De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 28 september pagina 5

28 september 1935 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

? f WO JV/ST VERSCHEmtl De Nieuwe Gids 50 jaar jubileum is bovenal een feest ter herdenking en zoo gedenken -wij bij den soen verjaardag van De Nieuwe Gids" dan vanzelf en aller eerst wat het tijdschrift zijn aanzijn gaf: de Beweging van Tachtig. Eigenlijk hebben wij die al zeer herdacht, toen Kloos het feest zijner zeventig jaren vierde, want Kloos was ten minste voor de helft de Beweging zelf en het tijdschrift bijna geheel. Maar hel is altijd der moeite waard, en het schijnt bijna plicht, een lichtzinnig en gruwzaam ondankbaar nageslacht de grootheid en verstrekkende beteekenis dier geestelijke beweging-vantachtig voor te houden, opdat zij in dee moed die grootheid en hun eigen kleinheid beseffen zullen. Altijd weer.... tot wrvelens toe, want het helpt zoo weinig. Wie geen oogen heeft om te zien en geen ooren om te hooren, zal de sclioonheid dez'er wereld niet deelachtig worden, maar daartegen tot stijving der eigen persoonlijkheid stok stijf beweren, dat al dat moois maar fictie is. En zij hebben gelijk, wat hen betreft, zooals blinden en dooven gelijk hebben. De wereld gaat voor ons allen zoover als wij haar beseffen, begrijpen kunnen en het meerdere heeft voor ons zin noch bestand. Maar intusschen lag de Tachtiger grootheid voor een aanzienlijk deel in hetgeen twintig jaar na dato het nage slacht al niet meer voelen en zeker niet genieten kon: de zinlijke ontvanke lijkheid, het innige contact mei de zintuigelijke wereld, dat ganschelijk onverwacht en plotseling ontstond, om even snel weer te verdwijnen. Men heeft er van gesproken, dat de Beweging van Tachtig eigenlijk het Romantisme beteekent, dat hier ten laatste, honderd jaar na zijn eerste verschijnen in de landen rondom door brak. Doch deze bewering, hoewel ten deele juist, is reeds uit een tijd, die het zintuig voor hel wezenlijke in Tachtig miste. De Romantiek immers, zoowel de Duitsche, als de Fransche en Engclsche, toont wel die meerdere ontvankelijkheid des gemocds, dat diepere gevoel voor wat uit de geestelijke, wereld tot haar kwam, maar de gevoeligheid der zinnen ging daarmee gansch niet gflijk-op en dat was het ook wat haar bijwijlen zoo onge lukkig maakte: De Romantiek kon vaak de taal der natuur niet verstaan en luisterde vergeefs naar wat de. dingen toch zoo dringend schenen te zegden. En dat dompelde de kunstenaars in diepe rampzaligheid, dat zij, uitverkoren kin deren Gods, toch nooit tot den Vader vermochten dóór te dringen. . Maar de Tachtigers hebben dit wél ver mocht.... voor een heel korte spanne tijds. Tot hun heil en ook tot hun onheil. want het is den stervelingen niet gegeven midden in de zware dniisching van het kosmische leven te staan, den wervelstorm van krachten en tegenkrachten, te onder gaan, zonder dat tenminste het leven van hun geest wordt gedoofd en zij eindigen in waanzin of In volledige apathie. Zoo is het bijna hun allen vergaan. Uit den roes. van zinnen en gevoel ontwaakten zij als Perk's 'Mathilde, nauwelijks meer wetend wat hen zoo diep had beroerd. En zoo was hun kracht van verweer tegen de zoo spoedig volgende ont; kenning pok niet groot. Zelf schenen zij eenigsztns beschaamd over dat geweld hun ner zinnen en 'haastten zich tot het meer .geestelijke over te gaan dat hen voor de degelijke wereld kon verantwoorden. Al brachten zij het in dat geestelijke dok mee rendeels niet ver, wijl zij toch eigenlijk DE GROENE 3 MAANDEN GR ATlS! ZIE DEN BON OP P A G. 1 9 niet anders waren dan ontvankelijke kinderzielen, enkel geboren om devoot naar het leven te luisteren, niet om het te critiseeren, al wisten zij in de literatuur drommels goed echt van onecht te onder scheiden. Maar het schijnt wel des menschen onveranderlijk eigen te zijn, dat hij meent met het ouder worden in wijsheid en begrip toe te nemen en zijn klankvolle jeugd waarin hij zoo weinig begreep en zooveel voelde, te verloochenen voor een latere schamele levenswijsheid, ten koste van een wereld van gevoel. Aldus bleef van die gansche wijdstrekkende levensverhefjing een verhoogde levensspanning, waaraan het gansche volk deel had na tien, vijftien jaar niets meer over in de literatuur dan vermoeid heid en een wrevele critiek, meerendeels uit onbegrip geboren. De latere generaties vonden alleen asch en sintels van een vuur, dat zij niet hadden gezien en een taalontreddering, die hun was opgedragen weer terecht te brengen. Zoo gingen zij aan den arbeid om die taal weer op het redelijk peil te brengen, die roekeloos en onbeheerscht voor enkel sensaties was mis bruikt, en deden wat hun na die orgie der zinnen eigenlijk alleen overbleef. Zij schre ven vooral vertogen om te bctoogen, dat de Beweging van Tachtig toch niet zooveel zaaks was geweest. Maar dat is een gru welijk misverstand, al schijnt ook De Nieuwe Gids op zijn vijftigste jaar niet meer wat hij in zijn jeugd geweest is. FRANS COENEN Afrikaanse literatuur VERGELEKE bij die Nederlandse, is die Afrikaanse literatuur heel jonk ongeveer sewentig jaar. Maar ten spijte daarvan het dit al mooi hoogtes bereik, slaan sommige romans en veral die pofisie na 1910 'n goeie figuur n aas die beste Nederlandse, en ons durf dit se sonder enige chauvinisme. Met hierdie artikel wil ons probeer om die Afrikaanse boek onder u aandag te bring, asook die Afrikaanse boeketen toonstelling wat in Amsterdam vanaf 7 tot 12 Oktober saam met die Paul Krugertentoonstelling plaasvind in die A.M.V.J. gebpu. Die tijd het aangebreek dat die Nederlandse leser ook die Afrikaanse letterkunde kan waardeer en genieten hom nie bekommer oor die afgesaagde 'en sogenaamde kinderlikheid" van die Afrikaanse taal nie. Die Anglo-Boere-odrlog (1899?1902) het die Afrikaner tot geestelike ont waking gebring. Uit die skijnbare neder laag is 'n nuwe nasie gebore met 'n eie letterkunde. Daar ontstaan begrijplikerwijse 'n oorlo'gspoësie wat klae oor verijdelde hoop en weer in lewensmoegheid, en tog hoopvol na die toe kom s wijs, na die herrijsenis van 'n nuwe volk. As die Unie van Suidafrika in 1910 tot stand kom is ons reeds 'n entjie .weg van die oorlog-atmosfeer, maar die oorlog is nog nie vergeet nie. Leipoldt se Oom Gert Vertel/' Totius se ,,Wilgerboombogles," Celliers se Vlaktebundel" het in n atmosfeer ontstaan, soseer is die digter kind van sij tijd, en so kragtig het die volks gevoel van verdriet en lijding die digters se werk deurstroom. Daardie gees word suiwer weergegee in die Winternag". van E. Marais: O, koud is die windjie en skraal! En blink in die d of lig en kaal ? ?." So wijd as die Heer se genade Lêdie velde in sterlig en skade ...." Maar die tije het verander, en die tijd genees alle wonde. Die .'eerste voort stuwing, gedra deur die diep deining van 'n geweldig ontroerde volksgemoed, het sij kulminasie reeds in die digterlike uiting van Celliers, Totius en Leipoldt bereik, om daarna in sagte glooiing na die tweede groep van die eerste geslag, Langenhoven, Visser en Malherbe te verloop. Omstreeks 1920 kom 'n aantal jongeres op die voorgrond, en in hul werk kan 'n nuwe klank gehoor word. Ook die toon van die ouer digters se werk verander en laat al meer die persoonlike klank hoor wat hulle digterlike motiewe betref. Toon van der Heever se bundeltiie ,,Gedigte" (1919) was 'n ver rassing, want hier het die indiwiduele gevoel in wonderlike subtiele, fijnafgewerkte verse 'n uitdrukking gevind. So is die poesie van Dr. J. R. L. van Bruggen, Wassenaar, Fagan b.v. 'n uitdrukking van die nuwe gees, 'n gretige genieting van die weelde van natuurskoon heid en sinnelike skoonheid. Omstreeks 1929 krij ons die jongste geslag in die Afrikaanse digkuns, C. M. v. d. Heever, en 'n paar jaar later, Mocke, I. D. Du Plessis, Eitemal, en dan die jongstes: W. E. G. Louw en Uys Krige. Hulle poesie wijs in die rigting van vergeesteliking,.. van 'n dieper delwing in die innerlike fijnhede van die gees waar die lig van die uiterlike lewc tot simboolwaarde aangetoon word. Malherbe is ook een van ons beste stiliste en romanskrijwers. Hij het skool gemaak in ons prosakuns, en langs sij lijn vind ons in die eerste plek C. M. v. d. Heever wat in die ontwik kelingsgang van sij romans 'n geleidelike emanslpasie van Malherbe vertoon en mettertijd sij eie weg vind. Jochem van Bruggen, goed bekend in Nederland, het die Afrikaanse prosa hoog vooruit gestoot. Hij begin met die meesterlike ,,Ampie," met sij ver volgverhaal Die Meisiekind." Maar daarmee was hij ongelukkig uitgeskrijwe, en het die uitbeelding van die armblankedom kragtens sij voorbeeld 'n liter ere manie geword. In 1922 verskijn ,,Onder die Olijf boom" van Fichardt en Japie" van J. R. L. van Bruggen met die mensbeelding voorop. Bijna gelijktijdig met -Ampie" verskijn Marie Linde se Onder bevoorregte Mense" (1925), waarin o.a. die botsing tussen uit heemse idees en voorvadcrlike sedes sterk beklemtoon word. Verder is daar die unieke figuur, Langenhoven, met sij Doppers en Filistijne," Sonde met die Bure." In ons prosakuns moet 'n besondere plek aan die skrijwers van diereverhalv toegewijs word, meer bepaald aan Sangiro, die gebroeders Hobson en E. Marais. Hierdie werk van Sangiro Uit Oerwoud en Vlakte" het vir ons land, ons taal en ons literatuur in die buitenland bekendheid verwerf. Kragtens die omvang van die produksie op die gebied van die kortverhaal staan hierdie kunsvorm seker vooraan onder ons prosalit;ratuur van die afgelope dekade. Ons noem slcgs die name van Van Bruggen, Leipoldt, Jonker, Van den Heever en Marie Linde.. Die Afrikaanse letterkunde is jonk,* maar dit is mooi, 'n weerspiegeling van 'n jong volk in Suid-Afrika, 'n jong volk en literatuur wat verwant is aan die Nederlandse! P. J. NIENABER Rembrandt voor den Middenstand DE elementaire waarheid, dat men nu eenmaal nooit mér kan ver strekken dan men bezit, leidt in kunst en letteren nog dagelijks tot ernstige ongevallen. Telkens wanneer een man met geringe middelen, gedreven door de ijdelheid die een onverbiddelijk meesteresse is, zich aan een substan tieel onderwerp te buiten gaat, zien wij dat onder zijn handen op een pijnlijke en beangstigende wijze ineenschrom pelen tot het volkomen onherkenbaar geworden is. Op deze wijze heeft H. S. Ashton Rembrandt tot een melodramatischen bohémien gereduceerd in een historischen roman, welke tot de ver velendste stalen van dat genre behoort mij bekend. Het is, eerlijk gezegd, niet meer dan een dom jongensboek. Maar aangezien de heer H. S. Ashton niet de opzet had een jongensboek te schrijven, heeft hij, met een losse hand, een flink aantal ondeugende of onbehoorlijke termen over de bladzijden uitgestrooid. Daardoor is zijn historische roman naar zijn opvatting een grootemenschenboek geworden. Wij kunnen die opvatting niet deelen. Deze Rembrandt" (uitge geven door Van Holkema & Warendorf, Amsterdam, 1935) is geen boek voor jongens en evenmin voor volwassen menschen; het is echter geknipt voor breede massa der halfontwikkelden, die met hun kinderachtige zelfoverschatting zich heele pieten achten, omdat zij weten wie Rembrandt is en deswege een ostentatieve belangstelling voor zijn doen en laten-aan den dag leggen. Kortom, die is de best denkbare lectuur voor den geestelijken middenstand, voor den heelen kleinen man van de artistieke wereld, waarin de heer H. S. Ashton détaak van C. & A. op zich genomen heeft. Het valt waarlijk niet weer tégeVen hoe de arme Rembrandt onder de handen van dien,H. S. Ashton vandaan komt! Hij is ten eenenmalc onherken baar geworden. Een der verhevenste gestalten uit d« geschiedenis der mensch* heid, zien wij voor onze verbaasde en ; verontwaardigde blikken in elkaar frum melen tot een groezelige, vulgaire en smakelooze rapin. Van de tragedie zijns levens is niets overgebleven dan wat conventioneele anecdoten en de heer H. S. Ashton blijkt niet in staat ons ook maar bij benadering een indruk te geven van zijn beteekenis als kunstenaar of van de wezenlijke waarde van zijn werk. De schrijfwijze van den heer H. S. Ashton is echter zeer afwisselend. Van de vetste platheden, vervalt hij zonder overgang in den verhevensten bombast. De zonden tegen den goeden smaak vindt men echter eerlijk over alle blad zijden verdeeld. Nu eens worden wij onthaald op de poëtische symboliek van een gouden bal die zich niet bezoedelen laat" en dan' lezen wij: de heer Bleker verwees met een wegwerpend gebaar Kapitein Ban ning Cock naar de plee." Ook ontdekken wij cosmische krachten in dit proza: en toen was het alsof de ingewanden van de aarde zelf vuiligheid uitbraak ten"; terwijl wij een andermaal er woord spelingen uit opdiepen, welke in sommige kringen wellicht tot lachen dwingen: ,,Saar, die rijkgeschakeerde paradijs vogel had al haar mooie veeren uitge schud en was nu slechts een leelijke en allerminst begeerlijke kip." Ook op medisch gebied is de heer H. S. Ashton geen vreemde en hij ontleent er boeiende en treffende vergelijkingen aan: Hij sloeg zijn eigen hoofd met vuisten als om de klomp moedeloosheid los te stooten die als een kanker zich heen vrat tot in lederen uithoek van zijn hersenen." Ik heb nog vele volzinnen op mijn lijstje staan; maar de hier aangehaalde zijn mér dan voldoende om een indruk te geven van vaardigheid en het kunste naarschap des heeren H. S. Ashton. Ik vind het uitgeven van een boek als dit, waarin de hoogste en edelste mensen, die ooit in Nederland tot leven en arbeid gewekt werd, als een burger lijke kwiebus wordt voorgesteld/een slechte daad. Het is al erg genoeg, dat men in het buitenland met zulke banale verhaaltjes genoegen neemt, maar ik vraag mij met verontwaardiging af wat wij er mee te maken hebben? Zouden uitgevers eigenlijk de boeken, welke zij in den handel brengen, van te voren wel eens inzien? Zij, die dit boek een Nederlandsche vertaling waardig keurden, hebben in elk geval geen hoogen dunk van het ethische en esthe tische peil van het Nederlandsche publiek.- ' J. GRESHOFF Aanloop der Nieuwe Gidsers Uit hun eerste critieken NU Do Nieuwe Gids" deze week den respectabolen leeftijd van vijftig jaar hooft bereikt, en door dit jubileum de Beweging van Tachtig opnieuw in de gedachten is van allen, die zich vuur de Hollaiidsche letteren en haar ontwikkeling intercsseeren, leek het ons merkwaardig nog eens te herdenken en aan te halen. wat de heel vroege jaargangen van De Groene" ons melden van de aanvangen der Beweging in de woor den der jonge letterkundigen die haar belichaamden. Men weet uu wel, dat juist De Groene" in die nu verre jaren het blad is geweest, waar zij .zich nog het meest en het eerst uiten konden, toen overigen» do deftige tijdschriften voor hen gesloten waren. En hot mag hier nog wel eens herinnerd worden, dat zij, die toen de litteraire leiding van het blad in handen hadden mr. Van Loghem, Justus van Maurik, De Koo, Dr. Pyzel ??tenminste' do ruimheid van denken bezaten om een kans te geven aan hetgeen hun aanvankelijk zeer tegen den vleug moet zijn gegaan. Want zoo iets ons treft bij het door bladeren dier couruntonnummers van lang geleden, dan is hot do andere toon. de geheel andere beschomyingswijze dier oude* litteratoren. zoowel in hun critiek als in hun eigen werk. Dat zekere zwak gemoedelijke, onhevige, conventioneel formoele en bijna familiale.dat de beoordeel ingon kenmerkt, vindt men in de poëzie der Van Loghems, Boelens, Waalners precies zoo terug. De gave der poëzie, zei Busken Huet destijds, was lift i-ernioyen sijn gedachten in rijmende strofen t f uiten. Niets meer en niets minder. " De gedachten" waren primair en de rijmende strofen" blijkbaar zeer secundair, want het schijnt er vol strekt niet op aan te komen wat voor strofen, drie-, vier-, zes- of meerregelige, er komen zullen en hoe hun verhouding tot de gedachte" zal zijn. Om van f ythme heclemaaf maar niet te spreken. Dit alles beduidt klanrlijk. dat de inhoud" alles en de vorm" niet veel was in de, kunst leer dezer oude hoeren. En hiertegen ging van aan vang aC hot principieel verzot der Tachtigers. . fJelijkt het citaat uit- oen artikel Frtderlk van Eeden, d/e met Kloos, Verwey en Paap De Nieuwe Gids oprichtte van Willom Paap, medeoprichter van Do X. G., naar aanleiding van Vosmaers Nanno". Het artikel is uit het jaar 1883 en verscheen in De Groene". Vorm en inhoud «l J n n FURM on inhoud waren dus onaf* schcidelijk verbonden: zij zijn n, Toch willen dergelijke menschen, gelijk Boisscvain b.v. niets hooren van den vorm, en smeeken zij al de kraterondo talenten van Nederland om gedachten". In het vervolg van ons artikel zullen wij een onderzoek in loco. d.w.z. in de boeken van de heeren, instellen, ten einde to loeren begrijpen, wat zulk oeno gedachte" is. Als ach tor oenen schnnskorf ga ik voorloopig achter de woorden zitten van don zoór -zuiveren donker Geel: styl on godachto zijncón." Niettemin wil ik reeds nu oeno vergelijking geven: dat mooi vindon van gedachten" hooft voel van oene bijzondere voorliefde nnar skeletten in stee, van voor jonge, mn|sche,sap pige, meisjes. Wil ik je 's oen mooi meisje laten zien ?"?Waar is ze ?" Daar !" Och heden, dnt is oon skolot J" Kon skolot, zog je? Maar gevoel jo dan niets voor dien ruggegraat? En voor die ribbon en dat kakebeen'/ Kn kijk nu die houpon: zuu hard als stoon: jo kunt er oou inos op slijpen!" Kvenzcor als in poëzie zijn in proza vorm on inhoud onafscheidelijk verbondon. WILT.EM PAAP In vele latoro artikelen zou nog vaak gehandeld worden over dit princiep der eenheid van inhoud on vorm, want het ging dozen jongeren zoozeer tor harte, dat zij got-n kunst erkondon. die niet van deze formule uitging. En dan was er dit beginsel, dat zij in wezen geen onderscheid erkenden tusschon kunst en critiek. Dat was door ouderen al meer ge zegd, maar zij maakt on er ernst van. Gritiek had niet te zijn een luchtig. welwillend, beleefd, desnoods geestig babbeltje van oen kunstwerk, maar do zuivere, nauwkeurige wedorgave van oen reactie door het kunstwerk veroorzaakt. In dit beginsel is reeds alle hevig heid, extravagant ie., rauwheid vervat, die de Tachtiger critiek zoo beroemd en berucht heeft gemaakt. Zie hier de aanvangen ervan door Kloos in Maart 1883 geponeerd in oen artikel in De Groene" ovor twee nu vergeten dichtbundels. . Hot begint zoo: Iets over kritiek en let» over poëzie ER zijn verschillende soorten van dichters.eh er zijn ook verschillen de soorten van kritiek. Dit zal ieder wel willen toestemmen, maar ik heb er nog eene eigene opinie bij, dat voor ieder bepaald soort van dichters ook een bepaald soort van critiek past, en geen ander. Koo zou men de dich ters kunnen verdeolen in goede on slechte dichters, en de critiek f doch neen, zóó komen wij er niet. Want de critiek moet altijd goed zijn. en hoe een dichter ons, arme recensenten, ook moge pijnigen... .omdat hij gén dichter is, toch blijft het onze plicht, hun -voorbeeld niet te volgen, maar in waarheid te wezen datgene, waar voor wij ons uitgeven, critici. En als wij ons aan dien plicht getrouw weten vast te houden steeds on overal, zal ons loon, dat is onze zelfvoldoening, grooter zijn dan van hem, die de ver zoeking kon wedorstaan, om zijne onrijpe gccstesproducten onder de oogen van het publiek te brengen. De dichter toch, die twijfelt of zijn werk wel goed zal worden opgenomen, is een nieuweling of een brekebeen. In het eerste geval kan er van over winning geen sprake wezen. Jonge dichters zijn als kuikens; wie in den dop zit, eindigt altijd met er uit te stappen, hetzij dan, op aandrang van vele vrienden" mot hot schuiflen der bescheidenheid, hetzij met den trotschen tred van hem. die de wereld veroveren wil in nen sprong. SEUASTIAAX SENIOR (W. KLOOS) Kloos vooral hoeft later dit thema uitgewerkt en niet opgehouden in tolkons andere termen te zoggen wat een criticus on wat een dichter was. En in het volgend curieuse citaat van Albert Verwey (?De Amster dammer" van 14 Moi 1882) naar aanloiding eenor vertaling van Byron's Manfred". komt dan do derde leuze der Tachtiger Beweging te blijken, het princiep. dat al genoomd word en haar zoo fundamenteel van de voor gaande generaties verschillon dood. VW/fem Kloos Hft was dat by.de Tachtigers de kunst hot eerst. kwam. en de zedelijk heid, de weldenkendheid, hot fatsoen, hét vaderland, de familie enz. enz. pas oen heelen tijd later. Of heolemaal niet. Voorzichtig gozegd^ geeft Verwey dit alvast te kennoit, als hij over Byron spreekt. '.-'... 'fi Manired. door HY (ros/or. li' Hemden bij /?. irwijfttfr. TOEN omstreeks 1840. geestdrift vbor.de Romantiek de jongeren van Nederland bezielde, scheen het een pooze of ook Byron's poëzie hier voortaan die eere genieten zou, welke haar elders sinds lang te beurt viel. De snel ontvlamde passie mocht een standvastige liefde blijken en wie kon zeggen, wat later daaruit geboren werd. Zoo hoopte men; doch die hoop was ijdel. De bewonderaars van Byron waren vereerders van Bilderdyk en zy schrikten vaji eigen streven toen voor den zonderling, die hen aantrok, vóór den vrijheidsheld, op wien zij staarden, de zanger van Caïn in de plaats trad. Zij hadden zich mee laten sleepen. Byron had hen betooyord; maar ze wierpen dien topver van zich nu de tijd des onderachcids gekomen was. Toon Boots dan ook Albert Verwey [J dankte dat zijn onbezonnen jeugd'! zich niet verder had gowaagd Op hot spoor dos dicht ors, zonder wien hij, wie zal het ontkennen min gevleis en meor goschrois" hadt'e vernomen, stemde heel zijn richting in met die ontboezeming en was Byron verbannen uit Nederland. . En hier ook slechts kon zulk oen vonnis voorlig jaren van kracht zyn: hier ook. nieor dan dit elders nood»g ware. komt oon woord van dank toe aan hem. die het zijne bijbracht om don versmade woer to geven aan onze literatuur. ALBERT VERWEY Het is doze zelfde gedachte van het 'eerstgeboorterecht. der kunst, zelfs geleerd in haar Zoln-iaansch dógmatischcn voim. die Lod. van Doyssel tenslotte uitwerkt in etn artikel (in ..Do Groene" van 7 Mei 1S82): Over het laatste werk van Zola TOEN Zola voor 17. 18 jaar zijne letterkundige, loopbaan intrad. stond hot systeem, hot letterkundig, hot aosthetisch stelsel, door hc-rn voor het ware gehoudon. door hom 't eerst als oen afgerond goheol onder theore tische foimuien gebracht, lum klaar voor den geest. In oon zoveütal boeken, van kritischen inhoud, zijn de .regelen.' waarnaar hij werken wilde en dooi' anderen gewerkt wilde zien. neergeschreven: wel niet saiimgovr.t in een regelmatig en streng logisch elkaar opvolgend aantal hoofdstukken, maar toch met .-buitengewone redeneer-kracht en duidelijkheid van zin opgegeven. Zijn groot plan is. die regelen in reusachtige schaal in toe passing te brengen: lnj wil in twintig óp zich zelf staande romans het loven schilderen om hom hoon. in alle stan den dor maatschappij. De serie draaft don* naam van< Les Rougon-Macquart". Met Pot-Bouillo", hot laatste werk. is de serie ten halve voltooid, tien. der twintig verdiepingen van het grootscho gebouw staan daar onwankelbaar vast getimmerd. ? LODEWIJK VAX DEYSEL Dat de jonge letterkundige hier hot \vcrk en welk werk! van den berucht on Franschman inleidde en aanbeval, ging ten minste evenzeer tegen do toen heérschende ideeën en smaken in .als het stellen , Van die andere beginselen. Heel' spoedig, in De Nieuwe Gids", zou dit geweldig blijken. Maar een goed luisteraar moet er ook uit deze ??on andere artikelen van hun hand al iets van hebben verstaan. Juist om hun nog aarzelend en betrekkelijk zwak geluid zijn zij. uiterst merkwaardig. J PAG. ? DE GROENE N* 3044 PAG. 9 DE GROENE Ne. 3044

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl