De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 28 september pagina 6

28 september 1935 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

S 4 i l Louis Davids In Figuranten" (Centraal Theater, Amsterdam) Revue^cabaret?tooneel EDUARD VERKADE HET aesthetische en erotische element spelen in een revue een grobte rol. en-waarom niet? Men gaat naar. een bepaalde revue om n of meer populaire revue sterren te zien, niet om een speciale uitbeelding te genieten. Of Josephine Baker gehuld was in bananen of wortelen, was slechts een verschil in nuance, men zag Josephine ten voeten uit. Dit is de essentieele attractie van de revue, men verlangt niet een creatie van den speler, men gaat om d«' persoon zelf. Revue. en cabaret cischen niet minder groote persoonlijkheden dun de tooneelspeelkunst, doch geheel andere. Een goed revue- of cabaretartist is zichzelf, blijft zichzelf, en maakt rechtstreeks contact met het publiek van zichzelf uit. Om boeiend te zijn en te blijven vraagt dit van den artist, behalve groote vitaliteit charme en veel fantasie, doch geen fantasie boven zichzelf uit. Met de eenvoudigste middelen, ge holpen door n goed bedacht costuum. duidt de revuespeler een gemakkelijk herkenbaar type aan; scherp, als een snelteekenaar, omlijnt hy met een paar gebaren, met een enkele stembuiging een bepaalde cate gorie menschen, tegelijkertijd bUjft hij echter, zichzelf, bewust on duide lijk zichtbaar. Dit is noodzakelijk, het publiek zou het hem kwalijk nemen als hy verdween, ze komen immers om hém te zien. Als een erkenning van de noodzakeUJkheid van het rechtstreeksch contact is 't typeerend, dat b.v. Henriëtte Davids, in haar kosteiyk nummer van de carioca, als de werkvrouw uit voerig spreekt over»... Henriëtte Davids, en in déschouwburgloge eveneens. Dit is opdat het publiek geen oogenblik haar eigen bestaan uit het oog zal verliezen. Zijn er meerdere personen in de revue op het tooneel, dan spreken zij slechts in schijn tot elkaar, doch in werkelijkheid tot, het publiek. De tekst van een revue is dan ook uitsluitend middel, nooit doel. Een goed tooneelspelér tracht de door een dichter aangeduide figuur van zijn eigen wezen uit tot een com pleet mensch te beelden, probeert het denken en voelen van dezen na te leven, en van deze studie uit, speelt hij zijn visie, op het door den dichter bedoelde karakter. HU creëert van binnen uit; de uiterlijke kenteekenen volgen dan veelal van zelf. Hij speelt de iunerlijkfii mensch, geen type. P het tooneel is de tegenspeler geen klankbord, doch oen reactiebasis ; de acteurs sproken tot, luisteren naar elkaar, gezamenlijk verbeelden zij de monschheid. een bijzondere visie op de wereld, de wereld in een speciale dimensie gelicht. Het rechtstreeksch contact met het publiek, of een buiten de lijst treden van den speler behoort uitge sloten te zijn, ofschoon de speler zich ten alle tijde bewust moet blijven van de aanwezigheid van de toe schouwers voor wie hy speelt. De zaal is voor den tooneelspelér de noodzakelijke vierde wand, en is voor hem wat de hemel is voor een geloovïg man. Deze ongedefinieerde passieve macht mag nooit een te scherp omUJnden vorm voor den kun stenaar krygen. Het groepsbewust zyn van het publiek is voor tooneel" dan ook een noodzakelijkheid. Lodewyk van Beieren had voor zich alleen een cabaret perfect kunnen laten optreden, doch zijn eisch dat tooneelspelers voor hem, als eenigen toe* schouwer een uitvoering gaven, be rustte by dezen kunstlievenden vorst op een foutief egocentrisch begrip. De tooneelspeelkunst vraagt een duide lijke afscheiding tusschen het publiek en de wereld van fantasie, die het op 't tooneel meent te aanschouwen. Vuur een goed revue-art ist ia een tusschen hem en het publiek onnoodig. zelfs niet wenschelijk, gpelors vu toeschouwer» behuorcn tot n i-u dey.elfdr realiteit. Hoe iliroder «Ie speler de toehoorders bereikt. hoe grooter effect; indien het tech nisch mogelijk ware. zou hy het liefst tusschen het publiek in zitten, of dit op het tooneel om zich verzame len, en waar hij kan, verbreekt hy dan ook de afscheiding tusschen zichzelf en de zaal. Zoo laat men veel vuldig revuegirls op een plancher temidden van de toeschouwers verschijnen, spreekt men van het tooneel af enkelingen uit het publiek persooniyk toe, laat men de geheele zaal meezingen, of stelt men brave inge togen huisvaders in staat een heel nummer lang met een grooten. van het tooneel toegeworpen bal te .spelen. Al deze voorbeelden zyn symptomen van het gelukkig verbinden van toe schouwer en artist. Hoe meer men zich n voelt, hoe meer sfeer, hoe meer pret. ~)E acteur ondergaat de voldoening, *~^ zich dusdanig in een uit te beelden persoon te verplaatsen, dat hy do wereld uit een andere n gezichtshoek leert zien. In zyn hart en hersenen is hy met den uit te beelden persoon n ge worden, en aan dit inneriyk verkregen beeld geeft hy daarna uiterlyken vorm. Dezen voor 'fc karakter vcrheffenden kant mist de revueart ist, en dit is misschien de reden, dat zoovelen onder hen in een be paalde phase van hun ontwikkeling verlangen krijgen tooneel te gaan spelen. Het is begrijpelijk dat dit hooge eisenen aan de toepassing van hun gaven stelt. Zy, die steeds hun uiterste best hebben gedaan, de af scheiding tusschen zichzelf en het publiek zoo snel en volkomen mogeUjk te verbreken, moeten dien dan juis bewaren. Zij mogen niet langer hui uitingen baseoren op de reactie in d /nul. doch moeten nllo uamlach (umceiitrecivn op hun eigen iiuiorlijl wezen in di> door een mysterie utgt sloten fantasie- wereld van het tooneel Kan het verwondering wekken, da slechts weinig cabaret- en revue art ist en hierin slagen ? Welk tooneel speler zou morgen aan den dag met succes een hoofdrol in een revu* kunnen vervullen? wy by voorbeeld Louia Davids, als gast by het Centraa Tooneel, in Lc Figurant de la Gaïtè' van Savoir. Hier elscht de hoofdrol vóór alles een persoonlijkheid, die inneriyk verschillende wezens spelen kan. en die met fantasie plotselinge gemoedsovergangen weet uit te beel den. Een gevaarlijke opgaaf vooi een revue-artist, zelfs een Davids. Hy zou menige Shakespeare-clown onder regie goed kunnen geven, doch hier bleek tout Davids" n geen tout savoir", hoe vergeefeiyk dan ook. Waar tooneel en 'cabaret zoo vol komen verschillende technieken ver oischen, zijn het slechts zeer uit zonder l ij ke kunstenaars, die beid»? instrumenten met volledig succes kunnen bespelen. Daarvoor is noodig een zuiver ? besef of bewust begrip van het verschil in geaardheid en techniek der beide kunstuitingen. Hiervan is Fientje de la Mar een treffend voorbeeld. Wy hebben geen tooneelspeelster met meer aange boren gaven dan zy. Doch zij behoeft als actrice een straffe regie, daar zy nu en dan onbewust naar haar gekunde effecten uit hot cabaret dreigt te gr y pen en in dat geval, als tooneelspeelster beneden haar genialiteit blijft. Monumentale kunst Tentoonstelling Stedelijk Museum» Amsterdam DE geheele tentoonstelling lykt me een onvol ledige en ietwat verwarde historie. Ten eerste is er de titel; ten tweede is er de omslag met v het schceve teekeningetje, ten derde is er het woordvooraf van den heer Baard, dat oppervlakkigis.Doch wy zullen ons nu niet bezighouden met den onjuisten titel; w>j zullen het van ambtoHjken honing druipende artikel van den'heer Baard niet doorproeven, wij zyn niet zoo verzot als hy op zulken honing wy zullen kijken, wat wy er vinden. . Der Kinderen is er met zeer ongeiyk werk. Dat was te verwachten; hij was de beginner met andere beginners in andere kunsten mee. Dat hy dat duideiyk is, ziet ge aan het verschillende werk. Er zyn hier teekeningen uit 1882, die voor ons begrip van monumentaliteit" alles missen, wat wij bij dat woord gevoelen en die ons gemakkeiyk tot mispryzen, een te gemakkeiyk misprijzen zouden brengen, waren er niet andere, die dat mispryzen onmiddeliyk als voorbarig zouden doen büjken. Dat beteekent, dat.Der Kinderen inderdaad de beginner is, met tekortkomingen en met andere din gen, die aan de eischen wel voldoen, die wy stellen. Wy moeten by hem den grimlach snel verbergen; wy moeten bij hem een paar teekeningen, een paar der schilderingen zeer loven; daar wordt toch getoond, hoe een toegewijde werkzaamheid van een ftynen geest ons land vertakte. Der Kinderen, de beginner, gezien in'zyn beste werk, is een be gaafde, die daar voltooide wat wy verwachten. En Jan Toorop? Zeker zyn er in de Apostelkoppen van. Toorop dingen, b.v. spanningen, die Der Kinderen niet kon halen; zeker zyn er by Toorop aangeboren elementen voor déversiering, di wellicht uit zyn Aziatischen aard voortkwamen; een natuurlijkheid, die uit het gevoel kwam en niet uit overwegingen van den geest, als schiftend element alleen l Maar zyn de nlet-uitgevoerde apostelkoppen, als versiering nooit uitgevoerd, niet eerder zeer belangryke, vergroote portretten, psy chologisch-lokkend, toonend, dan dat wij 01 aan de tegenwoordige e der krachten van de als schoonheid te vree. Andere wei-uitgevoerde dat meer. Wij vinden di held van zijn versierend Der Kinderen in een Toorop en Der Kinde gemist worden; vooral 1 leven en de eischen dor en R, Roland Holst zijn figuren. Konijnenburg theorieën, integendeel. van den meest versieren uitgevoerd in materiaal. genoeg gespannen, om h< kunst te laten gelden; d heeft, behalve partyen zeer dankbaar moot x de b.v, overal eender koppen) waaruit bij dit k gericht, een goed geheug geen natuuriyken aanle logisch portret en ns. was, een zinneiykheid hem tegenover vroeger biyven maken. Elenvnt geheugen wyzen, mindei phantasie (die hier uk temmen als dienend Holst'8 eigenschappen. E volgeling, niet de schepp de wekkende; hy geeft niet :?beschaafd maai van ruimer lust bevlug vonden.... hy is de toepasser, wanneer wij ? Thorn Prikker ie het dat eigenlijk vanaf de en vanaf de' teekeningd sierende, het decoratief zonder toeleg onmiddclli overwegingen. Hy is uit theorie, niet uit do uit een als verplicht richting. Hy had voo PAG. 10-11 Bloscopy Dickens en de film L. J. JORDAAN Gaorge COkon David Copperfield" (Tuschinski, Amsterdam) IK ken geen zuiverder, bondiger en indringender karakteristiek van Dickens «n zijn t ij d. dan het dellciouso kleine chef-d'oeuvre van Frans ('oenen: Dickens en de Romantiek". Over ons aller jeugd valt dat milde u verre licht van Dickens' romans - vagelijk betreurd en slecht verstaan in rijper jaren, als een verloren paradijs van onbevangen, critiekloos genot. Wij weten eigenlek niet goed raad meer met de figuur van den grooten Kngelschcn romanticus, wiens formaat moeilijk valt te ontkennen, doch wiens tekortkomingen als mensch ca Utterator voor onzen tyd (of moet ik zeggen: voor onzen fee/tijd?) n l te apert zijn om ze te kunnen m'geeren. Het resultaat is in de meeste ge vallen een gegeneerd voorbijgaan mm deze jeugdphase niet in do laatste plaats, wijl zij ondanks alles :uch nog zulk een warme, innige plaats in onze herinnering beslaat. Voor iedereen die deze aarzeling tent (en het zullen er dunkt mij velen r.ijn I) is Coenen's studie een bron fan inzicht, die men telkens en telkens er opslaat. En het is ook met dit »l>uscule in de hand, dat men geneigd is Dickens' verhouding tot de film, m meest modernen en (schijnbaar) moest on-Dickenschen expressie-vorm, e overwegen. Er bestaat aanleiding t- over toe t In niet minder dan vii-r simultaan-experimenten komt de Dickens-hausse, cue momenteel Holly wood en Eist ree bevangen schijnt v hebben, tot uiting: British Interlational brengt Old Curiosity Shop", Univeraal komt met Grwt Expectatioiis" en The mystery of Edwin Drood". terwijl Metro-Cloldwyn David C'opperfield" presenteert. En waar het laatste werk in de komende jubileumweek Tuschinski's program ma zal opluisteren, daar trekt de ietwat ongewone combinatie van Dickens en de film onwillekeurig de ' aandacht. Op het eerste gezicht lijkt die combinatie inderdaad nogal extraordinair.... om niet te zeggen: ge waagd ! Het algemeene bezwaar om lijvige litteraire werken te comprimeeren tot een voorby-flitsende ver tooning van anderhalf a twee uur, geldt in dubbele mate voor de lange, vreedzaam daarheen kabbelende ro mans van den Engelschen schrijver. Het lijkt een ietwat dolzinnige onder neming om werken, die men in do bedachtzame tusschenpoozen van maandeiykschc afleveringen placht te genieten, op te jagen tot de recordrace van een film vertooning en een volledige debacle is al het minste wat men er van verwacht. Wie echter David Copperfield" ziet, zal mis schien evenals ik tot de verrassende conclusie komen, dat het met die debacle heelemaal zoo'n vaart niet loopt. Integendeel men voelt een soort van bevrediging, die schijnbaar tegen alle redelijkheid ingaat. Hoc komt het dat Dickens en de film zich zooveel minder slecht ver dragen, dan men verwacht? Het is (meen ik) wijl Dickens en de gangbare commercieele film au fond veel sterker analoge kenmerken vertoonen dan omgekeerd. Wanneer men om te beginnen Dickens' positie als kunste »irke. teekenkracht ver daan mee zijn, denkend u n? Deze koppen, n ui »ustelling, stellen ons als muurschildering? dingen, sectielen, doen Tuorop met de forschUK als een makker van t'richt beginnen. kunnen hier dus niet utup bad besef van het -i ialen. Konijnenburg ni-na t toch onzekerder dut niet van uit zijn i groote kop geeft hem n kant, maar hij is niet Dtii is hij psychologisch volop als monumentale v.rbidiviniinspiratio" Konijnenburg Toorop n blijven, partyen (zie Vloekende lippen der l talent, eigenlijk anders is vaat te stellen, maar dan voor het psyche.» 11 zijn traag bloed jonk U'rsenzinneUjkheid, die later werk verrassend . die op een beschaafd itrukke theorie, minder e bannen is, maar te !) zijn R. Roland »t is eigenlijk de geboren niet de gedrevene, niet ? <??» hoevelen volgde hij fcwakker» wat anderen, vuur hém vonden, hergenlijk wat dandieuze im- uit denken. rJijfc talent in dezen zin, mbolische teekeningen dor Monniken het veronmiddellijk optreedt, vollend, niet uit andere versierend talent, niet latische instelling, niet gewild gaan in die ne versierende twee Ne. 3044 ei iiont elementen, die gerwel als n kunt beschouwen: een eigen lijn, die draagster van de ontroeringen en een kleur, die tot de uiterste verfijning kon reiken, zonder ooit het levende te verliezen (waar om schrijft Hoff over dezen mensch niet eens een alomvattende studie?) Het rijkst geslaagde van zijn werk zijn de ,.glasramen" en de niosaieken. Wat is na dezen gekomen? . De eenige, die daarna komt is Joep Xicolaa, al .vertoont de reeks zijner werken de vluchtigheid, waarin bij hem een karakteriseerende luchtigheid kan ontaarden. Maar Xtcolas is voor de ver sierende kunsten een natuurlijke begaafde: eigen spel vindt ge zoowel in zUn eerste wandschildering te Assélt als in de werken van den glazenier. Hij, als glazenier, heeft een eigen vondst (al is er dan Breughelsche invloed), het komische vindt ge daar bij een rijpe kleur (de rooden); zUn eerste «wand schildering is tragisch. In het later werk mét de vele proefnemingen in materialen en techniek komt dikwyis de wuftheid op en een renaissancis tische beschouwing. Toch overtreft hij, de natuur lijk-begaafde, verre den doctrinairen. meer schamelen Campendonk zooals l-ij dat ook Charles Eyk doet, die alles na kan doen wat anderen deden vtiór hem. Peter Alma is stug, steeds te enkel theoretisch (waar blijft bij hem de te verwerken verbeelding?); Gestel, ook een gevoelige meer dan een scheppende, maakte natuurlijk ook .wel eens een decoratieve" teekening; Otto van Rees is op zijn best, blank en teeder in een religieuze voorstelling; Matthieu Wiegman verdient de uitvoering van zyn bruiloft van Cana" en hy heeft als nieuw element tegen woordig hier en daar een zinnelijkheid, die zijn kleur eens voller moet maken. Quiryn van Tiel, een goed schilder, hoort met zijn grooten kop" niet pp deze verkeerd-genoemde monumentale" tentoonstelling. . s Wat vinden wij dus? Wat is er aan monumen tale" kunst, waar bleef de beeldhouwkunst, die niet te zien is? We -vinden een aantal voorgangers, door de opvolgers niet ge-evenaard (uit te zonderen is de glazenier). We vinden het belangrijk werk van een aantal individuen; we vinden (waanbeeld van Holst) niet een school, komend na deze voorgangers. . PLASSCHAERT naar binnen het kader van zijn tijd beschouwt en daarby Coenen's boekje opslaat, dan vindt men op pag. 72 de volgende merkwaardige karak teristiek: ..iK'fce instellingen (vun iiioruupi en godsdienst n.l.) luidden tengevolge dut de litteraire kunst toen en nederiger n maatsclmppeIjjker n uieer begeerd was. '/,'tj was inderdaad op haar manier een ge meenschapskunst en Dickens, als kunstenaar, niet een los bijhangscl, een halve overbodigheid, maar een onafscheidelijk bestanddeel der maat schappij, waarin hij de openlijk erkende en geëerde functie van verbeeldinystrooster en lachvencekker vervulde." (Cursivcering van mij. J.). Wie her kent in deze scherpe omlijning niet aanstonds de functie van onze hedendaagsche commercieele film? En wie wordt niet in deze conclusie versterkt door de openhartige en volstrekt naieve opvatting van Dick&ns om zijn oeuvre in de eerste plaats te zien als een ambacht, dat met nijvoren zin en een open oog voor .liet finantieele profijt diende bedreven te worden? (Een opvatting, die hem by zijn bezoek aan de States in botsing bracht met de Amerikanen, gelijk Coenen even eens memoreert.) Ziedaar een analogie van principes, die de basis van beide mentaliteiten raakt. Voorts bood de in vele opzichten zoo fatale werkwijze der maandelyksche afleveringen" het onmisken bare voordeel van een durende be hoefte aan spanning en handeling. De mid-Victoriaansche lezer moest door allerlei kunstgrepen gedwongen worden tot een telkens vernieuwde (maandelijksche) belangstelling en dit verklaart, dat Dickens' romans rijk genoeg zijn aan filmische high spots" om op het projectiedoek geen slecht figuur te slaan. Daarbij sluit zich aan een sterk gekleurde tegenstelling in stoffelijke en geestelijke conflicten en de decoratief vereenvoudigde tee kening der karakters, die als typische verschijnselen van de romantiek regel recht naar de huidige speelfilm konden worden getransplanteerd. De fameuse characters" uit Dickens' romans, gelijk Coenen opmerkt veeleer abstrac ties van menschclijke eigenschappen dan levende menschen, passen voor treffelijk in den simplistischen en kras aangezet t en verhaalvorm der moderne industrie-film. Een Wilkins Micawber, een Uriah Heep, n Daniel (juilp en een Miss Trotwoo zijn den kleurigen staf der groot e studio's bij wijze van spreken, op het lijf geschreven. Ook de vrouwen figuren - ? in Dickens' wereld blanke, hoewel «-enigszins physiogtiomielooze engelen - vinden hun meest volmaak te realisatie in do vlekkelooze en impeccabele schoenen van Hollywood. Het wordt nu, dunkt mij, al duide lijker dat de verfilming van ,.David Copperfield" door den knappen George Cükor tenslotte een levendige en perfecte illustratie kon worden vun Dickens' roman een begrip dat even eens zijn eigenaardige beteekenis heeft. Want persoonlijk waren voor mU de voortreffelijke houteneden van Fred Barnard zoo innig met de lectuur van Dickens verweven, dat ik nooit anders dan de geïllustreerde uit gave heb willen lezen zonder de platen leek het werk mij eensklaps dor en langdradig. Welnu MetroGoldwyn's Copperfield" werd oen levend prentenboek, dat de zoo be kende en geliefde portretten ver zamelde in een collectie van ver bluffende gelijkenissen.... een collec tie, die men doorbladert met de zoete n een tikje weemoedige satisfactie waarmee men een familie-album be kijkt. En is de Dickens-litteratttur eigenlijk wel iets anders als een familie-album? Dickens is niet allén maar litteratuur, hij is een stuk al gemeen menschelijke herinnering, dat ons dierbaar werd als het souvenir aan een jeugd-liefde. En zoo zien wij Cükor's Copperfield" aan ons voorbijtrekken met een lichten, glimlachenden weemoed. Wy herkennen in W. .C. Fields een fameusen Micawber, in Edna May Oliver een volmaakte Betsy Trotwood, in Freddie Bartholomew een gevoeligen kiemen.David, in Jessie Ralph een ontroerende Nurse Peggotty en in Lionel Barrymore een Peggotty, die thans bij uitzondering eens niet comedie speelt. En tenslotte is daar die alleraardigste Mr. Dick met het onver mijdelijke hoofd van King Charles, voorgesteld door Lennox Pawle, een dier verbluffende filmcreaties, die drhemel weet waar vandaan komen en de hemel weet waar belanden. En wij slaan het film-album toe met een zucht van voldoening en met een langen, peinzenden blik naar het verre, milde licht aan onzen levenshorizon, dat zachtjes-aan verbleekt... te It Ie F Ie [t De figuur van Mr. Micawber uit Dickens' David Copperfield", link» uit & film {W. C. Field»), rechts naar Bornard't gravure In d» jub//eum-ü/tgove van tot boe* (verschenen b/j E. en M. Conen, Amsterdam) \

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl