, aan schil
derijen uit .vroeger tijd en aan mislukkingen uit
tijden daarna, toen het schilderen een concurrentie
was met het voorwerp zelf en toen, zoo banaal
waren de zielen, die zoo iets schilderden, ge meendet
beter het vooiwern zelf te waardeeren dan het door
den schilder nagebootste; des schilders! geest leek
in zulk schilderen niet betrokken in het werk;
alleen het oog, alleen de hand, alleen de kunde, de
technische kunde. De technische kunde van
Hynckes, zeer verrassend zelfs in de tegenwoordige
periode en van hoeveel beter allooi dan die van
Willink, is van even groote kracht als degene, die
ik juist noemde, maar zij vertoont, zij bevat, zij
uit een persoonlijkheid, die in liet werk en door
het \yerk zich gelukkig bevrijdt van een gevaar
dat zij zonder zul ken1 uitweg niet zoo gemakkelijk
weerstond en zoo doeltreffend bevocht. En waar
is die persoonlijkheid hecrschend en waar geeft zij
haar weder blcot ? Dat is in de soms tenauwernood
geschakeerde zwarte lucht, maar meer nog in het
licht terzijde even in die lucht en in den bruinen
grond, dien ge achter de stillevens ziet spookachtig
zijn als ware zij de aarde van een andere planeet,
.de aarde van een maan of van een planeet, die
god-weet-hoc, dichter bij onze oogen was gekomen
eii van een ons ongekend leven bewoog zoo toch
gaat zijn grond v&n voren naar de diepte toe,
blinken takjes soms pok even boven hem of staat
ergens een eenzame tak in blad. Die aarde, die
grond bovenal, die de meesten wel niet zullen
ervaren als zij deze schilderijen van Hynckes zien,*
cie ? bezeten aarde, deze geheimzinnige grond is
meer nog.dan de lucht allicht een aanduiding van
.wat het.toekomstig werk van dezen schilder ons
brengen zal. Want ge kunt zeggen, wat wil hij nog
meer van de stof, van de kleur der dingen dan wat
hij reeds bracht? Hoe zal hij nog anders een steen
schilderen, een nis van steenen, me hij zelf bouwde;
een .appel, een doodskop, een hamer en een nijp
tang (utensiliën der Passie .éns), een zich winden
van een touw, de gevederde .huid van een vogel,
de snebbe van een dood gediert, een wit, waarop
het hoogste licht viel, een tak met een blinklicht,
een weitasch van verschillende materie; een
aangetist stuk beton, een bladzij van een open boek,'
in .*et verguldend licht liggend? Hoe zal hij nog
anders kleur verzinnen, die tusschen de tragische
stillevens dat tragische niet verloor, zij dat een rijk
licht haar beving en wonderlijk maakte? Zoo hij
dat niet zou, kunnen, hij kon de ruimte meer
bezielen van wat zij thans reeds is en hij kon de
welvende lucht uitbreiden over een aarde, die van
nog duisterder aard het bewegend oppervlak was;
hij kan en moet. onwillekeurig, 't geheim nog
beklemmender maken van bitterheid ! Dat moeten
wij van hem verwachten. En hij kan naast den
doodskop. naast de ,,vamtas", den levenden mensch
afbeelden. In dezen huist naast den dood het leven
en hij staat als een weerstand, als een trillingen
uitzendend element naast en tegenover den schilder,
die hem hermaakt en maakt opnieuw....
Het werk van Hynckes is dus voor ons nog niet
voltooid in de richting, waarin het thans gaat.
Het doel i's nog verder! Xog veel verder; eens kan,
misschien, het pessimisme nog worden overwonnen
en kunnen wij schilderijen venvachten van een
verlaten geluk, een geluk, dat ge soms pok erkent
in het /«te licht van de zon, een geluk, dat dicht
bij den dood niet de melodieusheid van dien dood
meer ontwijkt, maar toch nog leven is, alleen geen
leven meer met verlangens.
Ik zag Hynckes pas en ik weet ongeveer hoe
hij er uit ziet vlak vóór een tentoonstelling, Ik heb
hem nog ns zoo gezien; het was bij de vorige:
tentoonstelling. Het is de tijd, dat de kleinigheden
wegen; hét groote werk is immers gedaan. Je kunt
dan gaan tobben over een lijst,, of ze de afbeel
dingen wél precies n goed op het blad zullen
zetten; je kunt in eens ongerust zijn of er aan het
ne stilleven nog niet iets ontbreekt, want een
schilderij is geen kleinigheid. Er is daar geen luk
raak; een schilderij is nu eenmaal een schilderij,
een' ding, dat heel is, onveranderlijk is geworden
en waar dagen van je leven in geborgen zijn, veel
dagen soms/ en dagen met moeiten. Op 'n dag is
hét dan klaar, maar het is ook eigenzinnig gewor
den, en even goed als hij het aankijkt, kijkt het
terug met zijn lucht, zijn aarde, zijn takken >
steenen, vruchten..... Dat geeft een gevaarlijke
on'rust wel eens; is het wel de wezentlijke vertol
king? En, nog n bezwaar, ai werk je niet; nieuwe
dingen staan vlak achter de deur en wachten.. /.
Zóó gaat het tot de dood zijn melodie laat
hooren, dagen van onrust, die naar rust nijgt, en weer
nieuwe onrust, het oude wisselspel, verrukkelijk
en bezwaarlijk... i
J
Ie