De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 26 oktober pagina 5

26 oktober 1935 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

ZOO JUIST VERSCHENEn Lyrische epiek Top Xui'ff: Ken Huls in de HIJ (Van Holkema A Warendorf, Amgterdaut} DE titel zegt de bedoeling. Een huis in de rij der precies eendere huizen der precies eendere straten der precies eendere stadsbuitenwijken. Meest met een erker en een tuintje vóór en achter. In die eendere huisjes wonen gelijksoortige menschen, van aard, van doen en denken nauwelijks meer ver schillend dan absoluut noodig om hen tot afzonderlijkheden temaken. En nu lijkt het of de schrijfster n dier kleurlooze bijzonderheden uitkoos, om er de algemeen heid aan te demonstreeren, die immers voor clle teven tragisch is. Zij onderneemt de hachelijke taak nog eens van den Hollandschen middenstand te schrijven op het tegenwoordig niet denkbeeldig gevaar af, dat men haar honen zal als de verheerlijkster van de Hollandsche kleinburgcrtijkheid, hooger als welke een Hollandsche auteur blijkbaar niet vermag te stijgen. Maar verre van zich daaraan te storen, verdiept zij zich met volkomen overgave in persoon en leven van den half-artist Gustaaf Rippe, den nederigen vioolleeraar aan een provinciale muziekschool, die wellicht beter had gekund, als het lot gewild had. Aan hem en aan zijn gezin heeft zij alle kracht van haar litterair vermogen gewijd. Allereerst in haar taal, haar verwonderlijk elaslischen volzin, die speelsch en ironisch kan zijn, maar ook zwaar van gevoel, en zoo rijk gevarieerd van rhythme, dat zij alle stem mingen, alle acties en toestanden omvatten kan tot volmaakte uitdrukking. En dan ook in de beelding harer personages, die, tenminste aanvankelijk, volkomen men schen zijn. Gustaaf Rippe, de man-onvader, die in gelatenheid en zelf ironie zijn slaafsch bestaan van lesgeven verdraagt; de reef, voortvarende, practische Toos, zijn vrouw, belichaming van het gezin.en tevens van onzen ganschen degelijken middenstand; Hilde, het modcrn-grillige, gemakkelijk, maar niet dicpvoeknde pianoleeraresje, dat bestemd was het groote, beslissende conflict in Rippe's leven te brengen. Tenslotte de bijfiguren, kinderen van Rippe, de sladsmcnschen, collega's, autoriteiten, mevrouwen. Top Naeff kent ze allen, van top tot teen, en stelt hen voor ons in hun nogal gedrukte'provinciale samenleving, met die luchtige en vaak onzachte ironie, die wij van haar kennen, hun feesten en bijeenkomsten vooral, die zij misschien wat te breedvoerig uitmeet. Doch de lezer gevoelt terstond wel, dat het hier niet om klein-malerei te doen is en niet om genre-beeldjes, als hij hel conf.ict zich ziet ontvouwen. De gevoelige, vrouwe lijk lijdzame kunstenaarsno'uur, Rippe, hopeloos gekoppeld aan zijn voortreffelijke egade, en die in de liefde voor de brillante" Hilde nog eens de illusie beleven gaat van een ruime, rije kunstenaarsloopbaan, waarin zijn latente krachten zich glorieus zouden ontplooien. Doch de stimuleerendc liefde blijkt harerzijds een misverstand en het latent genie een fata morgana. Zoo t hol die Erde ihn wieder", en er is geen reden meer voor den muziekmèester, den huisvader, den geachten stadgenoot, zijn zelfgekozen banden te verbreken, nu de droom is uitgedroomd. Bittere zelfkennis, trouw en onbaatzuchtig meegevoel staan hier tégenover het nooit aflatend heimwee van'den kunstenaar naar de hoogere sferen waar hij zich zelf kan zijn, n het is indien strijd gevoegd bij eenslavig leven onder bekrompen omstandigheden dat. Gus taaf Rippe ondergaat. Om die tegenstel lingen te accentueer en maakt de schrijfster van haar held" een op den duur al te christelijken duider, van zijn vrouw een wat te afstootelijk matter-of-fact-mensch, bijna een haalbaat; van het meisje Hilde een -»- te Groningen l .?niet geheel waarschi.ini'*j[rtvool losgelaten kleine ' HF T' Moelijk blijken |)i ik l UU*i$f in deze ' 'brijf ster UV, PHILIPS' GLOEI*'-'taar \vrouw, en, grooter dan Job, wanneer hem \alles ontroofd is, looft hij, als 't ware, nog \zijn lot. Dat is dan als de geliefde zijns Iharten lang henen is en hij het leven moe 'geworden, tot verdwazing toe. Het boek had toen uit kunnen en moeten zijn, als het om epiek te doen was. Doch in laatste instantie is het Top Naeff in haar verhalen daarom nooit te doen. Altijd opnieuw breekt uit haar epische kunstenqarsbeheerschtheid een lyrische kreet los, een kreet van pijn om het leven, dat zoo menigeen roept en zoo weinigen heeft uitverkoren. Maar wie heeft gelijk: die den dwazen roep van zijn hart volgt naar het hachelijk avontuur sur les grands flots bleus", of die, wijs en voorzichtig, thuisblijft zitten bij de vleeschpotten van Egypte? Het stellen van die vraag in menig voortreffelijk gemodelleerd beeld was Top Naeff smartelijk eigen, en het lijkt ons nauwelijks een winst, dat zij ditmaal een soort van antwoord vond, een Bevestiging, een affirmatie des levens, die het zelfgekozen bestaan in sleur en burger lijkheid moet goedmaken en wettigen. Want hetgeen dit Credo zou bewijzen wortelt al lang niet meer in de levende werkelijkheid, maar in het eigen hart der schrijfster, dat een zoo uitkomstloos leven als van Gustaaf Rippe niet meer verdraagt. FRANS COENEN Schoolmeesters in de' litteratuur H ET optreden van litteraire school meesters, hoewel] blijkbaar on vermijdelijk, is een zeer beden kelijk verschijnsel. In de eerste plaats zijn deze lieden uit hoofde van hun ambt van een bijzonder erge soort burgerlijkheid wat dit dan ook moge zijn die onvereenigbaar is met de echte letterkundige fijnproeverij, zoo op het puntje van de tong. In de tweede plaats bestaat er een pijnlijk economisch verschil tusschen degenen die litteratuur scheppen en degenen die ze doceeren: de laatsten peuren uit de letteren een behoorlijke boterham en de eersten bijten op een houtje als zij niet met verloochening van hun roeping en scheppingsdrift een broodwinning aan vaarden buiten de literatuur om. Als de schoolmeester zich nu bovendien nog schuldig maakt aan hst schrijven van boeken die ten doel hebben school knapen eenig letterkundig inzicht bij te brengen, is het hopeloos met hem. Zulk een driedubbel overgehaalde litteraire schoolmeester is de heer W. L. M. E. van Leeuwen, een produc tief schrijver, die reeds een h.'d rijt j.' boeken op zijn geweten heeft. Het be gint met een beknopte Litteratuur geschiedenis, het eerste boek van dien aard waarin een poging wordt gedaan aan onze tijdgenooten de plaats te geven die hun toekomt en de huidige stroo mingen uit te stippelen. Daarop volgt Epiek en Lyriek", een bloemlezing brr! met toelichtingen die be oogen eenig inzicht te geven in de belangrijkste litteraire ' verschijnselen, een soort woordkunst dus. ,,Natuur en Dichter" is een overzicht der letter kunde'gezien uit een bepaalden ge zichtshoek: de wijze waarop de dichter zich verhoudt tot de natuur. Dan komt De Nederlandsche dichtkunst sinds 1880" en als tegenhanger hiervan ver scheen onlangs Naturalisme en Roman tiek", een boek dat handelt over proza en critiek in ons land sinds 1880. Wij weten niet hoe de collega's van den heer Van Leeuwen over deze boeken denken; vermoedelijk vrij gunstig, anders zou de firma Wolters ze niet allemaal hebben uitgegeven. Voor een rechtbank van letterkundigen zou dit zonden register hem op niet minder dan levens lang komen te staan. Maar gij, lezer, die geen docent zijt en geen letterkundige, die slechts" de literattuur mint om haar zelf doch tijd noch geld hebt om geregeld Forum te lezen en De Stem en dus nooit goed begrepen, hebt waarom Menno ter Braak zoo het land heeft aan'Dirk Coster en Slauerhoff .zoo smalend schreef over Schotman wat hebt gij aan een boek als Naturalisme en Romantiek"? Het is thans weer de tijd waarop de uitgevers stroomen van litteratuur en quasi-litteratuur over ons uitstorten. Deze stroom zwelt van jaar tot jaar en het is voor u, lezer als bovenbedoeld, eenvoudig onmogelijk u zelfstandig hierin ook maar eenigszins te orifinteercn wat voor lieden die krachtens hun letterkundigheid alles weten natuur lijk maar een peuleschil is. Gij interes seert u bovendien maar matig voor de kringetjesliefhebberij die in ons litte raire wereld je zoo ijverig wordt beoefend. Gij wilt alleen graag een beetje wegwijs worden in onze hedendaagsche letteren, teneinde meer te genieten van dat deel ervan dat gij wat men noemt zoo'n beetje bij kunt houden". Welnu, ga dan getroost naar meester Van Leeuwen en laat u leeren. Geloof niet alles wat hij zegt: gii hebt uw eigen oogen gekregen om te kijken. Maar be schouw hem als een prettige en betrouw bare gids, die u genoeg laat zien om u in staat te stellen verder uw eigen weg te vinden. Hetgeen precies is wat gij verlangt. ROELS Bibliografie Fransche boeken Sacha Gultry: Mémoires d*un Trlcheur" (ftalllmard. Parijs) DE groote vermaardheid, welke deze schrijver ook ten onzent geniet, maakt een dringende waarschuwing noodzakelijk. Wanneer men, verleid door den naam en afgaande op Guitry's reputatie van geestigaard, zich dit werkje aanschaft, is men be kocht. Trouwens de geheele roem van den auteur is al aardig aan het tanen en zijn genre is in discrediet geraakt. Men is eindelijk gaan inzien hoe me chanisch dit soort geest is. Wanneer men de truc eenmaal te pakken heeft, kan men met geringe middelen een grooten indruk maken. Dit werkje echter blijft nog verre beneden Guitry's gemiddeld peil. Er staat met groote letters buiten op roman". Dit is boerenbedrog, het is niet eens een novelle. Het is een verzameling causeriegn om het thema hasardspal heen gegroe peerd, conventioneel ontwikkeld, zonder menschelijke materie en ook zonder die zoogenaamde brillante' vondsten, welke voor den export esprit francais" geetiquetteerd worden. De teekeningen in dit boekje (van de hand van den schrijver) zijn een heel klein beetje aardig, maar dit is dan ook al. Marcel Grfaule: Les Flambeurs jd'Hommes" (Calmann-Lévy, Parijs) DIT boek,'verleden jaar verschenen, heeft door de omstandigheden een nieuwe actualiteit verkregen en is in verband daarmee opnieuw gelanceerd. Men kan de lectuur niet dringend genoeg aanbevelen, aan een ieder die over Ethopiëiets anders wil lezen dan vluch tige dagbladpraatjes of de onverkwik kelijke geschriften van propaganda en tegenpropaganda. De beroemdste ethnograaf van dezen tijd, prof. dr. Paul Rivet, stelt Griaule au premier rang des jeunes africanistes". Daarbij,is deze schrijver een man wiens onbaatzuchtig heid en karaktervastheid boven allen twijfel verheven zijn, hetgeen bezwaar lijk gezegd kan'worden van den heer de Monfreid, voor wiens reportages ' over Oost-Afrika van Italiaansche zijde zooveel propaganda gemaakt Wordt. Les Flambeurs d'Hom.nes" is het werk Van een door en door eerlijk man der wetenschap, die bovendien een nauwkeurig en boeiend stylist.is. Zijn boek is du& niet slechts een betrouw baar document over Ethiopië, maar daarenboven een voortreffelijk stuk nieuw Fransch proza. Fernand Fleur et: La bolte a Perruque (Le» Ecrlvains Asaoclés/ Parijs) ' ?pLEURET neemt door zijn gedichten, *? romans en novellen een bijzondere plaats in de Fransche literatuur in. Hij hield zich steeds verre van de' kermis der ijdelheid, welke het litte raire leven is en in de eenzaamheid vol tooide hij zijn oeuvre, gevarieerd, ele gant en bovenal beschaafd en dat n roman bevat, ,,Les derniers Plalsirs", die tot de beste van de moderne Fransche litteratuur gerekend moet wor-. den. Fernand Fleuret is geen man van dezen.tijd. Hij schrijft langzaam, ge duldig en met een zorg, welke de haas tige jeugd belachelijk voorkomt. Ver der is hij nieuwsgierig, belezen en door drongen van een typisch Fransche cul tuur. Hij houdt misschien wat te veel van het ornament en heeft iets rococoachtigs in zijn verschijning, maar dat is in dezen tijd van slordigheid en opper vlakkigheid veeleer een deugd en in eik geval een verademing. In dit boekje geeft hij kleine portretten uit zijn her innering. Met een ironische verteedering roept hij de figuren uit zijn jeugd op: Bourges, Apallinaire, Du Plessys, Salmon. In de drie uitgebreidere jeugd herinneringen : Maman Perrin", Granville" en Le Secrétaire" zien wij Fleuret op zijn best. Dit boekje sluit aan bij zijn bundel De Gilles de Rais Guillaume Apollinaire", waarin dat kostelijke verhaal over Blasco Ibafiez staat. Charles Danfélou t I*e vral vlsage «l'Arlstlde Brland" (Eugène Flgulere. Parijs) ER is over Aristide Briand zooveel menschonteerende lasterpraat ver spreid dat het waarlijk niet overbodigwas een zuiver beeld van zijn persoonlijkheid te ontwerpen. Wat de oud-minister Daniélou hier geeft is zeker geen volledige biografie van Briand, noch een om standige beschouwing van diens politieken arbeid. Hij heeft alleen gepoogd in een honderdvijftigtal zeer korte hoofdstukjes den mensch Briand voor ons te doen leven. Dit is hem gelukt. Zijn boek, doordrenkt van een duur zame genegenheid, is boeiend, waardig en nuttig. Aan 's schrijvers accent hooren wij onmiskenbaar dat hij waarheid spreekt. En wij nemen het hem geenszins kwalijk, dat zijn vriendschappelijk gevoel er hem toe drijft, de edele wezenstrekken van Briand sterk te belichten en zijn men schelijke zwakheden in het donker te laten. Er zijn in het leven van iederen politicus in Frankrijk (en dus ook in dat van Briand) concessies, al te bruuske overgangen, vergrijpen tegen de goede trouw en den goeden smaak, welke er de moreele waarde van aantasten. Maar door twee krachtige eigenschappen heeft Briand el zijn fouten goedgemaakt: zijn onbaatzuchtigheid en zijn waarachtigen vredeswil. Met alle lacunes welke dit boek hebben mag, is het tot nu toe wel het beste dat,er over Briand verscheen. En mede door diens pitto reske verschijning, is het bovendien alleraardigste lectuur. Vie de Jean de la Yllle de aiirniont par sa Mère (La Cause, Carrières» sous-Polsy) ' ' VAN de jonge schrijvers in den oor log gevallen was Jean de la Vitle de Mirmont een der aantrekkelijkste. Hij schreef een bundel spiritueele ge{lichten en eenige levendige, goed gevonden novellen. Zijn werk werd verzameld in n bundel en verscheen bij den uitgever Grasset te Parijs. De , levensbeschrijving, welke thans zijn moeder publiceert, versterkt ons in onze genegenheid voor zijn persoon en zijn 'arbeid. Welk een geestdrift, welk een levensliefde, welk een prachtige eerlijk' held tegenover zich zelf, welk een dorst naar kennis, welk een rijkdom van 'gevoel! En dan te denken dat er hon derdduizenden en nog eens honderd duizenden van zulke sterke en zuivere jongemannen nutteloos geslacht zijn. Ofschoon mevrouw de ia 'Ville geen. schrijfster is en zij door haar uitvoerige opsomming van de banaalste feitjes uit haar zoons eerste jaren onze aandacht op een zware proef stelt, heeft haar boek ons toch, ontroerd door de gedeerde .liefde, welke er aan ten grondslag ligt. Bovendien bevat het vele bruikbare .gegevens, onuitgegeven verzen en brie-1 ven, welke het tot ef n litterair-historisch document maken. , ' J. G. Scène uit Shokespeore's Midzomernochtsdroorn, verfilmd onder regie von Max Rcinhardt WIEN,.. Stadt tmsrer Traume Walter Relsch: Epl«ode ' (City Theater, Amsterdam) IN de helle klatering der zoeklichten ligt het Leidscha Plein. Niet het Leidsche Plein van lijn 2, het politiebureau en de Voedt-u-goed i" reclame, maar een plein onzer droomen .vrooUjk; feestelijk, onwaarschijnUjk, Het plein waar in een tijd van ontmoediging, slapte en malaise een nieuw ontspanningspaleis ver rees waar de auto's aanruischen en een dappere luxe aan de goede dagen van weleer herinnert. En hi de onwerkelijke weelde van een enorme zaalruimte dooven de lichten vlamt een witte rechthoek, op verrijst een pseudo-wereld, onecht, fascineerend en bekoorlijk.. het Wien, unsrer Traume" l Een fantastische geschiedenis van een charmanten ouden heer, die aan een schoone jonge beeldhouwster cheques cadeau doet om met haar thee te mogen drinken en op Pinksteren en Paschen een kus te mcasseeren. Een lichte, zwevende champagneroes met wat sentimentaliteit, wat braafheid en wat ondeugendheid maar door trokken van het ick-en-weet-niet-wat der Weensche sfeer. ? Daar is Paula Wessely vol temperament en geest maar onder de welwillende regie van Walter Reisch meer tooneelspeelster dan ooit;. En de vele oude heeren in rok en witte das, die van de film alleen haar maximum-snelheid kennen, knikken op dezen avond goedkeurend met ge zichten van Zie-je-wel-d'r-gaat-tp'chmaar-niks-boven-de-comedie J" en vul den de bioscoop ditmaal een drage lijk kwaad.' Daar is Carl-Ludwig Diehl beschaafd en fijn acteur, filmspeler tot in de toppen zijner vingers. Daar is een prachtige, oude kunstverzamelaar?zoo fijntjes en zoo geestig op de been gebracht, dat wij zonder aarzelen in zijn eerste en laatste kus gelooveh. .Daar is hoogstdeszelfs echtgenoote een beschei den, sobere creatie vol ingehouden kracht en voorname distinctie. , Maar daar is, rondom dit alles, het lichte, blije, on-serieuse Weenen da£ er niet is. De bekoring* en de vreugde van Lanner en Strauss de roman tiek van Schubert en ja! ook bijwijlen Vooraracntskunst en -keuze ' * ? .? * ? * ? * Eduard Verkade "V- 7-OORDBAGEN is zoo oud als y de nienachheid, in alle tijden en ? bij alle volken vindt men het terug. De meest primitieve stammen heden ten dage bezitten nog voordra gers, een ambt meestal overgedragen van vader op zoon. Wanneer de stamgenooten in een wijden kring om het vuur zitten, vertellen zij verhalen, niet ontstaan in eigen fantasie, maar in den stam levende geschiedenissen, van ge neratie op generatie mondeling over gedragen, in vasten vorm, in vast staande bewoordingen. De voordrager is veelal in het bezit van een bepaald koord, waarop met knoopen, in ge vlochten schelpen en kleurige touwt jes wendingen in den gedacht engang, keerpunten in de geschiedenis en hcog* tepunten in bet dramatisch gebeuren zijn vastgelegd, om zoo te zeggen te boek gesteld. Het zijn en waren voor dragers, geen dichters. De tooneelspeler geeft een visie op een karakter, de voordrager vertelt een verhaal. Be eerste speelt aan de hand van den dichter, de ander moet zich zooveel mogelijk met den dichter de noblesse en de fijnheid van Mozart, het .Weenen, dat op geen landkaart te vinden is, maar waarvan wij houden omdat er maar n, ding echt aan is: zijn sfeer! Zoo werd deze avond als een schoone droom met gemengde en wonderlijk tegenstrijdige indrukken, ontsproten aan het brein van enkele hardnekkige, energieke optimisten. Waar een minis ter der Kroon speecht onder de.' fanfares van het concertorgel waar een rustig n bescheiden man, die naar den goed-Hollandschen ?naam Terlinden luistert, van een arbeid vertelt, die het buitenland ons mag benijden waar een Nederlandsche onderneming een miraculeus .staaltje van snelle moderne reportage ver richt. ',' ? ? '. ??? : " ' ; Waar tenslotte de '?Stadt unsrer Traume" verrijst terwijl een natte herfatstorm door de verlaten straten van Amsterdam giert. Laat ons dankbaar djjn voor dezen avond van warmte, 'licht en opti misme l L. J. JORDAAN vereenzelvigen, opdat ieder woord zijn waarde, iedere zin zijn beteekenis be houdt en ieder verhaal zijn fantasie. Hij plaatst zich vlak bij den dichter, verklankt vóór alles diens inhoud; daarom moet hij met zorg de voor dracht kiezen, meer nog dan een too.neelleider het op te voeren stuk. Om met een voordracht een publiek te kunnen boeien, moet het onderwerp leven, latent of bewust, in het verlan gen van de aanwezigen, en de voor dracht moet een dergelijk verlangen stimuleeren en er aan kunnen voldoen. De voordragers der primitieven gaven krijgsliedereu in oorlogstijd, fantastische avonturen in vredestijd; de minstreelen, die in de'middeleeu wen van kasteel naar kasteel trokken, kenden hun publiek en bepaalden de keuze van hun liederen naar de ge moedsgesteldheid der burcht vrouwe, den aard der ridders. TUT EVROTJW Charlotte Kohier ver?*???*? raste menigmaal niet alleen door haar groote gaven als voordrachts kunstenares en haar ontwikkelde tech nische capaciteiten, maar tevens door déjuiste keuze van voordrachten. Zij toch bracht een hier te lande vrijwel onbekende novelle van Dostojewski, De Zachtmoedige", een verhaal van ontroerende schoonheid. Ook met haar latere voordrachten, Stervend Euro pa", Carrière", en moderne gedich ten wist zij een speciaal publiek te be reiken, te boeien, te ontroeren. Nu is haar keuze gevallen pp het Oude Testament; zij draagt hieruit voor den. Prediker, het Hooglied en Psalmen. Het Oude Testament is'nog voor vele gezinnen een heilig bezit''; het wordt van vader op zoon overge dragen. Iedere zin heeft zijn beteekenis, ieder woord zijn, waarde. Noch voor deze gelbovigen, noch voor phUosophen kan een voordracht nieuwe ge zichtspunten openen. Charlotte Kohier behoort niet tot deze groepen. Zij heeft het Oude Tes tament, bij' wijze van spreken pas op nieuw ontdekt, en het is haar een openbaring geworden; z{j moet het. hebben gelezen en herlezen en er waar den in hebben gevonden, haar tot nu toe onbekend. Dit is een uiterst be langrijk verschijnsel en moot iemand van haar talenten en capaciteiten in staat stellen in het vervolg in voor drachten en rollen (wij denken hier aan den Bijbeltekst door haar als Souja geciteerd in Schuld en Boete") diep ten te vinder, die haar tot nu toe on bekend schenen. Het is niet onmogelijk, dat een deel der menschheid in dezen weinig stabielen tijd een steun zou vinden in een lezing van het Oude Testament, juist wanneer hun dit tot op heden behalve in naam onbekend xvas, en deze men schen zal Charlotte Kohier misschien bereiken. In zooverre is de keuze van haar voordracht- wellicht ju|st. Inderdaad zou een voorlezing met pas sieve, beheerschte, natuurlijke stem, met gevarieerde intonatie, uit een ge moed vol overgave, waarvan het voorgclczene volkomen bezonken bezit is, het Oude Testament dichter by ons kunnen brengen. Charlotte Kohier heeft zich de hiervoor noodzakelijke innerlijke rust nog niet kunnen eigen maken. Haar Prediker, een voordracht, die ver boven die van het Hooglied uit gaat, kan men zich nobeler, milder denken, minder intensief, muider hef tig en minder subjectief beroerd, meer beschouwend uit een zeker weten. Nu hooren wij te duidelijk denafstaud van een onuitgestreden persoonlijkheid uit dezen tijd en het wezen van medita tieve berusting en vrede, dat achter deze woorden- moet schuilen. Nu ge raken wij beklemd, niet tot innerlijke harmonie en rust geleid. ? ? Het Hooglied is te beeldend om uitbeelding te gedoogen. Beslist is het wanneer uitgebeeld" ongeschikt voor een vrouwestem alleen. Wil men het op deze wijze doen hooren, dan zou dit door een man n een vrouw moeten geschieden. Een mannestem, zooals men zich die van vrome Joodsche zangers herinnert, en een vrouwestem, die de .Verrukking der overgave kan geven zonder gewild-naïef te moeten zijn, met het oog op een contrast met het mannelijke element. Toch is het de vraag of ook dan nog het resultaat niet meer hybridisch dan Oud-Testamentarisch zou blijken, en of een voor, zich zelf lezen in stilte qua indruk en ontroering de volmaaktste voordracht niet overtreffen zou. Er zijn gevoelens en gedachten, die niet voor uitbeelding bedoeld zijn, er de mogelijkheid niet toe inhouden. Zij zijn te innig, te inner lijk, en mogen daarom hoogstens WON den aangeduid, willen zij ontroeren. a DE GROENE No. PAG. 9 DE GROENE N«. 3048

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl