De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 21 september pagina 6

21 september 1935 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

RAOUL HYNCKES KUNSTZAAL VAN LIER AlBERT PLASSCHAERT HET is. naar ik meen, twee jaar geleden, dat Hynckes zijn werk bij Van Lier liet zien: de acht schilderijen, nu daar, zijn het werk van het laatste tweetal jaren. Ieder schilderij :an en moet dus tellen, het moet en kan van belang zijn; het is dat. .Vanneer wij ons toch herinneren wat wij die twee jaar geleden :agen, dan kunnen wij zonder aarzelen beweren, dat Hynckes nog /ooruitging en dat zulke ingespannen en toegewijde arbeid hem /erder bracht. Dat is natuurlijk verheugend, want het overkomt et iedereen van onze schilders: te velen aarzelen, wankelen ot /erminderen. Hynckes werk bezit een volledigheid, een voldongenieid en, nog zeldzamer factor, een persoonlijkheid, die het afzonderlijk :et. Het is werk moeilijk te defmieeren. wanneer ge het volledig >egrijpen wilt. Laten we zeggen, om te beginnen, dat het stilevens" zijn voor den algemeenen beschouwer en ook, dat het voor icm realistische" stillevens zijn van een uiterst-verzorgde, uiterst muwkeurige schilderkunst, zijn de onderwerpen ook voor dien gemeenen beschouwer wat zonderling en bevatten de schilderijen h lén element tvpisch meer dan vroeger, het element der ^tintte. 'l- riet zijn dus stillevens" met ruimte. De voorwerpen, die hu. gebruikt | jn die bij hem door den geest, die ze bezielt/én zijn, zijn doods1 coppen, een stuk touw, kettingen, hamer en een nijptang, spijkers, laast de meer bij stillevens gewone als vruchten, een halt-gevuid l 'las wijn, een opengeslagen lx>ek, een lap fluweel, een weitasch Tiet dood gevogelte en een flesch; steenen bogen, aangetaste stukken jeton, een planken heining, takken en takjes, een onderdeel van »en zuil/waarom een lauwer neerhangt, een lucht, die zwart zich Jvelft achter het stilleven; een lucht, die over een donkere aarde ?enzaam en dreigend zich welft vindt ge op vele dezer u bevangende .verken. Maar deze opsomming geeft, als alle opsommingen,-.alleen de uiterlijkheden van wat ge hier vindt. En deze .-.stillevens zijn >m juist de andere dingen beklemmend, belangrijk. Er bestaan ?egenwoordig meer schilders (het nieuwe realisme geeft daartoe ?e* RAÖL HVNCKKS ' V'"'. ' >OTO K. BLUMENFKUV ll.l.l STKATIKS BOVEN RECHTS: HET SNOEIMES . LINKS: DETAIL HET SNOEIMES ; ONDER: DE NIS aanleiding) dio niot meer tevreden zijn met de kleur der voorwerpen, maar die de kleur, de visueele vreugde, onmiddellijk verbonden voelen met de stof. als het ware de uitdrukking'van de stof en die in een Bieclermeyer-stemming, die óf akademisch zou zijn of gedepraveerd zou zijn geworden, hun gemoed luchten op den trant der schilderkunst. Wij allen kennen deze; daartoe behoort Hynckes niet; zijn zakelijkheid, zijn realisme komt van een anderen ?achtergrond, i.< geestelijk anders; een bitter, wat wanhopig pessimisme'is ? de%cn Stillevens eigen, niet omdat Hynckes schedels en steenen schildert en een geheime,.. donkerende aarde; de/e voorwerpen waren maar het materiaal, dat de jwssimistische geest zich koos en voor zich schikte, en zelden maar soms toch vcrteederd beschouwde. ? Is de algewcene beschouwer ongevoelig v«mr cle/ s«emming, dan mist hij het werkelijke van dien Hynckes op dit oogcnblik en eigenaardig iets, toch kaïi hij waardeeren en genieten. Wat kan hij ?clan genieten ? Het werk van Hynckes verloor, behalve wellicht door dat te zoeken en te vinden pessimisme, alle andere,dingen, die niet meer echt voor den schilder .zijn en diébij de laatste der voorgaande schilderijen een mijner objecties nog waren tegen dat werk. Het is bekend, dat Hynckes oen tijdlang na zijn impressionisme, tot de cubistische schilders te rekenen was en dat bepaalde /.aken als hoekig gevouwen lappen of scherpkrullénd gerold papier doelen waren van een schilderij, die hij gaarne herhaalde. Dat moest eens bij hem voorbijgaan al behield hij de winst van het cubisme, het volledig voelen van den vorm, de drie afmetingen, wel m het werk. Zoudt ge dat verschil duidelijk willen verstaan, dan heb ik u in vergelijking met zijn vroegere cubistische interpretatie van den vorm maar te wijzen op den fluweelen (?) lap bij het wijnglas; daar blijkt hoe veel rijker de natuurlijke ligging van zoo'n lap is dan de steil-gêvouwen kantige kreuken van een cubistisch-gewilde lap linnen of stuk papier. Om *oo iets alleen is het tegenwoordig schilderij dus gemakkelijker (aan den anderen kant werd het dieper!) Het is dat, misschien herhaal ik, ook, doordat de stof-uitdrukking, minder bevangen, minder eenzijdig, toch meer inhoudt aan wezen. Deze stofuitdrukking, die zonder schijnbare moeite i H» slotte bereikt werd (Iwei'eel innerlijk gevechts ging daaraan niet vooraf?): zij herinnert den alge meenen beschouwer, die snel te vree is, aan schil derijen uit .vroeger tijd en aan mislukkingen uit tijden daarna, toen het schilderen een concurrentie was met het voorwerp zelf en toen, zoo banaal waren de zielen, die zoo iets schilderden, ge meendet beter het vooiwern zelf te waardeeren dan het door den schilder nagebootste; des schilders! geest leek in zulk schilderen niet betrokken in het werk; alleen het oog, alleen de hand, alleen de kunde, de technische kunde. De technische kunde van Hynckes, zeer verrassend zelfs in de tegenwoordige periode en van hoeveel beter allooi dan die van Willink, is van even groote kracht als degene, die ik juist noemde, maar zij vertoont, zij bevat, zij uit een persoonlijkheid, die in liet werk en door het \yerk zich gelukkig bevrijdt van een gevaar dat zij zonder zul ken1 uitweg niet zoo gemakkelijk weerstond en zoo doeltreffend bevocht. En waar is die persoonlijkheid hecrschend en waar geeft zij haar weder blcot ? Dat is in de soms tenauwernood geschakeerde zwarte lucht, maar meer nog in het licht terzijde even in die lucht en in den bruinen grond, dien ge achter de stillevens ziet spookachtig zijn als ware zij de aarde van een andere planeet, .de aarde van een maan of van een planeet, die god-weet-hoc, dichter bij onze oogen was gekomen eii van een ons ongekend leven bewoog zoo toch gaat zijn grond v&n voren naar de diepte toe, blinken takjes soms pok even boven hem of staat ergens een eenzame tak in blad. Die aarde, die grond bovenal, die de meesten wel niet zullen ervaren als zij deze schilderijen van Hynckes zien,* cie ? bezeten aarde, deze geheimzinnige grond is meer nog.dan de lucht allicht een aanduiding van .wat het.toekomstig werk van dezen schilder ons brengen zal. Want ge kunt zeggen, wat wil hij nog meer van de stof, van de kleur der dingen dan wat hij reeds bracht? Hoe zal hij nog anders een steen schilderen, een nis van steenen, me hij zelf bouwde; een .appel, een doodskop, een hamer en een nijp tang (utensiliën der Passie .éns), een zich winden van een touw, de gevederde .huid van een vogel, de snebbe van een dood gediert, een wit, waarop het hoogste licht viel, een tak met een blinklicht, een weitasch van verschillende materie; een aangetist stuk beton, een bladzij van een open boek,' in .*et verguldend licht liggend? Hoe zal hij nog anders kleur verzinnen, die tusschen de tragische stillevens dat tragische niet verloor, zij dat een rijk licht haar beving en wonderlijk maakte? Zoo hij dat niet zou, kunnen, hij kon de ruimte meer bezielen van wat zij thans reeds is en hij kon de welvende lucht uitbreiden over een aarde, die van nog duisterder aard het bewegend oppervlak was; hij kan en moet. onwillekeurig, 't geheim nog beklemmender maken van bitterheid ! Dat moeten wij van hem verwachten. En hij kan naast den doodskop. naast de ,,vamtas", den levenden mensch afbeelden. In dezen huist naast den dood het leven en hij staat als een weerstand, als een trillingen uitzendend element naast en tegenover den schilder, die hem hermaakt en maakt opnieuw.... Het werk van Hynckes is dus voor ons nog niet voltooid in de richting, waarin het thans gaat. Het doel i's nog verder! Xog veel verder; eens kan, misschien, het pessimisme nog worden overwonnen en kunnen wij schilderijen venvachten van een verlaten geluk, een geluk, dat ge soms pok erkent in het /«te licht van de zon, een geluk, dat dicht bij den dood niet de melodieusheid van dien dood meer ontwijkt, maar toch nog leven is, alleen geen leven meer met verlangens. Ik zag Hynckes pas en ik weet ongeveer hoe hij er uit ziet vlak vóór een tentoonstelling, Ik heb hem nog ns zoo gezien; het was bij de vorige: tentoonstelling. Het is de tijd, dat de kleinigheden wegen; hét groote werk is immers gedaan. Je kunt dan gaan tobben over een lijst,, of ze de afbeel dingen wél precies n goed op het blad zullen zetten; je kunt in eens ongerust zijn of er aan het ne stilleven nog niet iets ontbreekt, want een schilderij is geen kleinigheid. Er is daar geen luk raak; een schilderij is nu eenmaal een schilderij, een' ding, dat heel is, onveranderlijk is geworden en waar dagen van je leven in geborgen zijn, veel dagen soms/ en dagen met moeiten. Op 'n dag is hét dan klaar, maar het is ook eigenzinnig gewor den, en even goed als hij het aankijkt, kijkt het terug met zijn lucht, zijn aarde, zijn takken > steenen, vruchten..... Dat geeft een gevaarlijke on'rust wel eens; is het wel de wezentlijke vertol king? En, nog n bezwaar, ai werk je niet; nieuwe dingen staan vlak achter de deur en wachten.. /. Zóó gaat het tot de dood zijn melodie laat hooren, dagen van onrust, die naar rust nijgt, en weer nieuwe onrust, het oude wisselspel, verrukkelijk en bezwaarlijk... i J Ie

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl