Historisch Archief 1877-1940
S
4
i
l
Louis Davids In Figuranten" (Centraal Theater, Amsterdam)
Revue^cabaret?tooneel
EDUARD VERKADE
HET aesthetische en erotische
element spelen in een revue een
grobte rol. en-waarom niet?
Men gaat naar. een bepaalde revue
om n of meer populaire revue
sterren te zien, niet om een speciale
uitbeelding te genieten. Of Josephine
Baker gehuld was in bananen of
wortelen, was slechts een verschil in
nuance, men zag Josephine ten voeten
uit. Dit is de essentieele attractie
van de revue, men verlangt niet een
creatie van den speler, men gaat om
d«' persoon zelf.
Revue. en cabaret cischen niet
minder groote persoonlijkheden dun
de tooneelspeelkunst, doch geheel
andere. Een goed revue- of
cabaretartist is zichzelf, blijft zichzelf, en
maakt rechtstreeks contact met het
publiek van zichzelf uit. Om boeiend
te zijn en te blijven vraagt dit van
den artist, behalve groote vitaliteit
charme en veel fantasie, doch
geen fantasie boven zichzelf uit.
Met de eenvoudigste middelen, ge
holpen door n goed bedacht
costuum. duidt de revuespeler een
gemakkelijk herkenbaar type aan;
scherp, als een snelteekenaar, omlijnt
hy met een paar gebaren, met een
enkele stembuiging een bepaalde cate
gorie menschen, tegelijkertijd bUjft
hij echter, zichzelf, bewust on duide
lijk zichtbaar. Dit is noodzakelijk,
het publiek zou het hem kwalijk
nemen als hy verdween, ze komen
immers om hém te zien. Als een
erkenning van de noodzakeUJkheid
van het rechtstreeksch contact is
't typeerend, dat b.v. Henriëtte
Davids, in haar kosteiyk nummer van
de carioca, als de werkvrouw uit
voerig spreekt over»... Henriëtte
Davids, en in déschouwburgloge
eveneens. Dit is opdat het publiek
geen oogenblik haar eigen bestaan uit
het oog zal verliezen. Zijn er meerdere
personen in de revue op het tooneel,
dan spreken zij slechts in schijn tot
elkaar, doch in werkelijkheid tot, het
publiek. De tekst van een revue is
dan ook uitsluitend middel, nooit
doel.
Een goed tooneelspelér tracht de
door een dichter aangeduide figuur
van zijn eigen wezen uit tot een com
pleet mensch te beelden, probeert
het denken en voelen van dezen na
te leven, en van deze studie uit,
speelt hij zijn visie, op het door den
dichter bedoelde karakter. HU creëert
van binnen uit; de uiterlijke
kenteekenen volgen dan veelal van zelf.
Hij speelt de iunerlijkfii mensch,
geen type.
P het tooneel is de tegenspeler
geen klankbord, doch oen
reactiebasis ; de acteurs sproken tot, luisteren
naar elkaar, gezamenlijk verbeelden
zij de monschheid. een bijzondere
visie op de wereld, de wereld in een
speciale dimensie gelicht.
Het rechtstreeksch contact met
het publiek, of een buiten de lijst
treden van den speler behoort uitge
sloten te zijn, ofschoon de speler
zich ten alle tijde bewust moet blijven
van de aanwezigheid van de toe
schouwers voor wie hy speelt. De
zaal is voor den tooneelspelér de
noodzakelijke vierde wand, en is
voor hem wat de hemel is voor een
geloovïg man. Deze ongedefinieerde
passieve macht mag nooit een te
scherp omUJnden vorm voor den kun
stenaar krygen. Het groepsbewust
zyn van het publiek is voor tooneel"
dan ook een noodzakelijkheid.
Lodewyk van Beieren had voor zich alleen
een cabaret perfect kunnen laten
optreden, doch zijn eisch dat
tooneelspelers voor hem, als eenigen toe*
schouwer een uitvoering gaven, be
rustte by dezen kunstlievenden vorst
op een foutief egocentrisch begrip. De
tooneelspeelkunst vraagt een duide
lijke afscheiding tusschen het publiek
en de wereld van fantasie, die het
op 't tooneel meent te aanschouwen.
Vuur een goed revue-art ist ia een
tusschen hem en het publiek
onnoodig. zelfs niet wenschelijk,
gpelors vu toeschouwer» behuorcn tot
n i-u dey.elfdr realiteit. Hoe iliroder
«Ie speler de toehoorders bereikt.
hoe grooter effect; indien het tech
nisch mogelijk ware. zou hy het
liefst tusschen het publiek in zitten,
of dit op het tooneel om zich verzame
len, en waar hij kan, verbreekt hy
dan ook de afscheiding tusschen
zichzelf en de zaal. Zoo laat men veel
vuldig revuegirls op een plancher
temidden van de toeschouwers
verschijnen, spreekt men van het tooneel
af enkelingen uit het publiek
persooniyk toe, laat men de geheele zaal
meezingen, of stelt men brave inge
togen huisvaders in staat een heel
nummer lang met een grooten. van
het tooneel toegeworpen bal te
.spelen.
Al deze voorbeelden zyn symptomen
van het gelukkig verbinden van toe
schouwer en artist. Hoe meer men
zich n voelt, hoe meer sfeer, hoe
meer pret.
~)E acteur ondergaat de voldoening,
*~^ zich dusdanig in een uit te beelden
persoon te verplaatsen, dat hy do
wereld uit een andere n gezichtshoek
leert zien.
In zyn hart en hersenen is hy met
den uit te beelden persoon n ge
worden, en aan dit inneriyk
verkregen beeld geeft hy daarna
uiterlyken vorm. Dezen voor 'fc karakter
vcrheffenden kant mist de
revueart ist, en dit is misschien de reden,
dat zoovelen onder hen in een be
paalde phase van hun ontwikkeling
verlangen krijgen tooneel te gaan
spelen. Het is begrijpelijk dat dit
hooge eisenen aan de toepassing van
hun gaven stelt. Zy, die steeds hun
uiterste best hebben gedaan, de af
scheiding tusschen zichzelf en het
publiek zoo snel en volkomen mogeUjk
te verbreken, moeten dien dan juis
bewaren. Zij mogen niet langer hui
uitingen baseoren op de reactie in d
/nul. doch moeten nllo uamlach
(umceiitrecivn op hun eigen iiuiorlijl
wezen in di> door een mysterie utgt
sloten fantasie- wereld van het tooneel
Kan het verwondering wekken, da
slechts weinig cabaret- en revue
art ist en hierin slagen ? Welk tooneel
speler zou morgen aan den dag met
succes een hoofdrol in een revu*
kunnen vervullen?
wy by voorbeeld Louia
Davids, als gast by het Centraa
Tooneel, in Lc Figurant de la Gaïtè'
van Savoir. Hier elscht de hoofdrol
vóór alles een persoonlijkheid, die
inneriyk verschillende wezens spelen
kan. en die met fantasie plotselinge
gemoedsovergangen weet uit te beel
den. Een gevaarlijke opgaaf vooi
een revue-artist, zelfs een Davids.
Hy zou menige Shakespeare-clown
onder regie goed kunnen geven,
doch hier bleek tout Davids" n
geen tout savoir", hoe vergeefeiyk
dan ook.
Waar tooneel en 'cabaret zoo vol
komen verschillende technieken ver
oischen, zijn het slechts zeer uit
zonder l ij ke kunstenaars, die beid»?
instrumenten met volledig succes
kunnen bespelen. Daarvoor is noodig
een zuiver ? besef of bewust begrip
van het verschil in geaardheid en
techniek der beide kunstuitingen.
Hiervan is Fientje de la Mar een
treffend voorbeeld. Wy hebben geen
tooneelspeelster met meer aange
boren gaven dan zy. Doch zij behoeft
als actrice een straffe regie, daar
zy nu en dan onbewust naar haar
gekunde effecten uit hot cabaret
dreigt te gr y pen en in dat geval,
als tooneelspeelster beneden haar
genialiteit blijft.
Monumentale
kunst
Tentoonstelling Stedelijk Museum» Amsterdam
DE geheele tentoonstelling lykt me een onvol
ledige en ietwat verwarde historie. Ten eerste
is er de titel; ten tweede is er de omslag met v
het schceve teekeningetje, ten derde is er het
woordvooraf van den heer Baard, dat oppervlakkigis.Doch
wy zullen ons nu niet bezighouden met den onjuisten
titel; w>j zullen het van ambtoHjken honing
druipende artikel van den'heer Baard niet
doorproeven, wij zyn niet zoo verzot als hy op zulken
honing wy zullen kijken, wat wy er vinden. .
Der Kinderen is er met zeer ongeiyk werk. Dat
was te verwachten; hij was de beginner met andere
beginners in andere kunsten mee. Dat hy dat
duideiyk is, ziet ge aan het verschillende werk.
Er zyn hier teekeningen uit 1882, die voor ons
begrip van monumentaliteit" alles missen, wat wij
bij dat woord gevoelen en die ons gemakkeiyk tot
mispryzen, een te gemakkeiyk misprijzen zouden
brengen, waren er niet andere, die dat mispryzen
onmiddeliyk als voorbarig zouden doen büjken.
Dat beteekent, dat.Der Kinderen inderdaad de
beginner is, met tekortkomingen en met andere din
gen, die aan de eischen wel voldoen, die wy stellen.
Wy moeten by hem den grimlach snel verbergen;
wy moeten bij hem een paar teekeningen, een paar
der schilderingen zeer loven; daar wordt toch
getoond, hoe een toegewijde werkzaamheid van
een ftynen geest ons land vertakte. Der Kinderen,
de beginner, gezien in'zyn beste werk, is een be
gaafde, die daar voltooide wat wy verwachten.
En Jan Toorop? Zeker zyn er in de Apostelkoppen
van. Toorop dingen, b.v. spanningen, die Der
Kinderen niet kon halen; zeker zyn er by Toorop
aangeboren elementen voor déversiering, di
wellicht uit zyn Aziatischen aard voortkwamen;
een natuurlijkheid, die uit het gevoel kwam en
niet uit overwegingen van den geest, als schiftend
element alleen l Maar zyn de nlet-uitgevoerde
apostelkoppen, als versiering nooit uitgevoerd, niet
eerder zeer belangryke, vergroote portretten,
psy chologisch-lokkend,
toonend, dan dat wij 01
aan de tegenwoordige e
der krachten van de
als schoonheid te vree.
Andere wei-uitgevoerde
dat meer. Wij vinden di
held van zijn versierend
Der Kinderen in een
Toorop en Der Kinde
gemist worden; vooral 1
leven en de eischen dor
en R, Roland Holst zijn
figuren. Konijnenburg
theorieën, integendeel.
van den meest versieren
uitgevoerd in materiaal.
genoeg gespannen, om h<
kunst te laten gelden; d
heeft, behalve partyen
zeer dankbaar moot x
de b.v, overal eender
koppen) waaruit bij dit k
gericht, een goed geheug
geen natuuriyken aanle
logisch portret en ns.
was, een zinneiykheid
hem tegenover vroeger
biyven maken. Elenvnt
geheugen wyzen, mindei
phantasie (die hier uk
temmen als dienend
Holst'8 eigenschappen. E
volgeling, niet de schepp
de wekkende; hy geeft
niet :?beschaafd maai
van ruimer lust bevlug
vonden.... hy is de
toepasser, wanneer wij
? Thorn Prikker ie het
dat eigenlijk vanaf de
en vanaf de' teekeningd
sierende, het decoratief
zonder toeleg onmiddclli
overwegingen. Hy is
uit theorie, niet uit do
uit een als verplicht
richting. Hy had voo
PAG. 10-11
Bloscopy
Dickens en de film
L. J. JORDAAN
Gaorge COkon David Copperfield"
(Tuschinski, Amsterdam)
IK ken geen zuiverder, bondiger en
indringender karakteristiek van
Dickens «n zijn t ij d. dan het
dellciouso kleine chef-d'oeuvre van Frans
('oenen: Dickens en de Romantiek".
Over ons aller jeugd valt dat milde
u verre licht van Dickens' romans
- vagelijk betreurd en slecht verstaan
in rijper jaren, als een verloren paradijs
van onbevangen, critiekloos genot.
Wij weten eigenlek niet goed raad
meer met de figuur van den grooten
Kngelschcn romanticus, wiens formaat
moeilijk valt te ontkennen, doch
wiens tekortkomingen als mensch
ca Utterator voor onzen tyd (of moet
ik zeggen: voor onzen fee/tijd?)
n l te apert zijn om ze te kunnen
m'geeren.
Het resultaat is in de meeste ge
vallen een gegeneerd voorbijgaan
mm deze jeugdphase niet in do
laatste plaats, wijl zij ondanks alles
:uch nog zulk een warme, innige
plaats in onze herinnering beslaat.
Voor iedereen die deze aarzeling
tent (en het zullen er dunkt mij velen
r.ijn I) is Coenen's studie een bron
fan inzicht, die men telkens en telkens
er opslaat. En het is ook met dit
»l>uscule in de hand, dat men geneigd
is Dickens' verhouding tot de film,
m meest modernen en (schijnbaar)
moest on-Dickenschen expressie-vorm,
e overwegen. Er bestaat aanleiding
t- over toe t In niet minder dan
vii-r simultaan-experimenten komt de
Dickens-hausse, cue momenteel Holly
wood en Eist ree bevangen schijnt
v hebben, tot uiting: British
Interlational brengt Old Curiosity Shop",
Univeraal komt met Grwt
Expectatioiis" en The mystery of Edwin
Drood". terwijl Metro-Cloldwyn
David C'opperfield" presenteert. En waar
het laatste werk in de komende
jubileumweek Tuschinski's program
ma zal opluisteren, daar trekt de
ietwat ongewone combinatie van
Dickens en de film onwillekeurig de
' aandacht.
Op het eerste gezicht lijkt die
combinatie inderdaad nogal
extraordinair.... om niet te zeggen: ge
waagd ! Het algemeene bezwaar om
lijvige litteraire werken te
comprimeeren tot een voorby-flitsende ver
tooning van anderhalf a twee uur,
geldt in dubbele mate voor de lange,
vreedzaam daarheen kabbelende ro
mans van den Engelschen schrijver.
Het lijkt een ietwat dolzinnige onder
neming om werken, die men in do
bedachtzame tusschenpoozen van
maandeiykschc afleveringen placht
te genieten, op te jagen tot de
recordrace van een film vertooning en een
volledige debacle is al het minste
wat men er van verwacht. Wie echter
David Copperfield" ziet, zal mis
schien evenals ik tot de verrassende
conclusie komen, dat het met die
debacle heelemaal zoo'n vaart niet
loopt. Integendeel men voelt een
soort van bevrediging, die schijnbaar
tegen alle redelijkheid ingaat.
Hoc komt het dat Dickens en de
film zich zooveel minder slecht ver
dragen, dan men verwacht? Het is
(meen ik) wijl Dickens en de gangbare
commercieele film au fond veel sterker
analoge kenmerken vertoonen dan
omgekeerd. Wanneer men om te
beginnen Dickens' positie als
kunste
»irke. teekenkracht ver
daan mee zijn, denkend
u n? Deze koppen, n
ui »ustelling, stellen ons
als muurschildering?
dingen, sectielen, doen
Tuorop met de
forschUK als een makker van
t'richt beginnen.
kunnen hier dus niet
utup bad besef van het
-i ialen. Konijnenburg
ni-na t toch onzekerder
dut niet van uit zijn
i groote kop geeft hem
n kant, maar hij is niet
Dtii is hij psychologisch
volop als monumentale
v.rbidiviniinspiratio"
Konijnenburg Toorop
n blijven, partyen (zie
Vloekende lippen der
l talent, eigenlijk anders
is vaat te stellen, maar
dan voor het psyche.»
11 zijn traag bloed jonk
U'rsenzinneUjkheid, die
later werk verrassend
. die op een beschaafd
itrukke theorie, minder
e bannen is, maar te
!) zijn R. Roland
»t is eigenlijk de geboren
niet de gedrevene, niet ?
<??» hoevelen volgde hij
fcwakker» wat anderen,
vuur hém vonden,
hergenlijk wat dandieuze
im- uit denken.
rJijfc talent in dezen zin,
mbolische teekeningen
dor Monniken het
veronmiddellijk optreedt,
vollend, niet uit andere
versierend talent, niet
latische instelling, niet
gewild gaan in die ne
versierende twee
Ne. 3044
ei iiont
elementen, die gerwel als n kunt beschouwen:
een eigen lijn, die draagster van de ontroeringen
en een kleur, die tot de uiterste verfijning kon
reiken, zonder ooit het levende te verliezen (waar
om schrijft Hoff over dezen mensch niet eens
een alomvattende studie?) Het rijkst geslaagde van
zijn werk zijn de ,.glasramen" en de niosaieken.
Wat is na dezen gekomen? .
De eenige, die daarna komt is Joep Xicolaa, al
.vertoont de reeks zijner werken de vluchtigheid,
waarin bij hem een karakteriseerende luchtigheid
kan ontaarden. Maar Xtcolas is voor de ver
sierende kunsten een natuurlijke begaafde: eigen
spel vindt ge zoowel in zUn eerste wandschildering
te Assélt als in de werken van den glazenier. Hij, als
glazenier, heeft een eigen vondst (al is er dan
Breughelsche invloed), het komische vindt ge daar bij
een rijpe kleur (de rooden); zUn eerste «wand
schildering is tragisch. In het later werk mét de
vele proefnemingen in materialen en techniek
komt dikwyis de wuftheid op en een renaissancis
tische beschouwing. Toch overtreft hij, de natuur
lijk-begaafde, verre den doctrinairen. meer
schamelen Campendonk zooals l-ij dat ook Charles
Eyk doet, die alles na kan doen wat anderen
deden vtiór hem.
Peter Alma is stug, steeds te enkel theoretisch
(waar blijft bij hem de te verwerken verbeelding?);
Gestel, ook een gevoelige meer dan een scheppende,
maakte natuurlijk ook .wel eens een decoratieve"
teekening; Otto van Rees is op zijn best, blank en
teeder in een religieuze voorstelling; Matthieu
Wiegman verdient de uitvoering van zyn bruiloft
van Cana" en hy heeft als nieuw element tegen
woordig hier en daar een zinnelijkheid, die zijn
kleur eens voller moet maken. Quiryn van Tiel,
een goed schilder, hoort met zijn grooten kop"
niet pp deze verkeerd-genoemde monumentale"
tentoonstelling. . s
Wat vinden wij dus? Wat is er aan monumen
tale" kunst, waar bleef de beeldhouwkunst,
die niet te zien is? We -vinden een aantal
voorgangers, door de opvolgers niet ge-evenaard
(uit te zonderen is de glazenier). We vinden het
belangrijk werk van een aantal individuen; we
vinden (waanbeeld van Holst) niet een school,
komend na deze voorgangers. .
PLASSCHAERT
naar binnen het kader van zijn tijd
beschouwt en daarby Coenen's boekje
opslaat, dan vindt men op pag. 72
de volgende merkwaardige karak
teristiek: ..iK'fce instellingen (vun
iiioruupi en godsdienst n.l.) luidden
tengevolge dut de litteraire kunst
toen en nederiger n
maatsclmppeIjjker n uieer begeerd was. '/,'tj was
inderdaad op haar manier een ge
meenschapskunst en Dickens, als
kunstenaar, niet een los bijhangscl,
een halve overbodigheid, maar een
onafscheidelijk bestanddeel der maat
schappij, waarin hij de openlijk erkende
en geëerde functie van
verbeeldinystrooster en lachvencekker vervulde."
(Cursivcering van mij. J.). Wie her
kent in deze scherpe omlijning niet
aanstonds de functie van onze
hedendaagsche commercieele film? En wie
wordt niet in deze conclusie versterkt
door de openhartige en volstrekt naieve
opvatting van Dick&ns om zijn oeuvre
in de eerste plaats te zien als een
ambacht, dat met nijvoren zin en
een open oog voor .liet finantieele
profijt diende bedreven te worden?
(Een opvatting, die hem by zijn bezoek
aan de States in botsing bracht met
de Amerikanen, gelijk Coenen even
eens memoreert.) Ziedaar een analogie
van principes, die de basis van beide
mentaliteiten raakt.
Voorts bood de in vele opzichten
zoo fatale werkwijze der
maandelyksche afleveringen" het onmisken
bare voordeel van een durende be
hoefte aan spanning en handeling.
De mid-Victoriaansche lezer moest
door allerlei kunstgrepen gedwongen
worden tot een telkens vernieuwde
(maandelijksche) belangstelling en dit
verklaart, dat Dickens' romans rijk
genoeg zijn aan filmische high spots"
om op het projectiedoek geen slecht
figuur te slaan. Daarbij sluit zich
aan een sterk gekleurde tegenstelling
in stoffelijke en geestelijke conflicten
en de decoratief vereenvoudigde tee
kening der karakters, die als typische
verschijnselen van de romantiek regel
recht naar de huidige speelfilm konden
worden getransplanteerd. De fameuse
characters" uit Dickens' romans,
gelijk Coenen opmerkt veeleer abstrac
ties van menschclijke eigenschappen
dan levende menschen, passen voor
treffelijk in den simplistischen en
kras aangezet t en verhaalvorm der
moderne industrie-film. Een Wilkins
Micawber, een Uriah Heep, n
Daniel (juilp en een Miss Trotwoo
zijn den kleurigen staf der groot e
studio's bij wijze van spreken, op
het lijf geschreven. Ook de vrouwen
figuren - ? in Dickens' wereld blanke,
hoewel «-enigszins physiogtiomielooze
engelen - vinden hun meest volmaak
te realisatie in do vlekkelooze en
impeccabele schoenen van Hollywood.
Het wordt nu, dunkt mij, al duide
lijker dat de verfilming van ,.David
Copperfield" door den knappen George
Cükor tenslotte een levendige en
perfecte illustratie kon worden vun
Dickens' roman een begrip dat even
eens zijn eigenaardige beteekenis heeft.
Want persoonlijk waren voor mU
de voortreffelijke houteneden van
Fred Barnard zoo innig met de lectuur
van Dickens verweven, dat ik nooit
anders dan de geïllustreerde uit
gave heb willen lezen zonder de
platen leek het werk mij eensklaps
dor en langdradig. Welnu
MetroGoldwyn's Copperfield" werd oen
levend prentenboek, dat de zoo be
kende en geliefde portretten ver
zamelde in een collectie van ver
bluffende gelijkenissen.... een collec
tie, die men doorbladert met de zoete
n een tikje weemoedige satisfactie
waarmee men een familie-album be
kijkt. En is de Dickens-litteratttur
eigenlijk wel iets anders als een
familie-album? Dickens is niet allén
maar litteratuur, hij is een stuk al
gemeen menschelijke herinnering, dat
ons dierbaar werd als het souvenir
aan een jeugd-liefde.
En zoo zien wij Cükor's
Copperfield" aan ons voorbijtrekken met
een lichten, glimlachenden weemoed.
Wy herkennen in W. .C. Fields een
fameusen Micawber, in Edna May
Oliver een volmaakte Betsy Trotwood,
in Freddie Bartholomew een
gevoeligen kiemen.David, in Jessie Ralph een
ontroerende Nurse Peggotty en in
Lionel Barrymore een Peggotty, die
thans bij uitzondering eens niet
comedie speelt. En tenslotte is daar die
alleraardigste Mr. Dick met het onver
mijdelijke hoofd van King Charles,
voorgesteld door Lennox Pawle, een
dier verbluffende filmcreaties, die
drhemel weet waar vandaan komen en de
hemel weet waar belanden.
En wij slaan het film-album toe
met een zucht van voldoening en met
een langen, peinzenden blik naar het
verre, milde licht aan onzen
levenshorizon, dat zachtjes-aan verbleekt...
te
It
Ie
F
Ie
[t
De figuur van Mr. Micawber uit Dickens' David Copperfield", link» uit & film
{W. C. Field»), rechts naar Bornard't gravure In d» jub//eum-ü/tgove van tot boe*
(verschenen b/j E. en M. Conen, Amsterdam) \